Met enige verbazing las ik Jan Dirk Snels repliek op mijn eerste en tweede stukje over criteria voor het redelijk accepteren van verzamelingen van uitspraken. Snel beweert allereerst dat het criterium waar het mij in mijn stukjes om gaat sterker is dan het criterium van logische consistentie. Hij maakt hier echter een denkfout. Het criterium is namelijk zwakker, zoals ik reeds opmerkte. Ik zal dit nader toelichten. Laten we het criterium dat de verzameling uitspraken in kwestie logisch consistent moet zijn criterium A noemen. Het criterium dat het niet zo mag zijn dat de verzameling uitspraken logisch inconsistent is en ook geweten wordt dat de verzameling inconsistent is, noem ik criterium B. Criterium B eist dus dat het niet tegelijkertijd zo is dat de verzameling inconsistent is en geweten wordt dat dit zo is. Criterium A en criterium B zijn noodzakelijke voorwaarden. Een verzameling uitspraken die niet aan criterium A voldoet, kan op grond van criterium A niet geaccepteerd worden. En hetzelfde geldt voor criterium B. Nu sluit criterium A veel meer verzamelingen van uitspraken uit dan criterium B. Criterium A sluit immers alle logisch inconsistente verzamelingen uit. Criterium B daarentegen sluit alléén die logisch inconsistente verzamelingen uit waarvan geweten wordt dat ze logisch inconsistent zijn. Welnu, precies omdat criterium A veel meer verzamelingen uitsluit dan criterium B volgt onmiddellijk dat criterium A sterker is dan criterium B. Kortom, het criterium waar het mij in mijn stukjes om gaat (criterium B) is wel degelijk zwakker dan het criterium van logische consistentie (criterum A) en niet sterker zoals Snel ten onrechte denkt.
Snel schrijft vervolgens: “Met het algemene criterium [i.e., criterium A] zal op zich niemand moeite hebben”. Ook dit is natuurlijk niet het geval. Sterker nog, criterium A is evident onhoudbaar als noodzakelijke voorwaarde voor het redelijk accepteren van een verzameling uitspraken. Hierover schreef ik eerder al het volgende: "Het kan namelijk heel redelijk zijn om een verzameling uitspraken waarvoor we goede gronden hebben te accepteren, ook al kunnen we niet uitsluiten dat deze verzameling in zijn geheel logisch inconsistent is. Sterker nog, vanwege de beperktheid van onze menselijke cognitieve vermogens, komen dit soort situaties zelfs vaak voor. Weet Mark bijvoorbeeld zeker dat de verzameling uitspraken van een omvangrijk door hem geschreven wetenschappelijk boek logisch consistent is? Natuurlijk niet. Er kunnen hier en daar best uitspraken in dat boek staan die niet tegelijkertijd waar kunnen zijn. Jan kan dat niet afdoende uitsluiten. Toch accepteert Jan iedere zin van zijn boek. En terecht. Het eisen van logische consistentie voor het redelijk kunnen accepteren van een verzameling uitspraken is dan ook onhoudbaar. Een dergelijke eis legt de lat voor redelijkheid veel te hoog".
Even verderop in zijn repliek blijkt dat Snel er helaas niet alleen naast zit wanneer hij criterium B sterker noemt dan criterium A en denkt dat criterium A probleemloos is. Hij blijkt namelijk criterium B überhaupt niet begrepen te hebben. Dit verklaart wellicht waarom hij criterium B ten onrechte sterker noemt dan criterium A en waarom hij eveneens ten onrechte denkt dat criterium A probleemloos is.
Snel schrijft: “Een nadere blik op de formulering lijkt eigenlijk voldoende om die van de hand te wijzen, althans in deze vorm. Het is namelijk als geheel helemaal geen criterium. Het eerste deel – ‘dat het niet zo mag zijn dat de verzameling uitspraken logisch inconsistent is’ – is op zich niet problematisch. Uitspraken horen niet logisch inconsistent te zijn, daar komt het op neer en dat is een criterium dat we in het dagelijks leven volop aanvaarden, ook al houden we ons er niet altijd aan.”
Snel denkt blijkbaar dat criterium B eist dat een verzameling uitspraken niet logisch inconsistent mag zijn. Maar dat eist het zwakkere criterium B helemaal niet. Natuurlijk niet. Het enige dat criterium B eist is dat als een verzameling logisch inconsistent is, niet geweten mag worden dat die verzameling logisch inconsistent is. Criterium B sluit dus niet alle logisch inconsistente verzamelingen uit (zoals het veel sterkere criterium A doet). Criterium B sluit alléén het accepteren van logisch inconsistente verzamelingen uit wanneer ook geweten wordt dat die verzameling logisch inconsistent is.
Vervolgens schrijft hij: “Maar dan het tweede deel: ‘dat het niet zo mag zijn dat […] je ook weet dat die verzameling inconsistent is’. Wat kan dat nou betekenen? Je mag iets niet weten. Hoe kan dat nu een criterium zijn? Wat als je het per ongeluk toch weet? Kun je dat weten dan weer ongedaan maken? Nee, al kun je het op den duur wellicht vergeten, maar daarmee geef je geen gevolg aan een criterium. Als je weet dat uitspraken niet inconsistent mogen zijn, kun je proberen ervoor te zorgen, dat ze wel consistent zijn. Maar als je eenmaal iets weet, kun je er niet meer voor kiezen dat niet te weten.”
De verwarring bij Snel neemt alleen nog maar meer toe. Natuurlijk kun je iets per ongeluk weten. Natuurlijk kun je zaken vergeten. En uiteraard is het ook vaak zo dat als je iets weet je er niet meer voor kunt zorgen dat je het niet weet. Dit alles is echter volstrekt irrelevant voor een goed begrip van wat criterium B zegt. Criterium B zegt alleen maar dat als een verzameling uitspraken logisch inconsistent is en je dit ook weet, je die verzameling niet redelijk kunt accepteren. Dat is alles. En daar is op het eerste gezicht helemaal niets mis mee.
Maar let nu op. In mijn stukjes laat ik zien waarom naast criterium A het zwakkere criterium B uiteindelijk toch ook onhoudbaar is. In de rest van Snels repliek ben ik op mijn argumentatie geen adequate tegenwerpingen tegengekomen. Wel helaas wederom een hoop verwarrende uitspraken, die ik verder maar laat rusten.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Tja, Emanuel, ik meen ongeveer te begrijpen wat je met zwakkere en sterkere criteria bedoelt vanuit de 'abstracta' van verzamelingen uitspraken. Maar hoe zit het dan met sub-verzamelingen? Dus zoiets als: die jongen vertelt wel heel veel over de Bijbel, maar die geeft geen uitsluitsel over één of meer mogelijke erfzonden?
Ik 'ervaar' Snels repliek vooral als een gigantische behoefte aan een antwoord op de vraag: tot wie richt je je eigenlijk buiten je eigen (bijna geniale) gedachten?
De gedachten van Jezus waren vast niet helemaal consistent, want hij wist het zelf niet? Nou, vermoedelijk had ie een idee van zijn eigen 'inconsistentie'. De dood is al afgrijselijk, maar opgedragen door U Vader, u kunt het niet menen in 1914, waar de Tour de France Ieper ook nog aandoet. Het 'argument' lijkt te draaien om de 'rechtvaardiging' van het 'niet-weten'. Gelukkig dat ik het weer fout heb.
Een reactie posten