Velen hebben de afgelopen jaren tevergeefs geprobeerd om een geslaagde objectie tegen mijn modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God in te brengen. Hoewel geen van deze talloze objecties succesvol is, hebben ze er wel voor gezorgd dat veel, zo niet bijna alle, aandacht uitging naar het adequaat weerleggen ervan. Nu er zich niet of nauwelijks meer nieuwe te weerleggen objecties aandienen, kan langzamerhand de aandacht verlegd worden van het netjes weerleggen van objecties naar het nóg sterker maken van mijn argument. In deze bijdrage wil ik hiermee een begin maken.
De eerste premisse van het argument luidt zoals bekend dat alles wat mogelijk waar is ook gekend kan worden. Formeler uitgedrukt: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Tezamen met de tweede premisse van mijn argument, namelijk dat het onmogelijk is om te weten dat God niet bestaat, volgt dan logisch dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar en dus ook mogelijk waar. Maar dan is op grond van de eerste premisse "God bestaat niet" kenbaar, wat in tegenspraak is met de tweede premisse. De tweede premisse stelt immers dat de propositie "God bestaat niet" onkenbaar is.
Nu kunnen we ons afvragen of we de eerste premisse eigenlijk wel nodig hebben om de conclusie af te leiden dat God bestaat. Is de eerste premisse niet te zwaar? Kunnen we met behoud van de conclusie dat God bestaat de premisse dat al het mogelijk ware kenbaar is niet vervangen door een zuinigere, bescheidenere en daarmee dus nóg plausibelere premisse?
Welnu, dat kan inderdaad. We kunnen als eerste premisse iets spaarzamers kiezen: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich bewuste kennende wezens bevinden, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Deze premisse is zuiniger dan de originele eerste premisse. Er wordt nu namelijk niet langer beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld kenbaar is. Er wordt alléén nog maar beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich kennende wezens bevinden kenbaar is. En dat is uiteraard een minder vergaande, meer bescheiden en dus nóg plausibelere bewering.
Uit deze spaarzamere eerste premisse volgt tezamen met de ongewijzigde tweede premisse nog steeds dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar in een mogelijke wereld met kennende wezens. Onze wereld is immers ontegenzeggelijk een mogelijke wereld met kennende wezens. Wij bestaan immers in deze wereld en wij zijn kennende wezens! Uit de zuinigere eerste premisse volgt dan dat "God bestaat niet" kenbaar is, wat opnieuw in tegenspraak is met de tweede premisse. Kortom, God bestaat.
Op deze manier krijgen we dus een modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God waarvan de eerste premisse nóg plausibeler is dan die van de oorspronkelijke versie van mijn argument. We krijgen met andere woorden een nóg sterkere versie van het modaal-epistemisch argument.
Voor de aardigheid zouden we deze versie modaal-epistemisch argument 2.0 kunnen noemen. De hier geschetste aanscherping van mijn argument laat verder zien hoe het argument nog verder versterkt kan worden. We kunnen immers nog meer aanvullende condities in het antecedent van de eerste premisse opnemen, om zo een nog bescheidenere en daarmee nog plausibelere eerste premisse te verkrijgen dan die van versie 2.0 van het argument. Suggesties voor dergelijke aanvullende condities zijn meer dan welkom. Ik ben benieuwd!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
7 opmerkingen:
@ Emanuel.
Even een vraag.
Jij maakt in jouw filosofie onderscheid tussen de wereld voor ons en de wereld in zichzelf. De wereld voor ons definieer je als de wereld zoals wij die ervaren én denken. Je gebruikt nu in het modaal epistemisch argument 2.0 de term: één mogelijke wereld waarin zich kennende wezens bevinden. Zou je niet liever, om aan te sluiten bij de definitie van de wereld voor ons, de omschrijving gebruiken: één mogelijke wereld waarin zich ervarende én denkende wezens bevinden?
Beste Emanuel,
Straks ga je nog zeggen: "god bestaat en daarmee uit" :-)
Er is een zwaarwegende objectie tegen jouw vernieuwde eerste premisse.
Het is de vraag of deze nieuwe P1 universeel waar genoemd mag worden.
Immers het is niet altijd zo dat er een mogelijke wereld is waarin p gekend wordt, indien p waar is in een mogelijke wereld waarin bewust kennende subjecten bestaan.
Als god bestaat is het zeker waar, daar twijfelt niemand aan. Maar wat als het bestaan van god nog plausibel gemaakt moet worden met juist deze stelling als eerste premisse?
Onze actuele wereld is een mogelijke wereld waarin bewust kennende subjecten bestaan.
Neem nu, om maar eens iets te noemen, de p "god bestaat niet".
Deze is waar of niet waar in de actuele wereld. Omdat god ofwel bestaat in alle mogelijke werelden ofwel in geen enkele mogelijke wereld moeten wij zeggen: als de p "god bestaat niet" niet waar is in de actuele wereld dan is zij in geen enkele mogelijke wereld waar.
Dan is zij per definitie onkenbaar.
Als zij wel waar is in de actuele wereld dan is er een mogelijke wereld waarin bewuste kennende subjecten bestaan en waarin de ware p: "god bestaat niet" feitelijk niet gekend wordt. Maar dan moet er volgens P1 een andere mogelijke wereld zijn waarin zij feitelijk wel gekend wordt.
Jij moet nu plausibel maken dat er, indien god niet bestaat in de actuele wereld, een andere mogelijke wereld is waarin daadwerkelijk geweten kan worden dat hij niet bestaat. Jij moet dus plausibel maken dat er een mogelijke wereld is waarin tenminste één subject bestaat,dat weet dat er een transcendente wereld is en tevens weet wat daarin al dan niet het geval is.
Dat lijkt een moeilijke klus als god niet bestaat. Zo moeilijk zelfs dat men zou kunnen gaan twijfelen aan de waarheid van de eerste premisse.
Daarom stel ik voor om de eerste premisse nog wat verder te updaten tot: Als p waar is in een mogelijke wereld waarin minstens één kennend subject bestaat dat weet wat in de transcendente wereld al dan niet het geval is, dan is er een mogelijke wereld waarin p waar is en gekend wordt. Je zou daar nog aan toe kunnen voegen: als er geen mogelijke wereld is waarin minstens één kennend subject bestaat dat weet wat in de transcendente wereld al dan niet het geval is dan is niet iedere mogelijk ware p kenbaar; om je bewering kracht bij te zetten zou je dan als voorbeeld kunnen noemen de p "god bestaat niet"
Ik weet niet of dit een bruikbare verfijning is, maar goed, ik suggereer maar iets.
vr. groet,
Herman
Beste Emanuel,
Alle gekheid op een stokje.
Ik wil nu een serieuze poging doen om de vernieuwde eerste premisse nog wat verder aan te scherpen.
Wat denk je van de volgende formulering? "Als er een voldoende reden is om p waar te mogen noemen in een mogelijke wereld, waarin bewust kennende subjecten bestaan, dan is er een mogelijke wereld waarin p waar is en gekend wordt".
vr. groet,
Herman
Beste Emanuel,
Ik begrijp je ten enen male niet. Jij zegt dat het modaal epistemisch argument alle objecties, en dat zijn er nogal wat, succesvol doorstaan heeft. Neem het mij niet kwalijk, maar dan denk ik toch echt dat of jij of ik een verschrikkelijk grote blinde vlek hebben.
Laat mij nog eens één poging wagen; mogelijk ontdek ik dan na jouw reactie de blinde vlek bij mijzelf. Ik acht dat niet waarschijnlijk, maar "onmogelijk" vind ik een te groot woord.
1.Jij en ik zijn van mening dat iedere p die het bestaan van een contingentie bevestigt of ontkent mogelijk waar en derhalve kenbaar is. Daarover bestaat geen twijfel.
2.Echter met geen enkele van dit soort p's hebben wij in het modaal epistemisch argument te maken. Ze zijn voor het argument irrelevant.
3.Waar wij wel mee te maken hebben is een p die het bestaan van de niet-contingente entiteit(god) bevestigt en een p die het bestaan van die niet-contingente entiteit ontkent.
4.Van een p die het bestaan van een niet-contingente entiteit bevestigt of ontkent mag niet gezegd worden dat zij mogelijk waar en mogelijk onwaar is. Integendeel: zij is mogelijk waar óf mogelijk onwaar. Is zij waar dan is zij noodzakelijk waar en als zij onwaar is dan is zij noodzakelijk onwaar.
5.De p "god bestaat" is mogelijk waar óf mogelijk onwaar, hetgeen in dit geval betekent: noodzakelijk waar óf noodzakelijk onwaar.
6.Slechts met de bevestiging en de ontkenning van het bestaan van god hebben wij in het argument te maken. Dat alle andere p's kenbaar zijn als zij mogelijk waar zijn is vanzelfsprekend (zie 1.), maar dat doet hier, waar het over een niet-contingente entiteit gaat, niet ter zake.
7.Het kennen van de p "god bestaat" vergt een bijzondere kennis van wat in de transcendente wereld al dan niet het geval is.
8.Alleen god, als hij bestaat, beschikt over deze kennis en anderen kunnen er slechts over beschikken als god bestaat.
Nog niet afgehaakt? Dan verder.
9.De p "god bestaat" is onkenbaar, tenzij god mogelijk( i.e. noodzakelijk) bestaat.
10.Terug naar de eerste premisse en substitueren.
Als de p "god bestaat" mogelijk(i.e. noodzakelijk) waar is is ze kenbaar; immers god weet dan dat zij waar is.
Sterker nog: Uitsluitend als de p "god bestaat" mogelijk(i.e. noodzakelijk) waar is is ze kenbaar.
