maandag 11 november 2013

In gesprek met Ad Verbrugge over de relatie tussen eros en philia

Op zaterdag 2 november vond op de Vrije Universiteit de bachelorvoorlichtingsdag plaats. Voor aan het eind van de dag stond een publieksdebat tussen filosoof Ad Verbrugge en mij op het programma. Wij gingen tijdens dit debat gedurende drie kwartier publiekelijk in gesprek over zijn nieuwe boek 'Staat van Verwarring: Het offer van liefde'. Mijn inzet tijdens dit gesprek zal ik hieronder nader toelichten, evenals de kern van de repliek van Verbrugge.

In zijn boek tracht Verbrugge tot een geïntegreerde antropologie van het menselijke leven te komen. Zo wil hij beter zicht krijgen op de toestand van de mens in onze huidige sterk geïndividualiseerde en gevirtualiseerde consumptiemaatschappij. De vraag naar de conditie van de hedendaagse westerse mens tracht Verbrugge dus te beantwoorden vanuit de meer algemene vraag naar de aard van de mens als zodanig. Hij wil nagaan wat het is om mens te zijn. Deze gerichtheid op dat wat is, is voor Verbrugge niet onbelangrijk. Niet voor niets stelt hij in zijn boek dat zijn vraagstelling uiteindelijk ontologisch van aard is.

Nu speelt de praktische filosofie van Aristoteles in dit boek een belangrijke rol. Wat mij echter al snel duidelijk werd tijdens het lezen ervan, is dat Verbrugge op enig moment tijdens zijn antropologische reflecties tot het inzicht moet zijn gekomen dat het denken van De Filosoof, zoals Aristoteles eeuwenlang terecht is genoemd, uiteindelijk toch niet het laatste woord kan zijn op de vraag naar het wezen van de mens.

Bij Aristoteles is het goede leven een toestand van eudaimonia oftewel voltooid geluk, waarin de mens steeds handelt op grond van een volkomen gerealiseerde deugd. Het goede leven is dan ook een gebalanceerde toestand van perfectie, kalmte en rust, waarin alle elementen in ons zielsleven op volmaakte wijze harmonisch verenigd zijn. De mens wordt hierbij primair begrepen vanuit de polis, of beter gezegd, vanuit de gemeenschap. De mens is een zoön politikon, een gemeenschapswezen. De leidende vorm van liefde in deze antropologie is dan ook die van de philia, oftewel de duurzame, bestendige, relationele liefde zoals deze tot uitdrukking komt in het alledaagse samenleven tussen mensen.

Het probleem van dit mensbeeld is echter dat we hierin iets missen wat ontegenzeggelijk ook bij het mens-zijn hoort. De mens is namelijk vanuit haar oergrond ten diepste ook een transgressief wezen. De mens is altijd op zoek naar grensoverschrijding, naar extase, naar een oceanische versmelting met haar verborgen grond. Liefde speelt hier ook een rol, maar dan als eros, als het heftige, het pure, het hemelse, het dionysische. In de eros is sprake van zelfverlies in het geheel, van het opgaan in een hogere staat van zijn.

Ik begrijp het boek van Verbrugge dan ook als een poging om aan precies dit transgressieve aspect van het mens-zijn recht te doen door deze te willen opnemen in een meer inclusieve antropologie van de mens. Verbrugge lijkt dit te doen door het Aristotelische ethos van de mens als gemeenschapswezen te confronteren met het subversief-transgressieve pathos zoals we dat bijvoorbeeld vinden bij typisch postmoderne denkers als Michel Foucault. Foucault is niet zozeer geïnteresseerd in philia, in de bestendige burgerlijke ordelijke samenleving. Hij wil deze profane sfeer van het alledaagse juist ontmaskeren en ontkrachten. Hij wil laten zien dat de alledaagse burgermaatschappij schijn is, niets meer dan een illusie.

