Afgelopen week vond aan de Vrije Universiteit een Veritas debat plaats tussen Richard Swinburne en Herman Philipse. Inzet was de vraag of er goede rationele argumenten zijn voor het bestaan van God. Het werk van filosoof en atheïst Philipse is in ons taalgebied natuurlijk redelijk goed bekend. Dit geldt echter in veel mindere mate voor dat van filosoof en theïst Swinburne. Hieronder vat ik de kern van Swinburne's openingsbetoog samen, daarbij onder andere dankbaar gebruikmakend van de 'hand-out' die aan het begin van het debat werd uitgereikt.
Swinburne stelt dat gegeven een collectie empirische observaties E een verklarende hypothese H voor E waarschijnlijk waar is indien aan precies drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet E waarschijnlijk waar zijn indien we aannemen dat H het geval is. In de tweede plaats moet E niet waarschijnlijk waar zijn indien we aannemen dat H niet het geval is. En in de derde plaats moet H eenvoudig zijn, hetgeen wil zeggen dat H zo weinig mogelijk (typen) entiteiten, (typen) eigenschappen en (typen) relaties postuleert. Deze laatste voorwaarde drukt uit dat we altijd naar de meest simpele verklaring zoeken voor een bepaalde gegeven collectie empirische feiten. Uitgaande van dit probabilistische verklaringsmodel neemt Swinburne voor E de volgende collectie empirische observaties:
(E) Er is een fysisch universum dat wordt geregeerd door een relatief beperkt aantal uniforme, stabiele en eenvoudige natuurwetten. Dit fysisch universum is ge-fine-tuned voor het ontstaan van bewuste vrije wezens, die door dit bewustzijn in staat zijn tot het voelen van pijn en plezier, verdriet en geluk, en die dankzij het relatief beperkt aantal universele, betrouwbare en simpele wetten eveneens de onmiddellijke gevolgen van hun concrete handelen in de wereld kunnen voorspellen, zodat zij, omdat ze tevens vrij zijn, in staat zijn tot het maken van moreel significante keuzes tussen het pijn doen of juist gelukkig(er) maken van elkaar.
Met genoemde wezens doelt Swinburne op de mens, zonder daarbij te willen uitsluiten dat er eventueel ook andere wezens bestaan die onder E vallen. Explanandum E betreft dus kort gezegd het feit dat wij als mensen een "moreel universum" bewonen, dat wil zeggen een universum dat erop is ingesteld om ons iedere keer weer, in allerlei verschillende situaties, moreel significante keuzes te laten maken tussen goed en kwaad. Om E te verklaren poneert Swinburne vervolgens de volgende verklaringshypothese H:
(H) Er is een noodzakelijkerwijs eeuwig, almachtig, alwetend en perfect vrij wezen (dat volgens Swinburne om deze redenen niet anders dan algoed kan zijn) dat bovendien enkelvoudig is.
Het in H genoemde wezen is de God van het klassieke theïsme. Swinburne meent nu dat hypothese H de collectie empirische observaties E waarschijnlijk maakt. Om dit te laten zien redeneert hij als volgt. Het vermogen om moreel significante keuzes te kunnen maken tussen goed en kwaad, en zo morele verantwoordelijkheid te dragen, is intrinsiek goed. Een algoed wezen (dat zelf onmogelijk anders dan het goede kan doen) zal dus wezens willen voortbrengen die over dit waardevolle vermogen beschikken. Maar dan dienen deze wezens wel een fysiek lichaam te hebben om moreel significante handelingen te kunnen verrichten, waardoor een fysisch universum noodzakelijk is. Bovendien dienen ze over bewustzijn te beschikken om ook de positieve en negatieve effecten van deze handelingen te kunnen voelen. Daarnaast moeten ze in staat zijn om de directe consequenties van hun handelingen te voorspellen omdat ze anders niet daadwerkelijk de effecten van verschillende mogelijke handelingen tegen elkaar kunnen afwegen. Het kunnen afwegen van alternatieven vereist wederom bewustzijn, terwijl de voor dit afwegingsproces benodigde voorspelbaarheid van consequenties het bestaan van een relatief beperkt aantal uniforme, betrouwbare en eenvoudige natuurwetten vereist. Bovendien moeten ze ook echt in vrijheid kunnen kiezen omdat ze anders helemaal niet moreel verantwoordelijk zijn voor hun daden. Ze moeten dus vrij zijn, hetgeen overigens ook weer impliceert dat ze over bewustzijn moeten beschikken. Hypothese H is dus een uitstekende voorspeller voor E, zodat volgens Swinburne aan de eerste van de drie voorwaarden is voldaan.
Swinburne vervolgt zijn betoog door op te merken dat E daarentegen juist onwaarschijnlijk is indien H niet het geval is. Zonder een algoed wezen dat de intentie en mogelijkheid heeft om wezens te scheppen die moreel significant kunnen kiezen tussen goed en kwaad is het erg onwaarschijnlijk dat er een fysisch universum bestaat dat is ge-fine-tuned voor het ontstaan van dergelijke wezens. Aan de tweede voorwaarde is volgens Swinburne dus eveneens voldaan.