Terzijde: en dan is de p "god bestaat niet" per definitie onkenbaar wegens onwaarheid.
11.Uitsluitend als god bestaat zijn alle mogelijk ware p's kenbaar.
12.Als god niet bestaat kan de eerste premisse, welke zegt te gelden voor álle p,
onmogelijk waar zijn, omdat de p "god bestaat niet" hoe dan ook onkenbaar is.
13.Let nu op: Dan mag jij ook niet zeggen dat uit de eerste premisse volgt, dat "god bestaat niet" kenbaar is als god niet bestaat, om de doodeenvoudige reden dat de eerste premisse dan niet waar kan zijn.
Mijn conclusie: Het bestaan van god, dat jij plausibel wilt maken, is een noodzakelijke voorwaarde voor de waarheid van de eerste premisse.
Nogmaals: Als god onkenbaar wil blijven dan heeft hij het goed voor mekaar.
Hij laat zich in ieder geval niet verschalken door het modaal epistemisch argument.
vr. groet
Herman
Beste Emanuel,
Mag men in het modaal-epistemisch argument voorbij gaan aan de vraag of de propositie "god bestaat niet" wel eens onkenbaar zou kunnen zijn, juist omdat zij waar is?
Jouw argumentatie voor de tweede premisse geeft alle aanleiding om te denken dat er, ingeval god niet zou bestaan, immers geen enkele kenbron is op basis waarvan dit geweten kan worden.
Mogen wij op basis van jouw eerste premisse niet zeggen: uitsluitend indien god mogelijk bestaat en "god bestaat" dus kenbaar is ligt de reden van de onkenbaarheid van de propositie "god bestaat niet" in de onwaarheid van de propositie. Immers indien god onmogelijk zou bestaan is de propositie "god bestaat niet" waar en niet "onkenbaar-wegens-onwaarheid", maar om andere redenen, die je uitvoerig beargumenteerd hebt. Wij mogen dus zeggen: als god bestaat is de onkenbare proposite "god bestaat niet" onwaar.
Jij draait het handig om en zegt: de propositie "god bestaat niet" kan niet waar zijn omdat zij onkenbaar is en dus bestaat god noodzakelijk. Hoe verantwoordt jij deze manoevre?
vr. groet,
Herman
Beste Emanuel,
Ik neem de vrijheid om er nog een schepje bovenop te doen.
Pas als aannemelijk te maken is dat de propositie "god bestaat niet" door minstens één subject gekend kan worden als god niet zou bestaan, mag beweerd worden dat alle mogelijke waarheden kenbaar zijn.
Maar jij spant je in de argumentatie voor de tweede premisse juist in om aannemelijk te maken dat "god bestaat niet" hoe dan ook, onkenbaar is, zelfs als god niet zou bestaan. Uit deze argumentatie die volledig te onderschrijven is volgt dus niet dat "god bestaat niet" gekend zou kunnen worden als god inderdaad niet zou bestaan.
Ook uit de eerste premisse volgt het niet, tenzij wij mogen aannemen dat god noodzakelijk bestaat. Dit is echter een petitio principii.
Desondanks heb ik veel respect voor jouw poging, ook al kan zij atheïsten en agnosten niet overtuigen.
Velen hebben hebben er zich mee bezig gehouden en er stevig mee geworsteld; en dat gebeurt her en der nog steeds op diverse fora. En alleen dat al geeft filosofisch genot.
Verder moet ik toegeven: het zou best wel eens waar kunnen zijn dat de eerste premisse waar is, maar ik zie geen logisch toegestane manier om dat te stipuleren; zeker niet als je de tweede premisse accepteert.
vriendelijke groet,
Herman
Beste Emanuel,
Ik val je bij in de strijd tegen het atheïsme.
Ik hanteer slechts één premisse, een veronderstelling en een conclusie.
De premisse is: Als God bestaat dan is hij het maximaal perfecte wezen.
Laat ik nu eens veronderstellen, dat moet toch te doen zijn, dat ik niet God ben( niet moeilijk doen, ik veronderstel het alleen maar even).
Dan zou de bewering: "Als ik besta (en daar ziet het wel naar uit)dan ben ik niet het maximaal perfecte wezen" een ware bewering zijn.
Welnu, als deze bewering waar is(en gesteld dat ik niet God zou zijn dan is ze gewoon waar) dan geldt: "Als ik het maximaal perfecte wezen ben dan besta ik niet".
Dit is natuurlijk een absurde bewering. Zij is dan ook gelukkig alleen maar waar als wij zouden aannemen dat ik niet God zou zijn.
Maar om alle absurditeiten de wereld uit te helpen moeten wij dus, als wij de premisse aanvaarden, op z'n minst de aanname dat ik niet God zou zijn verwerpen.
Ergo: Ik ben God en dat heeft iedereen maar te geloven.
Einde van het atheïsme.
Sla ze hiermee maar eens om de oren, die vervelende atheïsten.
vr. groet,
Herman
Een reactie posten