"Eerst in de heldere nacht waarin de angst ons het Niets openbaart, treedt de oorspronkelijke openheid van het zijnde als zodanig aan de dag: het blijkt dat het zijnde is - en niet Niets. Deze toevoeging 'en niet Niets' is echter geen verklaring achteraf van de manifestatie van het zijnde, maar maakt deze pas mogelijk. Het wezen van het Niets - van het Niets dat in oorsprong nietigt - ligt daarin, dat pas dit Niets de mens met het zijnde als zodanig confronteert. Slechts op grond van de oorspronkelijke geopenbaardheid van het Niets, kan de mens op het zijnde afgaan en erin opgaan. Voorzover echter de mens naar zijn wezen in een verhouding staat tot het zijnde dat hij niet is, en ook tot dat wat hijzelf is, komt hij, juist als zodanig, telkens reeds uit het manifeste Niets. Er-zijn wil zeggen: zich in het Niets ophouden"
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten