Wie denkt dat politiek alléén draait om feiten, om logos, begrijpt niets van het politieke. Mensen zoeken leiders die resoneren met hun ziel. Het is dus onvermijdelijk dat in de politiek naast feiten ook zaken als stemming, gevoel en persoonlijkheid een belangrijke rol spelen. Wel is het zo dat de laatste tijd een omslag gaande is in het relatieve belang van deze kwalitatief verschillende factoren. Waar normaal gesproken stemming, gevoel en karakter in dienst staan van de logos, waar normaal gesproken de logische argumentatie en het objectieve feitenrelaas de ruggengraat zijn van een betoog, zien we tegenwoordig steeds meer dat de buiten-logos-matige elementen in de communicatie de overhand krijgen. Er is een "nieuw normaal" aan het ontstaan waarbij het belang van stemmingen, gevoelens en het hebben van een al dan niet aansprekende persoonlijkheid groter begint te worden dan dat van objectieve argumentatie en controleerbare feiten.
Dit betekent de facto dat we langzamerhand in de politiek een terugkeer zien van een wijsgerig verantwoorde retorica naar een sofistische retorica. Een dergelijke retorica is niet langer gericht op waarheid en staat dan ook niet meer in dienst van de waarheid, zoals dat in een wijsgerig verantwoorde retorica juist wel het geval is. De sofistische retorica is er uitsluitend op gericht het publiek te overreden. Daarbij doet het er niet toe of datgene waarvan het publiek overtuigd moet worden waar is of niet.
Een terugkeer in het publieke debat naar een sofistische retorica is al zorgwekkend genoeg. Maar in feite is de situatie nog een stuk zorgwekkender dan dat. De sofistische retorica is dan weliswaar niet op waarheid gericht, maar ze heeft nog altijd als doel om het publiek ergens van te overtuigen. Men wil nog altijd het publiek overreden van een bepaald standpunt. Kortom, de sofistische retorica is nog altijd op overtuigen gericht. Daarin blijft ze coherent en voorspelbaar. Het probleem van het hedendaagse nepnieuws is echter dat de producenten ervan vaak niet eens meer willen overtuigen. Men wil niet eens meer overreden. Men wil in veel en steeds meer gevallen slechts de nieuwsvoorziening ontregelen en destabiliseren. Of, nog banaler, men wil slechts schokkend sensatievol nepnieuws brengen om daarmee op sociale media zoals Facebook zoveel mogelijk "likes" en "visits" te genereren en op die manier zoveel mogelijk advertentie inkomsten binnen te halen. Hierbij gaat het niet eens meer om waarheid of onwaarheid. Er wordt eenvoudigweg gratuit nepnieuws bedacht om het proces van nieuwsgaring te frustreren of om dus zoveel mogelijk geld aan advertenties te verdienen.
Dit betekent dat we met het fenomeen van het nepnieuws met iets geconfronteerd worden dat veel verder gaat dan de sofistische retorica, namelijk met vermeende of ogenschijnlijke nieuwsberichten die in feite niet eens meer als bevooroordeeld nieuws, laat staan als onbevooroordeeld nieuws, bedoeld zijn. Dit soort nepnieuws is zelfs niet eens meer bedoeld als propaganda. Het gaat er nog slechts om de nieuwsvoorziening te ontregelen of om op een gewetenloze manier erop te parasiteren om zo zoveel mogelijk geld te verdienen aan "Ads".
Om deze twee perverse fenomenen te lijf te gaan is dan ook meer nodig dan een beroep op het belang van logische argumentatie en objectieve feiten. Producenten van nepnieuws zijn niet alleen niet in feiten geïnteresseerd, ze zijn veelal niet eens in het overtuigen van het publiek geïnteresseerd. In die zin gaan zij inderdaad veel verder dan de sofistische retorica. Deze laatste doet immers in elk geval nog mee met het spel om elkaar ergens van te willen overtuigen.
