Wie zich bezighoudt met het articuleren van rationele legitimaties voor theïsme krijgt met enige regelmaat te horen dat een dergelijke activiteit volkomen in strijd is met het existentiële levensproject van één van de belangrijkste christelijke denkers uit de geschiedenis, namelijk Kierkegaard. Dit doet mijns inziens echter geen recht aan Kierkegaards inzet. Het uitwerken van redelijke wijsgerige argumenten voor het bestaan van God kan namelijk gezien worden als één van de individuele existentiële manieren waarop iemand persoonlijk uitdrukking geeft aan zijn of haar reeds bestaande en onafhankelijk van deze argumenten geleefde innerlijke christelijke subjectiviteit, bijvoorbeeld om deze oneindige subjectiviteit volgens het adagium fides quaerens intellectum nader te doordenken en zo nog verder te verdiepen, en tegelijkertijd de intrinsieke redelijkheid ervan te laten zien, haar rationaliteit te tonen aan allen die daarvoor open staan.
Het met enige regelmaat ontvouwen van redelijke gronden voor theïsme kan dus wel degelijk deel uitmaken van iemands heel persoonlijke bestaansexpressie als christen, en staat daarom geenszins op gespannen voet met Kierkegaards sterk existentiële denken over het geloof. Bovendien kunnen wij met een verwijzing naar het motto van Kierkegaards meesterwerk Of/Of de volgende retorische vraag stellen: zijn dan alleen de hartstochten gedoopt, zijn de redevermogens heidenen?
Het gaat echter mis wanneer we zouden denken dat rationele argumenten noodzakelijk of zelfs constitutief zijn voor het geloof. Zolang we rationele explicatie echter opvatten als het inzichtelijk maken van de innerlijke consistentie en redelijkheid van het geloof is er weinig aan de hand. Overigens moeten we sowieso oppassen om Kierkegaard alleen maar te zien als iemand die rede en geloof volkomen wil scheiden. Kierkegaards oeuvre is namelijk een heel universum. Hij confronteert in zijn talloze werken de lezer met vele heel verschillende mogelijke bestaanswijzen, zoals het onmiddellijke en subjectief-gereflecteerde esthetische leven, het ethische leven, het dogmatisch-systematische leven, het leven van de vertwijfelde en de angstige en het religieuze leven. Al deze levenshoudingen beproeft hij steeds uitvoerig op existentiële consistentie en leefbaarheid, om tenslotte te concluderen dat de mens zijn volledige mens-zijn alleen kan verwerkelijken in het oneindige religieuze leven.
Kierkegaards werk is dan ook apologetisch in de zin dat hij de religieus-receptieve vermogens van zijn lezers wil aanspreken en voeden om zo het religieuze in hun gemoed te ontwaken en tot bloei te laten komen. Geloof in God is een volkomen legitieme basisovertuiging. Kierkegaard wil dit laten zien door zijn lezers in contact te brengen met de religieuze levenswijze als geleefde praktijk om hen zo de existentiële diepte en oneindigheid van het religieuze leven te laten ervaren. Hij wil zo ieder van ons bewegen tot het in het leven roepen van een religieuze subjectiviteit. Een subjectiviteit die volgens hem altijd en overal het primaat heeft boven wijsgerig-rationele argumenten.
En dit alles doet inderdaad niets af aan het feit dat het componeren van argumenten geheel spontaan kan ontspringen aan een al bestaande innerlijke religieuze subjectiviteit, zolang we deze argumenten maar nooit gaan beschouwen als noodzakelijk voor het religieuze leven. Een belangrijke functie van deze argumenten is eerder dat zij intellectuele barrières kunnen wegnemen bij hen die het religieuze leven op voorhand geen enkele kans willen of kunnen geven omdat ze ten onrechte menen dat zo'n leven niet rationeel kan zijn. Door deze vruchteloze barrières te slechten, door gecultiveerde karikaturen van het geloof als onzinnig te ontmaskeren, kan men het religieuze weer onbevangen tegemoet treden.
We dienen vanuit Kierkegaard dus vooral te stellen dat het uiteindelijk uitsluitend gaat om het oneindige religieuze leven en niet om haar wijsgerig-rationele legitimatie, maar dat dit niet betekent dat het menselijk redevermogen in het religieuze leven geen enkele rol mag spelen. Dát is volgens mij de les die we met name uit Kierkegaards magistrale oeuvre moeten trekken. En niet alleen uit zijn werk. Door de eeuwen heen is dit namelijk één van de belangrijkste lessen van het christendom geweest. Rationele rechtvaardiging van theïsme is nooit een noodzakelijke voorwaarde voor het geloofsleven en bovendien volstrekt zielloos indien zij niet rechtstreeks ontspringt aan het levend geloof zelf, aan de onmiddellijk gevoelde zekerheid in het hart, los van welk rationeel argument dan ook.
zondag 3 juni 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
6 opmerkingen:
Ja, die laatste alinea, zo is het! Goed stuk.
Beste Lucas,
Dank!
Groet,
Emanuel
@ Emanuel @ Lucas
“Rationele rechtvaardiging van theïsme is nooit een noodzakelijke voorwaarde voor het geloofsleven en bovendien volstrekt zielloos indien zij niet rechtstreeks ontspringt aan het levend geloof zelf, aan de onmiddellijk gevoelde zekerheid in het hart, los van welk rationeel argument dan ook.”
Deze volgorde lijkt het meest logisch: eerst de onmiddellijk gevoelde zekerheid in het hart, dan de rationele rechtvaardiging van theïsme. Is de omgekeerde volgorde onlogisch volgens jullie?:bijvoorbeeld: iemand leest veel over godsdienst, filosofie, theologie , geschiedenis en wordt rationeel zodanig geraakt door (een vorm van) theïsme dat hij/zij zekerheid in het hart gaat voelen?
Zijn er onderzoekgegevens over de volgorde waarin iemand tot (een vorm van) theïsme komt?
Beste Nand,
We moeten onderscheid maken tussen temporele en existentiële prioriteit. Het kan zeker zo zijn dat het bestuderen van filosofie en theologie in de tijd vooraf gaat aan het ontstaan van het gevoel van zekerheid. Maar dit gevoel is, zodra zij ons hart eenmaal vervuld heeft, niet langer voor haar bestaan afhankelijk van strikt wijsgerige en theologische argumentaties.
Groet,
Emanuel
Nand, ik denk dat als iemand 'veel leest over godsdienst, filosofie, theologie en geschiedenis' er al een latent verlangen aanwezig is. Wat er daarvóór gebeurt? Wie zal het zeggen? Ik geloof in het 'trekken Gods', wat betekent dat iemand zelfs aanvankelijk 'tegen zijn zin' bij de les wordt getrokken. Aan zijn oren desnoods. Hier jij!
@ Emanuel @ Lucas
Bedankt voor de puntige antwoorden. In beide gevallen voltreffers.
Een reactie posten