Het lijkt alleszins redelijk om te beweren dat naast jezelf ook andere mensen een 'mind' hebben. Toch blijkt het nog helemaal niet zo gemakkelijk te zijn om hiervoor een overtuigend niet-question-begging argument te geven. Verschillende argumenten die in de literatuur beschikbaar zijn, zoals het analogie argument en het Theory-theory argument, blijken buitengewoon problematisch, zoals Plantinga en anderen na hem betoogd hebben. Nu is er een argument dat mij zelf interessant lijkt en dat niet hetzelfde is als genoemde argumenten. Het argument gaat als volgt.
Ik heb een mind. Dit is een fundamenteel[1] kenmerk van mij (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het aantal haren op mijn hoofd of mijn schoenmaat). Daarnaast ben ik een willekeurig exemplaar van de natuurlijke soort 'mens'. Nu zou het vreemd zijn wanneer ik binnen deze natuurlijke soort de enige ben met dit fundamentele kenmerk. Het zou anders gezegd vreemd zijn wanneer ik op dit fundamentele punt een anomalie ben onder de mensheid. Daarom is het rationeel om te geloven dat andere mensen ook een mind hebben.
Nu kan tegengeworpen worden dat dit argument niet precies genoeg is. Het kan echter meer precies als inductie uitgeschreven worden:
Beschouw de collectie van alle natuurlijke soorten (appels, elektronen, mensen, etc.). Construeer op de volgende manier een 'sample set'. Kies een natuurlijke soort. Neem een willekeurig exemplaar van deze soort. Kies een fundamenteel kenmerk van dit exemplaar. Neem vervolgens willekeurig een tweede exemplaar van deze soort. Ga na of dit tweede exemplaar dat kenmerk ook heeft. Zo ja, dan kan het hele voorbeeld aan de sample set worden toegevoegd.[2] Kies nu een andere soort en herhaal het hele proces. Doe dit een groot aantal keren. Steeds zal blijken dat het tweede exemplaar ook het fundamentele kenmerk in kwestie bezit.[3] Zo ontstaat een omvangrijke sample set.[4]
Kies nu de soort 'mens'. Ik ben een willekeurig exemplaar van deze soort. Ik heb een mind. Dit is een fundamenteel kenmerk van mij. Op grond van het toepassen van inductie vanuit de sample set mag daarom aangenomen worden dat een willekeurig ander mens ook een mind heeft. En omdat deze andere mens willekeurig is, volgt dat het rationeel is om te geloven dat alle mensen een mind hebben.
Dit lijkt mij een interessant inductief argument. Ik weet niet of (en zo ja, in hoeverre) dit argument in de literatuur al besproken wordt.
1. Wat "fundamenteel" is, moet nader uitgewerkt worden. Denk aan voorbeelden als 'Bestaan uit waterstof en zuurstof' in het geval van water, 'Eetbaar zijn' in het geval van appels, en 'Negatieve lading hebben' in het geval van elektronen.
2. Een voorbeeld dat we in de sample set kunnen aantreffen is water, waarbij het eerste exemplaar uit waterstof en zuurstof blijkt te bestaan, en een willekeurig tweede exemplaar vervolgens ook. Een ander voorbeeld in de sample set betreft appels, waarbij de eerste appel eetbaar is en de tweede appel ook eetbaar blijkt. En zo kunnen we nog veel meer voorbeelden aan de sample set toevoegen.
