zondag 27 februari 2022

Waarom bij Aristoteles de vormen niet alleen in de dingen zijn

Bij Aristoteles hebben de vormen of essenties twee bestaanswijzen, namelijk actueel bestaan en potentieel bestaan. Zo stelt Aristoteles dat bij wezensveranderingen, dus bijvoorbeeld bij ontstaansprocessen, de vorm overgaat van een potentiële in een actuele toestand door zich met materie te verbinden en zich zo in de materie te actualiseren. Net zoals bij Plato bestond dus ook bij Aristoteles de vorm ‘mens’ al voordat er mensen op aarde rondliepen. Het verschil met Plato is echter dat de vorm ‘mens’ toen nog slechts potentieel en dus niet al actueel bestond. Bij Plato bestond de vorm ‘mens’ daarentegen wel reeds actueel, namelijk als actueel bestaand abstract object in het transcendente Ideeënrijk. Volgens Plato bestaan alle vormen actueel als transcendente abstracte objecten. Hij erkent geen potentiële vormen. Het onderscheid tussen potentieel en actueel bestaan is dan ook typisch aristotelisch. Vanuit de door Aristoteles geïntroduceerde begrippen 'actualiteit' en 'potentialiteit' moeten we zeggen dat de platoonse vormen in het Ideeënrijk actueel en niet potentieel zijn. Plato zelf zou zijn vormen echter gewoon "het waarlijk zijn" noemen. Genoemd onderscheid tussen actueel en potentieel is hem vreemd. Aristoteles heeft daarentegen potentiële vormen echt nodig. Indien Aristoteles geen potentieel bestaande vormen zou accepteren, kan hij niet langer volhouden dat er een immanente normerende orde is die de natuur begrenst. Hij zou dan feitelijk een cartesiaan zijn. Want wat in de natuur zorgt er dan nog voor dat er bijvoorbeeld wel mensen, maar, zeg, geen eenhoorns kunnen ontstaan? Zonder potentiële vormen zou de natuur nergens aan gehouden zijn. Aristoteles accepteert immers geen normerende en zo de natuur begrenzende transcendente Ideeën zoals Plato doet. Aristoteles heeft die potentieel bestaande vormen dus nodig voor het gronden van zijn immanente begrenzende natuurorde. Potentieel bestaan is verder een sui generis categorie en niet nader analyseerbaar. Het is goed te benadrukken dat het domein van het potentiële bestaan haaks staat op het domein van het actuele bestaan. Dit laatste domein omvat actueel bestaande gedachten aan actuele of potentiële objecten, actueel bestaande immanente materiële objecten en actueel bestaande transcendente abstracte (en goddelijke) objecten.

woensdag 23 februari 2022

Klassieke retorica, Plato, de-wereld-voor-ons en het semantisch argument

Donderdagavond 17 februari gaf ik in de Grote Kerk in Den Bosch voor de protestantse gemeente een lezing in het kader van de reeks Viermaal waarheid. Ik behandelde de retorische waarheidsconceptie van Gorgias, de filosofische waarheidsopvatting van Plato en de waarheidsnotie van mijn wereld-voor-ons kennisleer. De rode draad was het innige samenspel tussen woord, geest en wereld. De lezing mondde uit in een argumentatie voor het geestelijk zijn van de grond van het zijnsgeheel. Dit argument hangt nauw samen met mijn semantisch argument. De lezing met vragenronde is hier beschikbaar.

zondag 13 februari 2022

Het Platonisme is een theïsme - column voor filosofisch tijdschrift Sophie (2022-1)

Volgens het Platonisme zijn er onvergankelijke Ideeën (zoals ‘Paard’ en ‘Eenhoorn’) die buiten ruimte en tijd bestaan. Maar waarom bestaan er bijvoorbeeld wel paarden, maar geen eenhoorns? Plato lost dit op door een God te veronderstellen die besluit in de materie wel het Idee ‘Paard’, maar niet het Idee ‘Eenhoorn’ te verwerkelijken. Is er echter ook een niet-theïstische oplossing?

De Platonist kan beweren dat er vele universums zijn en dat elk Idee in tenminste één universum concreet gestalte krijgt. Zo worden alle Ideeën uitgedrukt, alleen niet allemaal in hetzelfde universum. Deze oplossing lijkt op het multiversum voorstel dat vaak wordt ingebracht als bezwaar tegen het fine tuning argument voor het bestaan van God. Net zoals dat voorstel houdt deze eerste oplossing geen stand. Want wie of wat bepaalt dan hoe de Ideeën over de verschillende universums verdeeld worden?

Hierop kan geantwoord worden dat ons universum net als elk ander één van de mogelijke combinaties van Ideeën uitdrukt. Een ongegronde arbitraire verdeling wordt zo vermeden. Maar zo krijgen we een nogal omvangrijk multiversum. Zo omvangrijk dat het veronderstellen van slechts één universum met een God veel zuiniger en dus plausibeler lijkt. Wat stelt een enkel universum met een God immers voor vergeleken met een multiversum waarin alle mogelijke combinaties van de Ideeën – ook de meest bizarre en exotische –gerealiseerd zijn?

