maandag 6 januari 2025

Een voorwaarde voor positieve theologie

Mijn wereld-voor-ons kennisleer (e.g., Contra Kant 2020; Het Retorische Weten 2018/21) ontwikkelde ik als voorwaarde voor iedere positieve theologie. Want wij zijn alléén gerechtvaardigd om binnen een ‘voor ons’ context redelijk te spreken over de aard van het absolute. Zonder een voorafgaande ‘voor ons’ kwalificatie is er geen enkele reden om te denken dat ons menselijke, al te menselijke spreken het absolute ontsluit of er zelfs maar aan raakt. Binnen de context van het ‘voor ons’ is het echter alleszins redelijk en zelfs het meest redelijk om dat wat wij ‘het absolute’ noemen te begrijpen als een ultiem geestelijk wezen dat geldt als de oorsprong van de werkelijkheid.

4 opmerkingen:

Jac Vaes zei

Beste Emanuel,
Met je eerste drie zinnen ben ik het eens. Maar de laatste zin roept vraagtekens op. Is uit de wereld-voor-ons kennisleer niet af te leiden dat de wereld, zoals wij die kennen en ervaren, de enige wereld is die voor ons betekenis heeft? Zou een eventueel bestaande wereld "an sich" ons begrip van de werkelijkheid kunnen vergroten? Nee toch?
Er is nog nooit aangetoond dat er zonder energie iets zou kunnen bestaan of gebeuren. Mogen wij daaruit niet concluderen dat er vooralsnog geen noodzaak is om te veronderstellen dat er nog iets fundamentelers zou zijn, een entiteit met bewustzijn, zonder welke er geen energie zou bestaan?
Er is in ieder geval geen bewijs dat bewustzijn voorafgaat aan materie. Wat het meest fundamenteel is blijft vooralsnog speculatief lijkt mij.
vr. gr.,
Jac

Jac Vaes zei

Beste Emanuel,
Het bestaan zelf, het feit dat er überhaupt iets is is een mysterie dat mij erg intrigeert. Waarom iets en niet niets? Ik denk dat die vraag altijd gesteld kan worden, zelfs als wij weten dat God de zijnsgrond is. Waarom een God? en niet het ontbreken van een God? Ik vraag me wel eens serieus af of God zelf, indien hij bestaat, zou kunnen weten waarom hij bestaat. Als hij dat zou weten dan zou hij , dunkt mij, de reden van zijn bestaan kennen en weten dat hij niet zou bestaan als die reden afwezig was gebleven. Zou het niet zo kunnen zijn dat bestaan een onoplosbaar mysterie is? Deze vragen hebben weinig praktisch nut maar ze komen telkens terug en blijven interessant maar brengen mij geen steek verder. Dit is zo maar even een ontboezeming.
vr. gr,,
Jac

Emanuel Rutten zei

Beste Jac,

In “Waarom bestaat God?” (gepubliceerd in mijn boek Het Retorische Weten II, Leesmagazijn, Amsterdam, 2021) ga ik uitgebreid in op de vraag waarom God bestaat. Maar zie eventueel ook deze eerdere versie op mijn website:

https://www.gjerutten.nl/WaaromBestaatGod_Uitgebreid_ERutten.pdf

Groet,
Emanuel

Jac Vaes zei

Beste Emanuel,
In jouw artikel "Waarom bestaat God?" ga je er reeds van uit dat God bestaat.
Mij dunkt dat veel van wat je in dit artikel zegt ook gezegd kan worden door iemand die niet weet dat God bestaat maar wel dat het onmogelijk is dat er niets bestaat.
Er is iets. Maar dan is het onmogelijk dat er ooit absoluut niets was ( want uit absoluut niets kan niets ontstaan) en dat er in de toekomst absoluut niets zal zijn, immers het feit dat er nu iets is zal altijd een feit blijven en nooit absent raken. Het bestaan lijkt dus niet contingent te zijn. Maar dan is het antwoord op de vraag "Waarom is er iets en niet niets"? nogal simpel: "Omdat het onmogelijk is dat er niets is en dus noodzakelijk dat er iets is".
Er moet dus iets noodzakelijk bestaan dat alles wat gebeurt mogelijk maakt, i.e. iets zonder welk er niets zou bestaan of zou kunnen gebeuren. Als wij dit ultieme iets God mogen noemen dan mogen wij zeggen dat het noodzakelijk waar is dat God bestaat. Maar dat datgene wat noodzakelijk bestaat God is is niet bewezen. Is het daarom niet alleszins acceptabel om, voordat bewezen is dat God bestaat, aan te nemen dat datgene, zonder welk er niets kan gebeuren of bestaan, energie genoemd mag worden? Door niet te postuleren dat er een diepere oorzaak is vermijdt men mijns inziens voorbarige speculaties waar vooralsnog onvoldoende bewijs voor bestaat.
Vr. gr.,
Jac