Het primaat komt bij Foucault dan ook te liggen op een negatie van de sfeer van de philia. Dit uit zich bij hem vooral in een passie voor de volgens Foucault meer oorspronkelijke subversieve tegenculturen, zoals die van het sadomasochisme. Een soortgelijke tendens vinden we overigens al eerder, en bovendien in een veel radicalere vorm, bij een typisch moderne denker als De Sade. Het probleem van dit soort radicaal subversief grensoverschrijdend denken is dat het de mens als zoön politikon loochent. Het doet de bestendige alledaagse sfeer van de philia onrecht. Bovendien wordt het al snel mateloos en grenzeloos, waardoor het volledig dreigt te ontaarden.

Aan de andere kant leidt een Aristotelisch gemeenschapsdenken waarbij het transgressieve aspect van het mens-zijn uit het oog wordt verloren tot een miskenning van de sacrale dimensie van het menselijk bestaan. Het menselijk leven wordt dan teveel geprofaniseerd. Zo kan een restloos immanent denken ontstaan dat geen openingen meer biedt naar het heilige en zo uitmondt in een verstikkende oppervlakkigheid en regelmaat.

We dienen dus beide extremen te vermijden. Maar hoe? Het antwoord dat Verbrugge geeft is dat philia en eros, cultuur en natuur, uiteindelijk hoe dan ook moeten samenkomen, niet gespleten mogen blijven, om zo beide geheeld te worden. De splitsing tussen beiden moet overwonnen worden. Beide dimensies van het mens-zijn dienen geïntegreerd te worden. Alleen zo kan de verwarring in de menselijke ziel overwonnen worden en de eenheid in ons leven worden herstelt. Verbrugge streeft dus naar een harmonie tussen philia en eros, tussen het profane en het sacrale.

Nu staat philia zoals gezegd voor de sfeer van de maatschappelijke orde, de burgerlijke samenleving, het bestendig duurzame waarin wij als individuen samenleven. Eros staat daarentegen voor de grensoverschrijdende sfeer van extase en zelfverlies, de sfeer van de versmelting. Eros kondigt altijd, zoals Verbrugge in zijn boek opmerkt, de dood aan van het individuele zelf. Maar hoe is een harmonie tussen beiden dan überhaupt mogelijk? In het boek van Verbrugge lijken we twee verschillende antwoorden te vinden die voortdurend door elkaar heenlopen en nergens scherp van elkaar onderscheiden worden. In wat volgt zal ik beide antwoorden apart uitlichten.

Het eerste antwoord hangt samen met de tot dusver besproken transgressieve conceptie van eros. Juist om de bestaande alledaagse bestendige orde van de burgerlijke samenleving, de sfeer van de philia, te vitaliseren, is steeds een uitgaande beweging nodig vanuit dit domein van het profane naar dat van het sacrale, het extatische. Transgressie, zelfverlies door ontlading en versmelting, is dan ook noodzakelijk om de bestaande maatschappelijke orde, de sfeer van de philia, te bekrachtigen. Eros wordt hier begrepen als de transgressieve kracht die ten grondslag ligt aan de uitgaande beweging. In plaats van een oppositie tussen philia en eros, tussen orde en transgressie, is hier dus sprake van een contrastharmonie tussen beiden. Grensoverschrijding is nodig juist ten behoeve van het behoud van de profane orde van arbeid en regelmaat. Het gaat dan ook om het vitaliseren en niet om het loochenen van de alledaagse samenleving. Zo wordt afscheid genomen van het ongebreidelde postmoderne subversieve denken van de tegenculturen. Maar tegelijkertijd wordt ingezien dat dit vitaliseren primair geschiedt langs de indirecte weg van de transgressie, en dus niet langer Aristotelisch kan worden ingevuld.

Natuurlijk is er naast transgressie, de uitgaande beweging naar de extatische versmelting van de eros, ook steeds sprake van een daaropvolgende terugkeer naar de ordelijke wereld van de philia. Deze steeds opnieuw plaatsvindende uitgaande en terugkerende beweging wordt door Verbrugge in het tweede deel van zijn boek treffend uitgedrukt: "De gang van de lichtwereld naar het onderaardse en van daaruit weer terug naar de lichtwereld is het ware". Precies deze waarheid ontbreekt in de praktische deugdleer van Aristoteles. Het is dankzij de eros als transgressie vanuit de alledaagse profane leefwereld naar de gloeiende volheid van het extatische en weer terug, dat een helende transformatie van mens en samenleving tot stand gebracht kan worden.