Een tweede oplossing is het veronderstellen van een kosmisch natuurproces. Dit proces heeft op elk moment een bepaalde materiële toestand en die bepaalt welke Ideeën wel en niet gerealiseerd worden. Ieder Idee vereist voor de verwezenlijking ervan namelijk specifieke materiële omstandigheden en daaraan is niet altijd voldaan. Het probleem van deze oplossing is dat de materie weinig mogelijkheden uitsluit. Het zijn precies de te realiseren Ideeën die het doel en dus de richting bepalen van genoemd natuurproces. De natuur ontwikkelt zich in de richting die bepaald wordt door de Ideeën die de natuur moet gaan uitdrukken. Maar wie of wat bepaalt dan welke Ideeën het doel vormen waarop de zich ontwikkelende materie zich richt? Wie of wat bepaalt anders gezegd welke Ideeën door de natuur uitgedrukt gaan worden? Zo komen we opnieuw uit bij een wilsbesluit van een goddelijk bewustzijn. Deze tweede oplossing slaagt dus evenmin.

Er is uiteindelijk geen goede niet-theïstische oplossing. Met een knipoog naar Sartres beroemde essay uit 1946 kunnen we dan ook met recht zeggen: Het Platonisme is een theïsme.

Soφie is een filosofisch tijdschrift dat zesmaal per jaar verschijnt. Zij biedt een intellectuele uitdaging door kritisch na te denken over actuele onderwerpen, geïnspireerd door de christelijke traditie.

vrijdag 11 februari 2022

Heraclitus en het semantisch argument: een metafysische bezinning op de aard van het zijn

De conclusie van mijn semantisch argument luidt dat er geen universele eigenschappen bestaan. Steeds bestaat voor elk zijnde ook de negatie ervan. Dit geeft ons een goede reden om te erkennen dat zoals Heraclitus leert de natuur inderdaad een kosmische harmonie of eenheid der tegendelen is. De afwezigheid van universele eigenschappen past immers goed bij een Heraclitische logos van opposities. Deze logos is bij hem onveranderijk, eeuwig en noodzakelijk. Het spel der tegendelen is echter dynamisch. De tegendelen gaan voortdurend in elkaar over. Over de tegendelen spreekt Heraclitus in termen van spanning en strijd. En zelfs van oorlog. De tegendelen staan op gespannen voet met elkaar en zo is voortdurend alles in beweging. Deze eeuwige strijd is de strijd van die ene onveranderlijke logos die het zijn bestiert. Het zijn is dan ook niet alleen radicaal vrij zoals het semantisch argument leert, maar eveneens ten diepste dialectisch en zelfs antagonistisch. Ook dit sluit naadloos aan bij de conclusie van mijn semantisch argument. Het vloeit er zelfs uit voort. Dat de conclusie dat er geen universele eigenschappen zijn inderdaad vergaande implicaties heeft, heb ik vaker besproken. Zo moet bijvoorbeeld ook de monadeleer van Leibniz het ontgelden. Niet alles is immers een monade. De wegen naar de conclusie zijn bovendien talrijk. In wat volgt schets ik drie wegen vanuit voorgaande bezinning op de metafysische aard van het zijn.

Stel dat het zijn ontologisch of in elk geval logisch gegrond is in symmetriebrekingen of bifurcaties van het niets. Stel anders gezegd dat de werkelijkheid ontstaat door of moet worden begrepen als splitsingen of brekingen van het niets. In dat geval kan het zijn slechts als contrasten of differenties verschijnen. Differenties en contrasten zijn verschillen. Maar als het zijn altijd al bestaat uit verschillen, dan is er voor iedere eigenschap altijd iets dat die eigenschap niet heeft. Er zijn dan geen universele eigenschappen, wat precies de conclusie is van mijn semantisch argument. Een tweede overweging verloopt als volgt. Indien de werkelijkheid ten diepste intelligibel is, rede, logos, dan is zij wezenlijk discursief en derhalve inderdaad gegrond in verschillen. Het zijn is dan een geheel van eerdergenoemde differenties. Wederom volgt dat er geen universele eigenschappen zijn.

Een derde overweging sluit aan bij het eerdergenoemde dialectische moment van het zijn. Logos sluit de negatie in. Volgens dialectici behoort negatie zelfs tot het wezen van de logos. Zeggen dat de wereld ten diepste logosmatig is, komt dan ook neer op zeggen dat de negatie is ingeschreven in het zijn. Het is een existentiaal van het zijn. Alles heeft zo zijn 'niet'. Maar dan zijn er inderdaad geen universele eigenschappen. Natuurlijk leert Hegel dat er ook steeds sprake is van een aufhebung. De aufhebung wordt echter bij Hegel voortdurend weer genegeerd, zodat er na iedere aufhebung een nieuwe oppositie ontstaat en de universaliteit doorbroken wordt. Dit gaat door tot aan de absolute geest of ultieme zijnsgrond waarin alle opposities uiteindelijk gegrond zijn. Dit gegrond zijn in het ene is een uiteindelijke differentie. Want zoals gezegd is het zijn niet alleen radicaal vrij, maar ook ten diepste antagonistisch. De logos van het zijn is de negatie. Zo komen we weer uit bij de Heraclitische logos van de tegendelen en een ten diepste non-conformistisch en antagonistisch zijn, zoals dus eveneens de conclusie van het semantisch argument ons leert. De laatste waarheid over de metafysische aard van het zijn die we door dit argument op het spoor komen grondt tenslotte zelfs God zoals ik elders heb laten zien. Het semantisch argument spreekt tot ons over de geestelijke grond van het zijnsgeheel en de intieme band tussen logos, geest en wereld. Daarbij kan nu aangevuld worden dat een antagonistisch zijn een treffende metafysische verklaring vormt voor het transgressieve in Gods aard.