Some time ago I proposed the below mentioned aesthetic argument for the existence of God. Revisiting my argument it seems to me that the only controversial premise is [4]. If one accepts this article as a proper defense of it, the argument goes through.
1. The sublime experience is a well-established type of experience (premise)
2. There is a phenomenologically maximally adequate account of each well-established type of experience (premise)
3. There is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience (from 1, 2)
4. If there is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience, then that account is the experience of God (premise)
5. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is the experience of God (from 3, 4)
6. For any well-established type of experience, in the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of that type of experience is veridical (premise)
7. In the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 1, 6)
8. There are no defeaters in the case of the sublime experience (premise)
9. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 7, 8)
10. The experience of God is veridical (from 5, 9)
11. God exists (from 10)
maandag 30 november 2015
zondag 29 november 2015
A calculus for possible worlds
Many metaphysicians deploy the apparatus of possible worlds. Possible worlds are in principle complete descriptions of how the world is or could have been. So, there are many, perhaps infinitely many, possible worlds. One of them is the actual world. It reflects reality as it actually is. How do metaphysicians decide whether something may count as a possible world? In most, if not all cases, the only criterion used for deciding whether a proposed candidate may be considered a possible world is the criterion of conceivability. If we can conceive the sketched situation, then we may infer that it is indeed possible and therefore part of at least one possible world. Conceivability though is a rather vague notion. It seems to convey the idea that there must be a clear and comprehensible narrative that outlines how the situation in question could obtain. So what is needed is an reasonable recognizable account of how the situation could be actual. It is thus not enough to just stipulate a situation as being possible. Now, what I would like to propose is to develop a calculus for the generation of new possible worlds out of given ones. The conceivability criterion may become one of the rules of this calculus, but this is not necessary. Perhaps we are able to identify a set of rules for said calculus that together make the conceivability criterion superfluous. What sort of rules do I have in mind? Well, we need rules for the generation of new possible worlds out of existing ones. For example rules like the following one. If W1 is a possible world, and W2 can be construed by a finite, coherent and unproblematic pathway from W1 to W2, then W2 is a possible world as well. So, the actual world without the chair I'm sitting on is a possible world. And the same holds for the actual world without the planets Mars and Venus. Or a possible world in which there are twenty planets orbiting around the sun. And so on. We also need rules to ground an initial set of possible worlds. An example of such a grounding rule would be the rule that a world in which only God exists is possible. From these possible worlds we may construct many other possible worlds by using generation rules such as the aforementioned one. In this way we get for example a possible world in which God exists and brings a universe into being. Or a possible world in which God exists and creates a multiverse. And so on. It seems to me that we need a quite large number of generation and grounding rules in order to arrive at an adequate possible worlds calculus. It would be interesting to see how such a calculus looks like.
zaterdag 28 november 2015
Een filosofisch spel
Er zijn twee spelers. Speler 1 kiest een genus, zeg g1. Speler 2 kiest vervolgens een genus g2 zodanig dat g1 een species is van g2. Speler 1 wint als hij of zij daarna in staat is een genus g3 te kiezen zodanig dat g1 een species is van g3 en g3 een species is van g2. In het andere geval dient speler 1 een genus g4 te kiezen zodanig dat g2 een species is van g4. Mocht speler 1 zo'n g4 niet kunnen vinden, dan wint speler 2. In het andere geval gaat de buurt weer naar speler 2. Mocht speler 2 een genus g5 kunnen vinden zodanig dat g2 een species is van g5 en g5 een species is van g4, dan wint speler 2. In het andere geval dient speler 2 een species g6 te noemen zodanig dat g4 een species is van g6. Lukt dit niet, dan wint speler 1. Als het wel lukt is de buurt weer aan speler 1. Dit gaat zo door totdat er een winnaar is. Veel plezier!
vrijdag 27 november 2015
Deducing the four sources of knowledge
My defense of the second premise of my modal-epistemic argument relies amongst others on the claim that (on the specific conception of knowledge used for the argument) there are no more than four sources of knowledge: logical proof, self-evident intuition, experience and testimony. Here is an interesting suggestion from L. Newton to deduce that these four sources of knowledge are indeed exhaustive. Knowledge is either from oneself or another. If it is from another, then it is from 1) testimony. If it is from oneself, it is either from 2) experience or from the intellect. If it is from the intellect, it is either 3) self-evident or 4) logically proven.
donderdag 26 november 2015
Lezing voor Newman Society
Gistenavond heb ik voor de Newman Society aan de KU Leuven een lezing gegeven over mijn modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God. Het was een prachtige avond, zowel tijdens de lezing als daarna. De tekst van mijn voordracht is hier beschikbaar.