Posts tonen met het label feiten. Alle posts tonen
Posts tonen met het label feiten. Alle posts tonen
woensdag 28 december 2016
woensdag 6 april 2011
Zin en Zijn
In de pre-moderne tijd werden zin en zijn steeds hecht op elkaar betrokken. Zo is voor Plato de Idee van het Goede de zijnsgrond van het zijn. En het rechtvaardige is volgens hem de zijnstoestand waarin ieder mens in de samenleving datgene doet dat past bij zijn of haar natuurlijke aanleg, bij zijn of haar wezen. Het goede is voor Plato leven overeenkomstig jouw zijnswijze, overeenkomstig dat wat jij in essentie bent.
Een sterke verwevenheid van zin en zijn treffen we eveneens bij Aristoteles. Zo meent hij dat alle mensen en de haar omringende zijnden essentieel, van nature, goed zijn. En bij de latere neo-platonisten zoals Plotinus toont de verwantschap tussen zin en zijn zich in de these dat het zijnsgeheel is voortgekomen uit de uitstroming van een van goedheid overstromende oorsprong.
Ook het chistendom kent een diepe eenheid van zin en zijn. Zo is ook hier het zijn gegrond in het goede, namelijk in een algoede God. In Genesis affirmeert God dan ook het goede van de gehele kosmos. Bovendien is de zin van al het bestaande gelegen in hun onzelfstandige, door God gedragen, zijn. De dingen zijn zinvol, zijn zin, daar zij voor hun bestaan van God afhankelijk zijn. Hun zijnswijze is zin omdat zij in en door hun van God afhankelijke bestaan verwijzen naar, dan wel uitdrukking zijn van, God. "De zin is het zijn van al het creatuurlijk zijnde", zoals Dooyeweerd de christelijke eenheidservaring van zin en zijn zo treffend uitdrukt.
Met Hume en Kant kwam in de wijsbegeerte echter een abrupt einde aan het hechte metafysische verband tussen zin en zijn. Hume bracht namelijk een scherp onderscheid aan tussen dat wat het geval zou moeten zijn, gegeven door de morele sfeer van waarden, en dat wat daadwerkelijk het geval is, ofwel de factische sfeer van de feiten. Vervolgens wees hij iedere fundering van waarden in feiten, van behoren in zijn, of omgekeerd van feiten in waarden, van zijn in behoren, resoluut van de hand.
Kant radicaliseerde de Humeaanse kloof tussen 'ought' en 'is' door het morele, de zin, op te sluiten in een geïsoleerd en separaat metafysisch domein, namelijk de transcendente wereld van het noumenale. Vervolgens werd door Kant iedere ontologische verwantschap tussen deze noumenale wereld en onze zintuiglijke ervaringswereld, de fenomenale wereld van de feiten, radicaal doorgesneden. Zo brak hij de sinds de antieke tijd als eenheid ervaren werkelijkheid van zin en zijn radicaal in tweeën.
Pas Heidegger zou het sinds Hume en Kant ontologisch uiteengaan van zin en zijn weer ongedaan maken. Heidegger vertrekt vanuit zijn ontologische differentie tussen enerzijds de zijnden en anderzijds het zijn van de zijnden. Dát waarin en waardoor alle zijnden pas zijnden zijn, dát wat alle zijnden tot zijnden maakt, is de instantie van het zijn zelf waarvoor wij als mensen de open plaats vormen en waarop wij dan ook bewust of onbewust ingesteld, afgestemd zijn. Wij kunnen tot het zijn komen, het zijn kan zich aan ons geven, wanneer wij ons ervoor open stellen. De mens is volgens Heidegger uiteindelijk dit zijnsverstaan. Onze ontvankelijkheid voor de roep van het zijn vormt dan ook het wezen van de mens, aldus Heidegger.