Nu meent Swinburne bovendien dat H een erg eenvoudige verklaringshypothese betreft omdat de in H gepostuleerde God enkelvoudig is oftewel niet uit delen bestaat en bovendien alle eigenschappen van God ongelimiteerd zijn. Dit laatste is volgens Swinburne inderdaad een stuk simpeler dan het stipuleren van allerlei willekeurige eindige gelimiteerde eigenschappen. Zo is het eenvoudiger om in ongelimiteerde zin machtig te zijn dan om ad hoc over een specifieke eindige hoeveelheid macht te beschikken. En hetzelfde geldt voor alle andere gepostuleerde eigenschappen van God. Een enkelvoudig wezen dat over een beperkt aantal ongelimiteerde eigenschappen beschikt is dus al met al zeer eenvoudig. Aan de derde voorwaarde is volgens Swinburne daarom eveneens voldaan, zodat volgt dat de hypothese H waarschijnlijk waar is en dus dat God waarschijnlijk bestaat.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
6 opmerkingen:
@ Emanuel
Helder verhaal. Alleen de voorlaatste zin is volgens mij niet correct: “Een enkelvoudig wezen dat over een beperkt aantal ongelimiteerde eigenschappen beschikt is dus al met al zeer eenvoudig.” Moet dit niet zijn: “Een enkelvoudig wezen dat over een onbeperkt aantal ….
Immers eerder schreef je: “Nu meent Swinburne bovendien dat H een erg eenvoudige verklaringshypothese betreft omdat de in H gepostuleerde God enkelvoudig is oftewel niet uit delen bestaat en bovendien alle eigenschappen van God ongelimiteerd zijn”.
En hoe liep het debat verder af? Ik neem aan dat Philipse met zijn bekende argumenten tegen het theïsme kwam? Kortom nog opmerkelijke nieuwe ideeën/invalshoeken zien langs komen (eventueel vanuit de zaal) of niet?
Beste Nand,
Een hypothese is volgens Swinburne zoals gezegd eenvoudig wanneer deze zo weinig mogelijk entiteiten, eigenschappen en relaties veronderstelt. Een hypothese waarin een entiteit wordt gepostuleerd met een onbeperkt oftewel oneindig aantal eigenschappen is dus juist minder eenvoudig dan een hypothese waarin een entiteit wordt gepostuleerd met slechts een beperkt aantal eigenschappen. Swinburne's hypothese gaat uit van een eeuwig, almachtig, alwetend en perfect vrij wezen, en vertrekt dus vanuit slechts vier eigenschappen, hetgeen relatief eenvoudig is. Deze eenvoud wordt zoals we zagen nog versterkt door het feit dat elk van deze vier eigenschappen ongelimiteerd is. Zo is ongelimiteerde kennis (alwetendheid) volgens Swinburne bijvoorbeeld eenvoudiger dan het hebben van een of andere willekeurige eindige hoeveelheid kennis.
Groet,
Emanuel
@ Emanuel
Ik loop wat achter want ik zie nu pas een verslag van de discussie voor Forum C van de hand van Jan Riemersma:
http://www.geloofenwetenschap.nl/index.php/nieuws/item/250-debat-philipse-swinburne.html
Kom aan, dit is zo langzamerhand oubollig:
"Dit fysisch universum is ge-fine-tuned voor het ontstaan van bewuste vrije wezens."
Creationisten gebruiken dit om de evolutietheorie te "weerleggen". Filosofen enz. zouden beter moeten weten.
Die bewuste vrije wezens zijn fe-fine-tuned voor het fysisch universum, niet andersom. Swinburne zal eerst moeten aantonen dat ethisch bewustzijn een uitzondering is en dat kan hij niet.
Het is helemaal geen feit, het is zelfbedrog te stellen dat het universum erop is ingesteld ons iedere keer weer keuzes te laten maken.
In feite is Swinburne hoogmoedig en daarmee onchristelijk. Hij hanteert een doelredenering en kent de mens, dus zichzelf, een veel groter belang toe in het uitspansel dan hij/zij verdient. Het lijkt me verstandig dat hij boete gaat doen.
Beste MNb,
De fine tuning waarover Swinburne spreekt betreft het verschijnsel van kosmologische fine tuning. Het blijkt zo te zijn dat er geen levensvatbaar universum ontstaan zou zijn als een of meer van de kosmologische natuurconstanten een iets andere waarde had gehad. Met biologie heeft dit alles dan ook niets te maken. Swinburne omarmt volledig de evolutietheorie. Zie voor een uitstekende uiteenzetting van het kosmologisch fine tuning argument de "Blackwell Companion of Natural Theology" van Moreland en Craig.
Groet,
Emanuel
Het debat is hier terug te kijken: http://www.youtube.com/watch?v=nRgHQCmbR7U
Een reactie posten