Labels:
KU Leuven,
lezing,
modaal-epistemisch argument,
Newman society
vrijdag 20 november 2015
Ik ben Alice
Robots zullen nooit de status van subject bereiken omdat existentiële oorspronkelijkheid en spontaniteit niet kunstmatig te construeren zijn. Wel kunnen robots op een enig moment een nieuwe zijnswijze gaan vertegenwoordigen, namelijk een manier van zijn die het midden houdt tussen object en subject. Zo kan het ontologische landschap waarin wij ons bevinden verrijkt worden.
Labels:
artificial intelligence,
documentaire,
Ik ben Alice,
ontologie,
robots
Modaal-epistemisch argument 2.0
Velen hebben de afgelopen jaren tevergeefs geprobeerd om een geslaagde objectie tegen mijn modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God in te brengen. Hoewel geen van deze talloze objecties succesvol is, hebben ze er wel voor gezorgd dat veel, zo niet bijna alle, aandacht uitging naar het adequaat weerleggen ervan. Nu er zich niet of nauwelijks meer nieuwe te weerleggen objecties aandienen, kan langzamerhand de aandacht verlegd worden van het netjes weerleggen van objecties naar het nóg sterker maken van mijn argument. In deze bijdrage wil ik hiermee een begin maken.
De eerste premisse van het argument luidt zoals bekend dat alles wat mogelijk waar is ook gekend kan worden. Formeler uitgedrukt: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Tezamen met de tweede premisse van mijn argument, namelijk dat het onmogelijk is om te weten dat God niet bestaat, volgt dan logisch dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar en dus ook mogelijk waar. Maar dan is op grond van de eerste premisse "God bestaat niet" kenbaar, wat in tegenspraak is met de tweede premisse. De tweede premisse stelt immers dat de propositie "God bestaat niet" onkenbaar is.
Nu kunnen we ons afvragen of we de eerste premisse eigenlijk wel nodig hebben om de conclusie af te leiden dat God bestaat. Is de eerste premisse niet te zwaar? Kunnen we met behoud van de conclusie dat God bestaat de premisse dat al het mogelijk ware kenbaar is niet vervangen door een zuinigere, bescheidenere en daarmee dus nóg plausibelere premisse?
Welnu, dat kan inderdaad. We kunnen als eerste premisse iets spaarzamers kiezen: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich bewuste kennende wezens bevinden, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Deze premisse is zuiniger dan de originele eerste premisse. Er wordt nu namelijk niet langer beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld kenbaar is. Er wordt alléén nog maar beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich kennende wezens bevinden kenbaar is. En dat is uiteraard een minder vergaande, meer bescheiden en dus nóg plausibelere bewering.
Uit deze spaarzamere eerste premisse volgt tezamen met de ongewijzigde tweede premisse nog steeds dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar in een mogelijke wereld met kennende wezens. Onze wereld is immers ontegenzeggelijk een mogelijke wereld met kennende wezens. Wij bestaan immers in deze wereld en wij zijn kennende wezens! Uit de zuinigere eerste premisse volgt dan dat "God bestaat niet" kenbaar is, wat opnieuw in tegenspraak is met de tweede premisse. Kortom, God bestaat.
Op deze manier krijgen we dus een modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God waarvan de eerste premisse nóg plausibeler is dan die van de oorspronkelijke versie van mijn argument. We krijgen met andere woorden een nóg sterkere versie van het modaal-epistemisch argument.
Voor de aardigheid zouden we deze versie modaal-epistemisch argument 2.0 kunnen noemen. De hier geschetste aanscherping van mijn argument laat verder zien hoe het argument nog verder versterkt kan worden. We kunnen immers nog meer aanvullende condities in het antecedent van de eerste premisse opnemen, om zo een nog bescheidenere en daarmee nog plausibelere eerste premisse te verkrijgen dan die van versie 2.0 van het argument. Suggesties voor dergelijke aanvullende condities zijn meer dan welkom. Ik ben benieuwd!
De eerste premisse van het argument luidt zoals bekend dat alles wat mogelijk waar is ook gekend kan worden. Formeler uitgedrukt: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Tezamen met de tweede premisse van mijn argument, namelijk dat het onmogelijk is om te weten dat God niet bestaat, volgt dan logisch dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar en dus ook mogelijk waar. Maar dan is op grond van de eerste premisse "God bestaat niet" kenbaar, wat in tegenspraak is met de tweede premisse. De tweede premisse stelt immers dat de propositie "God bestaat niet" onkenbaar is.