Het zijn dat alle zijnden doorkruist en grondt, de diepte en grond van alle zijnden, is daarom bij Heidegger tenslotte ook de ultieme instantie van betekenis en zin. Zo werd het zijn opnieuw de locus van 'het behoren'. Het was dan ook Heidegger die de klassieke wijsgerige eenheid van zin en zijn herstelde.
Een sterke verwevenheid van zin en zijn treffen we eveneens bij Aristoteles. Zo meent hij dat alle mensen en de haar omringende zijnden essentieel, van nature, goed zijn. En bij de latere neo-platonisten zoals Plotinus toont de verwantschap tussen zin en zijn zich in de these dat het zijnsgeheel is voortgekomen uit de uitstroming van een van goedheid overstromende oorsprong.
Ook het chistendom kent een diepe eenheid van zin en zijn. Zo is ook hier het zijn gegrond in het goede, namelijk in een algoede God. In Genesis affirmeert God dan ook het goede van de gehele kosmos. Bovendien is de zin van al het bestaande gelegen in hun onzelfstandige, door God gedragen, zijn. De dingen zijn zinvol, zijn zin, daar zij voor hun bestaan van God afhankelijk zijn. Hun zijnswijze is zin omdat zij in en door hun van God afhankelijke bestaan verwijzen naar, dan wel uitdrukking zijn van, God. "De zin is het zijn van al het creatuurlijk zijnde", zoals Dooyeweerd de christelijke eenheidservaring van zin en zijn zo treffend uitdrukt.
Met Hume en Kant kwam in de wijsbegeerte echter een abrupt einde aan het hechte metafysische verband tussen zin en zijn. Hume bracht namelijk een scherp onderscheid aan tussen dat wat het geval zou moeten zijn, gegeven door de morele sfeer van waarden, en dat wat daadwerkelijk het geval is, ofwel de factische sfeer van de feiten. Vervolgens wees hij iedere fundering van waarden in feiten, van behoren in zijn, of omgekeerd van feiten in waarden, van zijn in behoren, resoluut van de hand.
Kant radicaliseerde de Humeaanse kloof tussen 'ought' en 'is' door het morele, de zin, op te sluiten in een geïsoleerd en separaat metafysisch domein, namelijk de transcendente wereld van het noumenale. Vervolgens werd door Kant iedere ontologische verwantschap tussen deze noumenale wereld en onze zintuiglijke ervaringswereld, de fenomenale wereld van de feiten, radicaal doorgesneden. Zo brak hij de sinds de antieke tijd als eenheid ervaren werkelijkheid van zin en zijn radicaal in tweeën.
Pas Heidegger zou het sinds Hume en Kant ontologisch uiteengaan van zin en zijn weer ongedaan maken. Heidegger vertrekt vanuit zijn ontologische differentie tussen enerzijds de zijnden en anderzijds het zijn van de zijnden. Dát waarin en waardoor alle zijnden pas zijnden zijn, dát wat alle zijnden tot zijnden maakt, is de instantie van het zijn zelf waarvoor wij als mensen de open plaats vormen en waarop wij dan ook bewust of onbewust ingesteld, afgestemd zijn. Wij kunnen tot het zijn komen, het zijn kan zich aan ons geven, wanneer wij ons ervoor open stellen. De mens is volgens Heidegger uiteindelijk dit zijnsverstaan. Onze ontvankelijkheid voor de roep van het zijn vormt dan ook het wezen van de mens, aldus Heidegger.
Het zijn dat alle zijnden doorkruist en grondt, de diepte en grond van alle zijnden, is daarom bij Heidegger tenslotte ook de ultieme instantie van betekenis en zin. Zo werd het zijn opnieuw de locus van 'het behoren'. Het was dan ook Heidegger die de klassieke wijsgerige eenheid van zin en zijn herstelde.
Labels:
aristoteles,
christendom,
Dooyeweerd,
feiten,
god,
Heidegger,
Hume,
Kant,
morele waarden,
neo-platonisme,
Plato,
Plotinus,
Zijn,
zin
Abonneren op:
Posts (Atom)