En uiteraard gaat het hier steeds om beperkte vormen van transgressie en terugkeer, omdat we anders alsnog een grenzeloze, ja zelfs misdadige, ontaarding krijgen, zoals dat bijvoorbeeld naar voren komt in het pathos van de Sade. Zo voorkomt de contrastharmonie tussen eros en philia dus enerzijds dat de mens wordt gevangen in een verstikkende profane burgerlijke ordelijkheid, die zonder mogelijkheden tot transgressie neigt naar fragmentatie, atomaire afsluiting, onthechting, oppervlakkigheid en platvloersheid, terwijl anderzijds ook voorkomen wordt dat de mens wordt overgeleverd aan een ongebreidelde destructieve subversiviteit, die uiteindelijk dreigt te culmineren in de ontaarde praktijken van de Sade.

Deze dialectische beweging tussen eros en philia vinden we, zoals Verbrugge in zijn boek aangeeft, al in de Oudheid, namelijk zowel bij de Romeinse Liberalia en Bacchanalia als bij de Griekse dionysische mysteriën. Maar de meest verheven uitdrukking van de idee dat het vitaliseren van de maatschappelijke orde een dialectiek van transgressie en terugkeer vereist treffen we aan in onze eigen tijd, namelijk in het boek De Erotiek uit 1957 van een man die in het boek van Verbrugge boek slechts één keer genoemd wordt, haast argeloos, in het voorbijgaan, maar in feite voor de onderhavige thematiek van fundamenteel belang is, namelijk de Franse denker Georges Bataille. Uitgaande van de eros als transgressieve kracht verenigt Verbrugge immers op dezelfde wijze als Bataille de profane en sacrale elementen van het menselijk leven, om zo uit te komen bij een vollere, meer inclusieve eenheid in het leven van de mens.

In zijn boek geeft Verbrugge zoals gezegd echter ook nog een ander antwoord op de vraag hoe een harmonie tussen eros en philia tot stand kan worden gebracht. Dit tweede antwoord vindt haar oorsprong in een meer immanente invulling van eros. Naast transgressie als vitalisering van het menselijk leven wordt namelijk door Verbrugge ook aandacht gevraagd voor een meer immanente vorm van vitalisering. Dit brengt ons bij zijn fenomenologie van de BDSM ervaring, door Verbrugge uitgewerkt aan de hand van de roman Vijftig tinten grijs. Daar waar in de tot dusver besproken transgressieve eros het zelf zich verliest in een sacrale versmelting met het geheel, is er in het geval van de BDSM ervaring eerder sprake van een vormende, veredelende eros, gericht op een intensiverende exclusieve binding tussen twee individuen. Het gaat hier niet om zelfverlies, maar juist om intensivering, concentratie, toewijding en discipline, waarbij in de ervaring het zelf als zelf blijft bestaan en dus niet oplost in een oceanische extase. Verbrugge tracht hier in feite, net zoals Nietzsche eerder deed, een appolinische vorm te geven aan het dionysische. En dit lijkt inderdaad ook een mogelijkheid van het zielenleven te zijn. Een mogelijkheid bovendien die in het denken van Bataille onderbelicht blijft. Het komt daarin alleen naar voren in de zin dat volgens Bataille transgressie beperkt moet blijven, wat wordt bereikt door een cultische oftewel geritualiseerde cultivering van de transgressieve ervaring. Bataille zet zich niet voor niets af tegen een onbeperkte transgressie zoals we die bij de Sade vinden. Dergelijke ongebreidelende mateloze vormen van grensoverschrijding hebben namelijk niets te maken met het vitaliseren van de samenleving.

Zoals ik eerder al aangaf dient dit tweede antwoord scherp van het eerste onderscheiden te worden. We moeten beiden vormen van eros, de transgressieve en de immanente eros, uit elkaar houden. Dit wordt in het boek van Verbrugge naar mijn mening niet gedaan, zoals ik die zaterdag tijdens ons gesprek stelde. Zijn repliek was interessant. Verbrugge zette uiteen dat er zijns inziens juist sprake is van één ongedeelde eros. De transgressieve eros, gekarakteriseerd door extatisch zelfverlies, en de immanentie eros, geënt op cultiverende vorming, zijn volgens hem namelijk geen twee verschillende naast elkaar bestaande ervaringen, zoals ik had betoogd. Het zijn aspecten van één en dezelfde ervaring van eros, aldus Verbrugge.