Nu kunnen we ons afvragen of we de eerste premisse eigenlijk wel nodig hebben om de conclusie af te leiden dat God bestaat. Is de eerste premisse niet te zwaar? Kunnen we met behoud van de conclusie dat God bestaat de premisse dat al het mogelijk ware kenbaar is niet vervangen door een zuinigere, bescheidenere en daarmee dus nóg plausibelere premisse?
Welnu, dat kan inderdaad. We kunnen als eerste premisse iets spaarzamers kiezen: Voor iedere propositie P die waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich bewuste kennende wezens bevinden, is er ook een mogelijke wereld (dezelfde of een andere) waarin P zowel waar is als gekend wordt. Deze premisse is zuiniger dan de originele eerste premisse. Er wordt nu namelijk niet langer beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld kenbaar is. Er wordt alléén nog maar beweerd dat iets wat waar is in tenminste één mogelijke wereld waarin zich kennende wezens bevinden kenbaar is. En dat is uiteraard een minder vergaande, meer bescheiden en dus nóg plausibelere bewering.
Uit deze spaarzamere eerste premisse volgt tezamen met de ongewijzigde tweede premisse nog steeds dat God bestaat. Want als God niet bestaat, dan is "God bestaat niet" waar in een mogelijke wereld met kennende wezens. Onze wereld is immers ontegenzeggelijk een mogelijke wereld met kennende wezens. Wij bestaan immers in deze wereld en wij zijn kennende wezens! Uit de zuinigere eerste premisse volgt dan dat "God bestaat niet" kenbaar is, wat opnieuw in tegenspraak is met de tweede premisse. Kortom, God bestaat.
Op deze manier krijgen we dus een modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God waarvan de eerste premisse nóg plausibeler is dan die van de oorspronkelijke versie van mijn argument. We krijgen met andere woorden een nóg sterkere versie van het modaal-epistemisch argument.
Voor de aardigheid zouden we deze versie modaal-epistemisch argument 2.0 kunnen noemen. De hier geschetste aanscherping van mijn argument laat verder zien hoe het argument nog verder versterkt kan worden. We kunnen immers nog meer aanvullende condities in het antecedent van de eerste premisse opnemen, om zo een nog bescheidenere en daarmee nog plausibelere eerste premisse te verkrijgen dan die van versie 2.0 van het argument. Suggesties voor dergelijke aanvullende condities zijn meer dan welkom. Ik ben benieuwd!
Labels:
god,
metafysica,
modaal-epistemisch argument,
theïsme
dinsdag 17 november 2015
Debat Universiteit Leiden: Bestaat God?
Gisterenavond ben ik aan de universiteit van Leiden in debat gegaan met filosoof Jan Sleutels over de vraag of God bestaat. Het debat is inmiddels ook online beschikbaar. Het was een prachtige avond met uitstekende vragen uit het publiek.
woensdag 11 november 2015
Overstijgende intentionaliteit
"De noodzakelijke aanwezigheid van deze overstijgende intentionaliteit in ons leven ligt aan de basis van de filosofie en vormt de ware reden dat mensen de evolutionaire en reductionistische perspectieven op de menselijke toestand zo moeilijk kunnen aanvaarden. Ze verklaart ook de vaak gehoorde klacht dat, terwijl onze seculiere samenlevingen ruimte maken voor moraliteit, voor kennis en voor geestelijk leven, ze toch aan een spiritueel tekort lijden. Mensen, zo zegt men, hebben een 'spirituele' dimensie, met spirituele behoeften en waarden. Zelfs mensen die zich afzijdig houden van alle religie en die de oude mythe van de ziel verwerpen of deze beschouwen als een uitgebreide metafoor, beweren dit. De reden hiervoor is dat de 'overstijgende intentionaliteit' van onze interpersoonlijke houdingen geen onveranderlijk gegeven is. Ze kan worden geleerd, in nieuwe richtingen geleid, aangeleerd door deugden en door de zonde worden bedorven. In extreme gevallen van autisme kan ze zelfs geheel ontbreken, zoals ze ook bij dieren ontbreekt. Om te leren om je houdingen te richten naar de horizon van het wezen van de ander - vanwaar deze op zijn beurt