3. Een mogelijk tegenvoorbeeld is 'geslacht'. Ik ben een man. Dat is een fundamenteel kenmerk van mij. Een willekeurig ander exemplaar van de soort 'mens' kan echter een vrouw zijn en dit kenmerk dus niet bezitten. Dit tegenvoorbeeld lijkt vermeden te worden door het constructievoorschrift van de sample set als volgt aan te passen. Kies het tweede exemplaar willekeurig uit de deelverzameling van soort-exemplaren die qua uiterlijke kenmerken met de eerste in voldoende mate overeenstemmen. Het fundamentele kenmerk zelf mag dan niet uiterlijk waarneembaar zijn, omdat het anders triviaal is dat het tweede exemplaar het kenmerk ook bezit. Hieraan is voldaan bij 'mind', 'eetbaar' en 'uit waterstof en zuurstof bestaan'. Deze aanpassing helpt echter niet in alle gevallen (neem maar quarks met als fundamentele eigenschap DOWN, waarbij er niets uiterlijk waarneembaar is). Een betere aanpassing van het constructievoorschrift is daarom om niet slechts één ander exemplaar te kiezen, maar een relatief heel groot aantal andere exemplaren. Steeds zal er dan tenminste één ander exemplaar opduiken die het fundamentele kenmerk van het eerste exemplaar ook bezit. En op de sample set die we op deze manier construeren, kan inductie alsnog succesvol worden toegepast om tot mijn argument te komen.
4. De criteria voor "fundamenteel" moeten uiteraard best veeleisend zijn omdat er anders alsnog tegenvoorbeelden ontstaan. Tegelijkertijd moeten de criteria niet zó veeleisend zijn dat het bezitten van een mind niet langer fundamenteel is.
vrijdag 19 december 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
5 opmerkingen:
Beste Bert,
Een uitgebreide reactie! Ik kom er veel in tegen waarop ik zou kunnen ingaan, maar eerlijk gezegd blijf ik met de vraag zitten in hoeverre wat je schrijft past bij mijn stukje. Acht je het argument dat ik geef verdedigbaar? Zo ja, prima. Zie je bepaalde problemen in de inductie die ik toepas? Zo ja, dan hoor ik die problemen graag. In elk geval dank voor jouw interesse.
Groet,
Emanuel
Emanuel,
Interessant, maar ook problematisch. Het punt bij other minds is dat je op grond van zelfkennis weet dat jij een mind hebt, maar dat je dus geen objectieve mogelijkheid hebt om te bepalen of anderen ook een mind hebben. Nu stelt jouw argument een soort methode voor met behulp waarvan je wilt bepalen dat jij en (uit extrapolatie van jouw situatie) ook anderen een mind hebben. Maar veronderstelt die methode nu juist niet een objectieve maatstaf om te kunnen bepalen wie een mind heeft, terwijl het probleem van other minds juist is dat die objectieve maatstaf er niet is? Met andere woorden, als de methode er zou zijn, zou het overbodig zijn om die te gebruiken, omdat je al lang weet wat een mind is en dus wie er een heeft. Of begrijp ik het nu verkeerd?
Beste Tasmedes,
Mijn argument is gebaseerd op de volgende premissen:
1. Ik constateer bij mijzelf een mind en ik meen dat dit een fundamenteel kenmerk van mijzelf is (in tegenstelling tot bijvoorbeeld mijn schoenmaat en het aantal haren op mijn hoofd),
2. Ik constateer dat ik een willekeurig exemplaar ben van de menselijke soort,
3. Ik acht het redelijk om te denken dat een willekeurig exemplaar van een bepaalde soort niet de enige is binnen die soort met een bepaalde fundamentele eigenschap (we zouden deze premisse de anti-anomalie-these kunnen noemen).
Uit (1)-(3) volgt dat er redelijkerwijs ook andere mensen met een mind zijn. Op geen enkel moment maak ik in dit argument gebruik van de aanname dat andere mensen ook een mind hebben. En dat is maar goed ook. Want een dergelijke aanname zou het argument immers hopeloos circulair maken.
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
Is het mogelijk om, wetende dat je een mind hebt, te constateren dat je een willekeurig exemplaar bent van de menselijke soort, zonder er impliciet van uit te gaan dat andere willekeurige exemplaren van de menselijke soort ook een mind hebben?
Vr. groet,
Willem
Beste Willem,
Even los van de vraag of andere mensen een mind hebben, is het alleszins redelijk voor een mens om te denken dat hij of zij in elk geval geen anomalie is onder de mensheid. De cruciale vraag is dan of het bezitten van een mind een fundamentele eigenschap is. Ik denk dat dit inderdaad het geval is, zodat de conclusie volgt.
Groet,
Emanuel
Een reactie posten