Ik was echter niet direct overtuigd. Hoe kan zelfverlies én concentratie, oceanische versmelting én veredelende toewijding, in één inclusieve eros samengaan? Sluit zelfverlies vormende concentratie niet juist uit? Welnu, dat de door mij onderscheiden transgressieve en immanente eros wel degelijk allebei aspecten zijn van één en dezelfde ervaring van eros wordt volgens Verbrugge begrijpelijk zodra we inzien dat de eros een in de tijd gedynamiseerde ervaring betreft. Eros strekt zich volgens hem hoe dan ook in de tijd uit, zoals we bijvoorbeeld zien in de verliefdheid. Momenten van transgressief versmeltend zelfverlies worden daarin achtereenvolgens afgewisseld met intensiverende momenten van concentratie en toewijding. Toch is er sprake van één ervaring, van één eros.

En het is volgens Verbrugge bovendien precies deze inclusieve, gedynamiseerde, eros die vervolgens kan worden ingebed in een overkoepelend bestendig leven van philia. Eros wordt dan in dit duurzame relationele bestaan als afzonderlijk moment opgenomen, dus zonder zelf een vorm van philia te worden. Wat Verbrugge hier schetst lijkt mij analoog aan de wijze waarop Kierkegaard in Of/Of laat zien hoe het esthetische ervaren kan worden opgenomen in het ethische leven en tegelijkertijd daarin als apart moment behouden kan blijven.

De repliek van Verbrugge vind ik zowel creatief als vruchtbaar. Het lijkt er inderdaad op dat hij op deze manier in staat is om de eenheid in het menselijke zielenleven te herstellen. Een eenheid waarnaar hij tijdens het schrijven van zijn boek steeds op zoek was en waartoe hij naar eigen zeggen ook een existentiële noodzaak voelde. Een eenheid die bovendien niet alleen aangrijpt op het niveau van de individuele menselijke ziel, maar ook op het niveau van de onderlinge liefdesrelaties tussen mensen, de samenleving als geheel, en zelfs de kosmos als zodanig.

6 opmerkingen:

Theo Smit zei

Beste Emanuel,

Alweer zo'n stuk dat noopt tot dank! Indrukwekkend ja, en helaas ook een beetje nee, voor de gemiddelde VK-lezer (ooit gemene lezer genoemd).

"Wat mij echter al snel duidelijk werd tijdens het lezen ervan, is dat Verbrugge op enig moment tijdens zijn antropologische reflecties tot het inzicht moet zijn gekomen dat het denken van De Filosoof, zoals Aristoteles eeuwenlang terecht is genoemd, uiteindelijk toch niet het laatste woord kan zijn op de vraag naar het wezen van de mens."

Analyseer die zin nog eens(en de kennelijke bedoeling van Verbruggen om de ultieme wijsheid eerst hoe dan ook nog bij Aristoteles te zoeken). Het wezen van de mens. Zie verder de geschiedenis die je beter kent dan ik, maar waar begint het eigen denken (in combinatie met het andere tov Kant) dan echt?

"Het goede leven is dan ook een gebalanceerde toestand van perfectie, kalmte en rust, waarin alle elementen in ons zielsleven op volmaakte wijze harmonisch verenigd zijn."

In ons (gewone) zielenleven heet dat Goddelijk! Als metaalarbeider is daar verder niets aan te begrijpen. God is altijd in Griekenland en Frankrijk.

Ik zie steeds minder 'heil' in de exercities van de filosofen, waar het fenomenale (eigen leven beschouwend in relatie tot van alles, en vaak niet zo goed beseffend dat de eigen gave relatief zo voortreffelijk is) zo'n grote rol speelt. Uiterst intelligente jongens (en sommige meisjes).

Verder lees ik veel gedachten over eros en philia en weinig over thanatos, als ik dat nog goed spel? Is daar ook nog een 'verhouding'?

Maar hoe dan ook wordt me gelukkig steeds duidelijker hoe 'vrij' de filosoof zich kennelijk ook voelt in zijn pogen het 'eigen' leven te verbinden met de 'werkelijkheid'.