zijn blik laat uitgaan - vereist echter een discipline die verder reikt dan alleen respect. In al die aspecten van wat in ons leven het diepst en meest duurzaam is - religieus geloof, erotische liefde, vriendschap, familiebanden, het genieten van kunst, literatuur en muziek - richten we ons op de horizon vanwaar de blik van de ander ons zoekt. Morele educatie houdt ook het handhaven in van deze overstijgende intentionaliteit, om ook in de moeilijkste omstandigheden het mogelijk te maken de andere persoon in het ik te zien. Dat is wat mensen bedoelen met 'spirituele' discipline en wat Plato 'de zorg voor de ziel' noemde. Het is uit onze hedendaagse wereld aan het verdwijnen [...]." (Roger Scruton, Eindeloos verlangen naar het heilige, Amsterdam University Press, Amsterdam 2014, pp. 115-116)
Labels:
intentionaliteit,
Roger Scruton,
spiritualiteit
maandag 9 november 2015
Metafysische modellen van sacraliteit
Wie het sacrale of het heilige op formele wijze metafysisch wil duiden, zal merken dat daarvoor maar weinig mogelijkheden zijn. Globaal zie ik er vier. Men kan menen dat het heilige samenvalt met het eerste allerhoogste zijnde. Het heilige is dan weliswaar het meest oorspronkelijke en volmaakte zijnde, maar nog altijd een zijnde onder de zijnden. Een andere mogelijkheid is om het sacrale te identificeren met het zijn van alle zijnden. Het heilige is dan geen zijnde meer, maar de instantie van waaruit alle zijnden überhaupt zijnden zijn, namelijk het zijn zelf. Een derde mogelijkheid is om het sacrale negatief te vereenzelvigen met de grondeloze afgrond van het niets. Hierbij wordt het niets nadrukkelijk geplaatst tegenover de zijnden en het zijn. Een vierde mogelijkheid wordt minder vaak genoemd en wil ik hier nadrukkelijk voor het voetlicht brengen. Men kan het sacrale identificeren met het ontstaan van zijnden of het zijn zelf uit het niets en het vergaan van zijnden of het zijn zelf tot niets. Dit lijkt een alleszins interessant alternatief. Want wat is er immers wonderbaarlijker en mysterieuzer dan ontstaan uit niets en vergaan tot niets? We krijgen zo dus een gedynamiseerde notie van het sacrale welke verder gaat, dieper reikt, dan de duiding van het sacrale als het hoogste zijnde, het zijn zelf of het niets. In zekere zin vormt het vierde model van sacraliteit de culminatie van de overige drie modellen.
Labels:
ex nihilo,
metafysica,
niets,
ontstaan,
sacraliteit,
vergaan,
Zijn,
zijnden
zondag 8 november 2015
Een ongehoorde uitdaging
"Het feit dat er in een kleine obscure, door de voornamen en geletterden verguisde volksstam, levend in de periferie van het Romeinse Rijk, een godsdiensthervormer is geweest die het bij uitstek geestelijk symbool heeft kunnen worden van de machtigste en meest scheppingsrijke (maar niet per se meest deugdzame) beschaving ter wereld, een hervormer die ook vandaag, tweeduizend jaar later, nog het lichtend voorbeeld van deze beschaving is en, op z'n minst in moreel opzicht, het onderscheidende merkteken ervan - niemand heeft me ervan kunnen overtuigen dat dit alles gemakkelijk te verklaren is, ook al ben ik op de hoogte van heel wat vermeende verklaringen. Dat zijn morele onderricht, een tartende en ongehoorde uitdaging aan de wereld, zich - niet enkel maar in naam - van deze wereld meester heeft gemaakt, is onverklaarbaar. Dat een nieuw universum is voortgekomen uit de weke en sobere handen van een Galilese jood, valt niet te begrijpen als men zich in diens tijd probeert te verplaatsen. De wortel van deze ommekeer - de christenen zijn het daarover altijd eens geweest - is de liefde. Niet de liefdesidee, maar een lering: de liefde als daad, als werkzame kracht die Hij over de wereld heeft uitgestort en waarvan het weinige dat mensen ervan in zich hebben opgenomen een - zwakke, onvolkomen, met kwaad vermengde, maar altijd levende - afspiegeling is." (Leszek Kołakowski, Jezus. Een apologetisch en sceptisch essay, Klement, Zoetermeer 2015, pp. 74-75)
