zondag 18 september 2016
Topvrouwen
In een korte bijdrage vraagt Van den Brink zich af waarom het aandeel topvrouwen in het bedrijfsleven is gedaald. Hij meent zelfs dat het hier om een kentering lijkt te gaan: “Nu lijkt die groei te zijn gestuit.” De vraag die hieraan vooraf gaat is mijns inziens of genoemde daling eigenlijk wel significant is. Dat wil zeggen: significant genoeg om de vraag te stellen naar de oorzaak ervan. Zo kunnen we in het Parool van dinsdag 6 September lezen dat het in feite maar om een lichte daling gaat. Bovendien betreft het onderzoek waar Van den Brink naar verwijst alléén vrouwelijke bestuurders bij bedrijven die genoteerd staan op de Amsterdamse beurs. Daar komt ook nog bij dat volgens het Parool bijvoorbeeld het aantal vrouwelijke commissarissen zelfs gestegen is. Het is dus goed denkbaar dat er vooralsnog geen sprake is van een trendbreuk. Dit laat echter onverlet dat Van den Brink wel degelijk terecht wijst op een fenomeen dat onze aandacht vraagt, namelijk het structureel lage percentage vrouwen in de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Hoe dit te verklaren? Van den Brink komt met een duiding die in de kern neerkomt op het volgende. In onze moderne tijd draait alles om de vorming van je persoonlijke identiteit. Mannen kunnen zichzelf vooral en eigenlijk vrijwel uitsluitend ontwikkelen in hun werk, terwijl er voor vrouwen twee mogelijkheden tot zelfverwerkelijking openstaan. Naast ontplooiing in werk kunnen zij hun leven eveneens zingeven door het baren en opvoeden van kinderen. En omdat beide in het bedrijfsleven niet of nauwelijks te combineren zijn, zien we dat veel vrouwen die voor het laatste kiezen niet langer een veeleisende topfunctie nastreven. Zo wordt begrijpelijk dat we relatief weinig vrouwen in de top aantreffen. Ik kan mij in deze redenering zeer zeker vinden, maar toch denk ik dat zij niet de belangrijkste verklaring voor genoemd fenomeen vormt. Die verklaring moet volgens mij veel dieper gezocht worden. Het lijkt niet onredelijk om te denken dat er een nog fundamenteler en dieper verschil bestaat tussen mannen en vrouwen. En dan heb ik het niet alleen over Nederlandse mannen en vrouwen, maar over mannen en vrouwen überhaupt. Dit existentiële verschil grijpt aan op een ‘somatisch’ of ‘energetisch’ niveau. In algemene zin, want uiteraard zijn er altijd uitzonderingen, verhoudt het telos van mannen zich tot dat van vrouwen als ‘worden’ tot ‘zijn’. Mannen willen vooral ‘worden’, zichzelf uitdrukken. Ze belichamen het strevende, het steeds willen reiken naar datgene wat nog buiten hun bereik ligt. Het is vooral het mannelijke dat staat voor wat Spengler ooit aanduidde als het Faustische. De man is van nature ook antagonistisch. Hij is gericht op strijd en competitie. Vrouwen willen daarentegen in de eerste plaats ‘zijn’. Ze willen zorgen, laten leven en laten bloeien, en zijn veel minder gericht op het strevende competitieve zichzelf realiserende worden. Ik meen dat dit nog altijd de belangrijkste reden is van het lagere aandeel vrouwen in onze bedrijfstop. Punt is dat mannen en vrouwen weliswaar gelijkwaardig zijn, maar daarmee nog niet gelijk. Het wordt tijd dat beleidsmakers eens recht gaan doen aan deze natuurlijke oorsprong van het verschil tussen man en vrouw. Want de werkelijkheid laat zich uiteindelijk niet knechten of kunstmatig “maken”. Uiteindelijk keert de wal het schip. En genoemde daling van het aandeel topvrouwen waarop Van den Brink wees kan zomaar, als het tenminste om een statistisch significante daling gaat, een voorbode daarvan zijn. Zo ja, prima!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Beste Emanuel,
Voor de duidelijkheid : je refereert naar een bijdrage van Van der Brink. Maar het is mij niet duidelijk waar deze bijdrage in zijn geheel valt te lezen.
Wat deze bijdrage volgens jou schijnt te suggereren is dat het e.e.a. wordt verklaard door het gegeven dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, naast werk ook de mogelijkheid hebben om hun leven zin te geven door het baren en opvoeden van kinderen. Dit lijkt te suggereren dat die optie tot zingeving niet ter beschikking ligt voor mannen. Nu ben ik dat eens op het vlak van het baren, maar waarom zou een man geen zingeving kunnen brengen aan zijn leven door het opvoeden van kinderen?
Dan wat betreft jouw deel. Je stelt dat mannen vooral 'worden'-mensen zijn, en vrouwen vooral 'zijn'-mensen. Hoe dat uiteindelijk de oorzaak is van het relatief lage percentage van vrouwen aan de top maak je niet helemaal duidelijk, maar ik lees een beetje dat je argumentatie is dat 'worden' mensen, wanneer zij bij een organisatie beginnen in een lage functie, meer natuurlijke behoefte hebben om zich langzaam op te werken naar een topfunctie dan 'zijn' mensen.
Daarna roep je beleidsmakers op om rekening te houden met dit gegeven. Hoe ze dat in jouw ogen moeten doen maak je eveneens niet helemaal duidelijk. Ik lees een beetje dat je voorstelt dat ze dit gegeven gewoon als werkelijkheid accepteren en daarom niet meer moeten streven naar een 50% aandeel van vrouwen aan de top.
Nu kan ik mij enigszins voorstellen dat jij vindt dat het voor een competerend beursgenoteerd bedrijf beter is om een 'worden'-mens aan de top te hebben dan een 'zijn'-mens, maar vindt je dat dit geldt voor alle bedrijfstakken die de wereld kent? Met andere woorden : Moet in elke bedrijfstak het accent liggen op het 'worden' i.p.v. het 'zijn'?
Groet,
Arno
Een reactie posten