Daar probeer ik nog wel wat van te leren.

Sorry, voor de (on)mogelijkheid het stuk verder te voorzien van wat bouwvakkersgedachten.

Ik bouw uw Huis. En dat het verder goed gaat met de mens is Uw zorg. Het salaris is tenslotte niet equivalent.

Wat zal mijn vrouw deze morgen weer zeggen over de relatie tussen eros en philia. Niet de fraaiste dingen, vrees ik (niet echt).

Kortom, jongelui, de echte kwalen des levens zijn u nog niet toebedeeld?

Emanuel Rutten zei

Beste Theo,

Eros en thanatos hebben veel met elkaar te maken. Volgens Freud vormen de levensdrift en doodsdrift de oerdriften van het menselijk leven. Eros wordt door hem verbonden met aantrekking, terwijl thanatos het afstotende belichaamt. Beiden gaan in ons leven voortdurend een dialectiek aan van aantrekking en afstoting. Er is dan ook sprake van een inherente spanning in ieder mens.

Freuds idee dat de mens wordt gedreven door twee paradoxaal tegengestelde krachten is van grote invloed geweest op het denken na hem. Zo speelt het een zeer belangrijke rol in Batailles duiding van transgressieve grenservaringen.

Freuds antropologie van de mens als dubbelwezen gaat in feite terug op archetypische motieven. Zo vinden we bij Empedocles de gedachte dat niet alleen de mens, maar alles in de kosmos onder invloed staat van afstotende en aantrekkende kosmische krachten, door hem 'haat' en 'liefde' genoemd.

Groet,
Emanuel

Theo Smit zei

Dank voor de reactie, Emanuel. En mijn taalkundig geklungel stelde je in elk geval in staat om de herinnering aan Freud weer in het leven te roepen, en daar wordt deze lezer in elk geval weer wijzer van: "Freuds antropologie van de mens als dubbelwezen gaat in feite terug op archetypische motieven. Zo vinden we bij Empedocles de gedachte dat niet alleen de mens, maar alles in de kosmos onder invloed staat van afstotende en aantrekkende kosmische krachten, door hem 'haat' en 'liefde' genoemd."

Maar uiteraard was het (eigenlijk) weer niet 'gepast' om de uiterst subtiele discussie over de verhouding tussen eros en philia met thanatos te belasten?!

Toen ik de BDSM ervaring opzocht kwam ik op een site terecht, die me in elk geval niet uitlegde wat dat was en me noopte gauw die 'gekte' te verlaten!

Nou maar eens Rooms: waartoe zijn we op aarde? In elk geval om kinderen voort te brengen (zo natuurlijk mogelijk en IVF is geen probleem, zorgzaam), en als je een echt handige jongen bent voelt zij ook nog wat leuks naast of ten gevolge van jouw 'bewustzijn' van dat moment, op weg naar een 'samen delen van kroost'. Niets van dit alles in de 'ervaring' van eros en philia en haar verhouding besproken?

Neuken is de beste 'truc' die de natuur bedacht, zei de laatste echte V&D'er al, na het lezen van de volledige encyclopedie.

Ik wilde nooit een filosofe in mijn bed, maar een filosoof in haar bed lijkt me ook het einde van de wereld!

Je hoeft geen Freud te zijn om te zien dat de verfijnde relatie tussen Eros en Philia uiteindelijk een duidelijke Thanatos opwekt voor degenen die niet toevallig Jan de Splinter Abstract heten, en niet alleen honderd jaar geleden al.

Kanonnenvlees voor de geestelijke identiteit van het 'beste' van de mens. Window-dressing. De mooiste vrouwen op de straat of op de wal. Welk verweer haalt de professoren nou eens uit de illusie van het 'argument' van het 'beste' van de mens.

Ok, we zien het debat met Bas met eendliefde (die verkrachters) tegemoet.

Groet.

Dat God moge bestaan!

Anoniem zei

Hallo Emanuel,

Ik weet niet of dat ook de bedoeling was, maar je beschrijving van de twee mogelijkheden doet natuurlijk sterk denken aan een samenvatting van de filosofie überhaupt. Ik doel op het volgende.