Metanoia
"Maar we weten dat Hij gelijk heeft. We weten dat er voor de belangrijkste bekommernissen van de mensheid geen zuiver technische en organisatorische oplossingen bestaan. Ze vereisen wat Johannes de Doper een metanoia noemde, een verandering van geest. Zo'n verandering laat zich per definitie niet technisch produceren. Ze bestaat in de erkenning dat de wortel van het kwaad in onszelf ligt, in ieder van ons, alvorens het vorm aanneemt in instituties en doctrines. [...] Daar komt nog bij dat het vermogen om zichzelf schuldig te voelen de voorwaarde is van het mens-zijn. Dit vermogen maakt ons tot mensen, zegt het boek Genesis, en daarin heeft het geen ongelijk. Het heeft geen ongelijk omdat wij geen enkele kennis hebben van goed en kwaad als we die niet in onszelf ondervinden. Nu dan, het kwaad ervaren als de eigenlijke toestand van de ziel - dat is zich schuldig voelen." (Leszek Kołakowski, Jezus. Een apologetisch en sceptisch essay, Klement, Zoetermeer 2015, pp. 24-25)
donderdag 5 november 2015
Gesitueerd denken
Echt denken is bezield betrokken denken, bestaande uit redelijke gemoedsoverwegingen en teruggrijpend op bij het onderwerp passende endoxa. Denken is zo ten diepste existentieel geworteld in een cultuurgemeenschap. Een denken dat haar onderwerp niet concreet en aanschouwelijk weet te maken is daarom leeg. Zij kan de ziel van de betrokkenen niet bewegen. Wat zegt dit over de relatie tussen retorica en logica? In een nieuwe bijdrage ga ik hierop in.
woensdag 4 november 2015
Die ene formule
In de film The Theory of Everything uit 2014 droomt de fysicus Stephen Hawking van die ene formule die de hele werkelijkheid zou kunnen beschrijven en verklaren. Hij zoekt er al zijn hele leven tevergeefs naar. Misschien komt dit omdat die formule, mocht hij al bestaan, van een geheel andere aard is dan Hawking vermoedt. Laat me hier mijn eigen vermoeden uitspreken. Die ene formule, de ultieme theorie van alles, is misschien een bijzonder eenvoudig metafysisch beginsel, namelijk het beginsel dat er geen universele eigenschappen kunnen bestaan. De werkelijkheid, het zijn zelf, is dermate pluriform en ongrijpbaar dat er voor iedere denkbare reële eigenschap altijd wel een object bestaat die die eigenschap niet heeft.
Kortom, de laatste en diepste waarheid over de werkelijkheid is dat ze zich in geen enkele mal laat persen, dat alle uitspraken van de vorm 'Alles is dit' of 'Alles is dat' onwaar moeten zijn. In formulevorm: Voor alle eigenschappen P is er een object x zodanig dat ~P(x).
De implicaties van dit zéér eenvoudige metafysische beginsel zijn werkelijk enorm en lijken inderdaad welhaast allesomvattend. Zo moet er bijvoorbeeld naast materie ook zoiets als geest bestaan. Als er namelijk géén universele eigenschappen zijn, dan volgt direct dat de eigenschap 'materieel zijn' niet universeel is. Kortom, niet alles is materieel. Evenzo moet er naast geest ook materie bestaan, want op grond van een analoge overweging is niet alles geestelijk. Ook bestaat er tenminste één noodzakelijk bestaand wezen, want niet alles is contingent. We krijgen hier dus direct een ontologisch argument als bijproduct. Omgekeerd zijn er contingente objecten, want niet alles is noodzakelijk. Eveneens moeten er niet-gedetermineerde oftewel vrije toestanden bestaan, want niet alles is gedetermineerd. Ook bestaan er atomen, want niet alles is samengesteld. Tegelijkertijd bestaan er samengestelde objecten, want niet alles is atomair.
Er volgt ook dat er toestanden moeten zijn die niet moreel goed zijn, want niet alles is moreel goed. We krijgen dus als bijproduct eveneens een aanzet tot een theodicee. Ook de beroemde vraag van Leibniz waarom er überhaupt iets is en niet veeleer niets wordt deels beantwoord. Er moeten namelijk concrete objecten bestaan, want niet alles is abstract. Tevens volgt een vorm van Platonisme. Er zijn immers abstracte objecten omdat niet alles een concreet object is.
De lijst van gevolgen is welhaast eindeloos. Zo moeten er bijvoorbeeld onveroorzaakte objecten zijn, want niet alles is veroorzaakt. Eveneens bestaat er causaliteit, want niet alles is causaal inert. Ook volgt dat er substanties moeten zijn, want niet alles is een eigenschap. En omdat niet alles fysisch is, bestaan er ook niet-fysische objecten. Verder is niet alles in de ruimte, dus moeten er objecten buiten de ruimte zijn. En hetzelfde geldt voor de tijd. Meer algemeen gezegd is niet alles immanent, dus moet er een transcendent domein zijn.
Het gaat maar door. Uit genoemd metafysisch principe volgt in feite de hele wereld zoals we deze kennen - én meer. Die ene formule lijkt dus inderdaad mogelijkerwijs de ultieme theorie van alles te kunnen zijn waarnaar Stephen Hawking steeds tevergeefs op zoek is geweest. Maar is zij verdedigbaar? Mijn antwoord daarop is dat er inderdaad een argument bestaat die die ene formule als logisch gevolg heeft, namelijk het semantisch argument dat ik enige tijd geleden ontwikkelde en dat onder andere hier beschikbaar is.
Kortom, de laatste en diepste waarheid over de werkelijkheid is dat ze zich in geen enkele mal laat persen, dat alle uitspraken van de vorm 'Alles is dit' of 'Alles is dat' onwaar moeten zijn. In formulevorm: Voor alle eigenschappen P is er een object x zodanig dat ~P(x).
De implicaties van dit zéér eenvoudige metafysische beginsel zijn werkelijk enorm en lijken inderdaad welhaast allesomvattend. Zo moet er bijvoorbeeld naast materie ook zoiets als geest bestaan. Als er namelijk géén universele eigenschappen zijn, dan volgt direct dat de eigenschap 'materieel zijn' niet universeel is. Kortom, niet alles is materieel. Evenzo moet er naast geest ook materie bestaan, want op grond van een analoge overweging is niet alles geestelijk. Ook bestaat er tenminste één noodzakelijk bestaand wezen, want niet alles is contingent. We krijgen hier dus direct een ontologisch argument als bijproduct. Omgekeerd zijn er contingente objecten, want niet alles is noodzakelijk. Eveneens moeten er niet-gedetermineerde oftewel vrije toestanden bestaan, want niet alles is gedetermineerd. Ook bestaan er atomen, want niet alles is samengesteld. Tegelijkertijd bestaan er samengestelde objecten, want niet alles is atomair.
Er volgt ook dat er toestanden moeten zijn die niet moreel goed zijn, want niet alles is moreel goed. We krijgen dus als bijproduct eveneens een aanzet tot een theodicee. Ook de beroemde vraag van Leibniz waarom er überhaupt iets is en niet veeleer niets wordt deels beantwoord. Er moeten namelijk concrete objecten bestaan, want niet alles is abstract. Tevens volgt een vorm van Platonisme. Er zijn immers abstracte objecten omdat niet alles een concreet object is.
De lijst van gevolgen is welhaast eindeloos. Zo moeten er bijvoorbeeld onveroorzaakte objecten zijn, want niet alles is veroorzaakt. Eveneens bestaat er causaliteit, want niet alles is causaal inert. Ook volgt dat er substanties moeten zijn, want niet alles is een eigenschap. En omdat niet alles fysisch is, bestaan er ook niet-fysische objecten. Verder is niet alles in de ruimte, dus moeten er objecten buiten de ruimte zijn. En hetzelfde geldt voor de tijd. Meer algemeen gezegd is niet alles immanent, dus moet er een transcendent domein zijn.
Het gaat maar door. Uit genoemd metafysisch principe volgt in feite de hele wereld zoals we deze kennen - én meer. Die ene formule lijkt dus inderdaad mogelijkerwijs de ultieme theorie van alles te kunnen zijn waarnaar Stephen Hawking steeds tevergeefs op zoek is geweest. Maar is zij verdedigbaar? Mijn antwoord daarop is dat er inderdaad een argument bestaat die die ene formule als logisch gevolg heeft, namelijk het semantisch argument dat ik enige tijd geleden ontwikkelde en dat onder andere hier beschikbaar is.
dinsdag 3 november 2015
Thompson paradox
A lamp is turned on for 1/2 minute, off for 1/4 minute, on for 1/8 minute, off for 1/16 minute, on for 1/32 minute, and so on. At the end of one minute, will the lamp be on or off? At least in Zeno cases we know what will happen: the arrow will move, the wall will be reached, the turtle will be passed, etc. But here... will the lamp be on or off?
Abonneren op:
Posts (Atom)