De eerste mogelijkheid lijkt direct te zijn ontleend aan de platoonse traditie. Denk bv. aan Plato’s beroemde grotmetafoor: de filosoof verlaat de ‘philische’ samenleving in een ‘eros’-gedreven beweging naar de zon (het Goede of het Ene, dus God) met als hoogste doel de eenwording met het Ene of God (‘henosis’). Kenmerkend voor Plato is dan ook zijn dilemma of de filosoof moet kiezen voor de filosofie dus de opstijging naar God dat als zodanig ook de samenleving of het profane ondermijnt of voor die samenleving en goed burgerschap. Het antwoord is dan in ‘Politeia’ uiteraard dat de filosoof na zijn opstijging naar het goddelijke weer naar de grot terugkeert om koning te worden. Bij Aristoteles verdwijnt in zekere zin het platoonse conflict tussen filosofie en burgerschap, het religieuze en het profane, en wordt ook in die zin de Idee ‘immanent’.

Het christendom brengt vervolgens een breuk in deze hele ‘heidense’ traditie door elke eenwording met God, waarin het individuele verdwijnt in het Absolute, af te wijzen: voor het christendom is het individu van het grootste belang en als het ware onvernietigbaar (de term ‘individu’ verwijst in feite naar deze onvernietigbaarheid). Met name het protestantisme brengt daarom een mystiek tot uitdrukking waarin de eenwording met God in klassieke zin een onbereikbaar ideaal wordt en vervangen wordt door een samenkomen van het individu en Christus/God zonder dat de eigen individualiteit wordt verloren (of ‘oplost’ zoals jij het noemt). In het protestantisme wordt God niet gevonden in de kloosterlijke afzondering maar in het arbeidzame leven en de vervulling van de alledaagse plichten: de eros krijgt een philische vorm. Het protestantisme lijkt met haar gerichtheid op en de herwaardering van het individuele, het burgerlijke en het wereldse misschien een beetje op Aristoteles maar de ‘immanisering’ is hier geen profanisering maar eerder het omgekeerde: het goddelijke wordt nu in het individuele en burgerlijke gevonden. Dit lijkt overeen te komen met de tweede mogelijkheid.

Emanuel Rutten zei

Beste anoniem,

Ik sluit niet uit dat jouw reactie één van de meest interessante reacties is die ik ooit op dit forum ontving. Je zou toch wensen dat je deze niet anoniem geplaatst had.

Hartelijke groet,
Emanuel

Theo Smit zei

Anoniem (Er rest mij geen tijd in de ultieme wijsheid) "Bij Aristoteles verdwijnt in zekere zin het platoonse conflict tussen filosofie en burgerschap, het religieuze en het profane, en wordt ook in die zin de Idee ‘immanent’."

En het 'burgerschap' in deze taal? De idee (of het idee) dat de elite zo veel van het plebs houdt dat het dat wel wil 'besturen'? Voor een heel behoorlijke vergoeding? Immanent zich verwijderend van elke begrijpelijke taal!

Met name het protestantisme brengt daarom een mystiek tot uitdrukking waarin de eenwording met God in klassieke zin een onbereikbaar ideaal wordt en vervangen wordt door een samenkomen van het individu en Christus/God zonder dat de eigen individualiteit wordt verloren (of ‘oplost’ zoals jij het noemt).

Heerlijk. Abstractica wordt in zekere zin concreter. Maar de vraag blijft: Hoe doe je dat in de Geest van die jong gestorven jongeman?

En na: "Het protestantisme lijkt met haar gerichtheid op en de herwaardering van het individuele, het burgerlijke en het wereldse misschien een beetje op Aristoteles maar de ‘immanisering’ is hier geen profanisering maar eerder het omgekeerde: het goddelijke wordt nu in het individuele en burgerlijke gevonden. Dit lijkt overeen te komen met de tweede mogelijkheid."

Daarmee: qod, eigenlijk met puntjes, anders lijkt het op God. Amehoela. Er is maar 'één' weg naar Rome terug, naar de eerste en de tweede Franciscus, die van vogeltjes hield en houdt. De gezochte Eeuwige Liefde van de Trouwe Lezeres en Trouwe Lezer.