Naar aanleiding van mijn debat met Herman Philipse gisteren bij Felix & Sofie leek het mij goed nog eens beknopt enkele punten van kritiek op Philipses religieuze beslisboom te noemen.
Godsgeloof als cognitief-praktisch totaalkader
In zijn openingsrede introduceerde Philipse een religieuze beslisboom voor de gelovige om vervolgens te betogen dat geen van de vier opties in deze boom rationeel aanvaardbaar is. In een onlangs uitgekomen editie van het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte (met daarin o.a. een commentaar van mij op één van de opties uit Philipses boom) en vooral in zijn eerder dit jaar verschenen boek God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason werkt Philipse zijn religieuze beslisboom voor de gelovige in detail uit.
De opties die Philipse de gelovige aanbiedt komen echter kortgezegd op het volgende neer. Óf de gelovige accepteert dat zijn geloof niet meer is dan een praktische leidraad om zijn of haar leven in te richten zonder daarbij waarheid in het spel te brengen (I), óf de gelovige ziet zijn geloof alleen als een legitieme basisovertuiging, gefundeerd in een sensus divinitatis en een gebrek aan overtuigende defeaters (II), óf de gelovige meent dat zijn geloof in feite geldt als een wetenschappelijke theorie en ook als zodanig beoordeeld en gerechtvaardigd moet worden, namelijk door op grond van wetenschappelijke methoden te betogen dat de waarschijnlijkheid van de waarheid van zijn geloof groter is dan een half (III), óf de gelovige meent dat het geloof dient te worden gerechtvaardigd door methoden te gebruiken die juist volstrekt anders zijn dan de reguliere methoden van de wetenschap (IV).
Op deze manier gaat Philipse echter voorbij aan de kern van de problematiek. Geen van de opties die Philipse de gelovige aanbiedt doet namelijk recht aan het geloof in God als cognitief-praktisch totaalkader voor het interpreteren van de wereld. Godsgeloof impliceert immers een allesomvattend wereldbeeld. Het betreft een geïntegreerde wereldbeschouwing waarbij de hele menselijke conditie in het geding is, waarbij al onze vermogens in het spel worden gebracht. Geloof omvat dus altijd tegelijkertijd leer en leven, cognitie en praktijk, en kan daarom alleen als existentieel geheel wijsgerig geëvalueerd en beoordeeld worden.
De opties die Philipse de gelovige aanbiedt zijn dan ook slechts deelaspecten van een volledige wijsgerige rechtvaardiging van het geloof. De gelovige hoeft dan ook niet slechts één van de opties van Philipse te kiezen, maar kan Philipses opties allemaal tegelijkertijd omarmen, ze allemaal gezamenlijk betrekken in zijn of haar rechtvaardiging van het geloof. De meest adequate optie voor de gelovige wordt door Philipse dus niet behandeld. Uit het feit dat, zoals Philipse meent, iedere optie uit zijn religieuze beslisboom op zichzelf genomen onhoudbaar is, volgt immers niet dat we niet tot een adequate rechtvaardiging van het Godsgeloof kunnen komen door alle opties gezamelijk te nemen. Denken dat dit wel volgt levert een schoolvoorbeeld van een fallacy of composition op.
Philipses afzonderlijke opties III en IV
Overigens wil ik niet gezegd hebben dat Philipse er wel in geslaagd zou zijn te laten zien dat iedere optie op zichzelf genomen voor de gelovige onhoudbaar is. Ik zal dat in wat volgt kort illustreren voor de opties III en IV. Zo meent Philipse bijvoorbeeld succesvol optie III te problematiseren door zich uitsluitend te richten op een weerlegging van Swinburnes cumulatieve case voor theïsme. Daarmee gaat Philipse echter voorbij aan een groot aantal andere sterke hedendaagse rationele argumenten voor het bestaan van God, zoals bijvoorbeeld de moderne kosmologische argumenten van Koons, Gale en Pruss, en Rasmussen, zodat hij onder III niet de sterkste casus voor theïsme in ogenschouw neemt, en daarom de confrontatie met III nog niet volledig is aangegaan.
Philipse geeft evenmin een adequate weerlegging van IV. Zo vallen er allerlei aspecten onder IV die door Philipse niet of nauwelijks in overweging worden genomen. Hierbij denk ik in de eerste plaats aan het verdisconteren van de holistische ervaring dat de dingen beter op hun plaats vallen, beter begrepen kunnen worden, betekenisvoller zijn, wanneer aangenomen wordt dat God bestaat. Zo kan betoogd worden dat bepaalde ervaringen, zoals morele, esthetische en religieuze ervaringen, fenomenologisch het meest adequaat verstaan kunnen worden in een theïstische context.
Daarnaast kan onder IV gedacht worden aan een rechtvaardiging van het geloof op grond van sociaal-epistemologische overwegingen. Geloof ontstaat namelijk zelden door een individuele reflectie op wetenschappelijke argumentaties of door een enkele persoonlijke bestaanservaring. Geloof is vooral een geleefde praktijk. Mensen vertrekken steeds vanuit een concrete gedeelde levensvorm, vanuit een bepaalde toestand van overtuigd zijn. Godsgeloof ontstaat dus vooral door participatie in het religieuze leven waarbij geloof als manier van leven affectief ervaren wordt. Hierbij is het van belang om open te staan voor betekenisvolle getuigenissen van anderen, ontvankelijk te zijn voor exemplarische voorbeelden, en kennis te maken met religieuze literatuur en kunst, om zo de religieuze vermogens te voeden, te ontwikkelen en verder aan te scherpen. Geloof kan dus gerechtvaardigd worden door erop te wijzen dat de redelijkheid ervan kan worden ingezien door deelname aan het religieuze leven.
Bovendien kan optie IV ook nog ingevuld worden door de inzet van rationele keuzetheorie. Het geloof in God is als existentiële levensovertuiging immers, zoals gezegd, onvermijdelijk een combinatie van epistemische en praktische rationaliteit.
woensdag 27 juni 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
9 opmerkingen:
Beste Emanuel,
Bedankt voor het interessante debat afgelopen dinsdag in Felix Meritis, ik heb er van genoten. Niet per se omdat ik nieuwe inzichten heb gehoord, maar omdat ik nog niet eerder een discussie over dit onderwerp op dit niveau ben tegengekomen.
Ik heb veel vragen en opmerkingen waar ik je niet mee zal lastig vallen. Maar misschien vind je de tijd om te reageren op deze twee.
Jij zegt: “Godsgeloof impliceert immers een allesomvattend wereldbeeld.” en “Geloof is vooral een geleefde praktijk”. Daarop zeg ik: “Oh ja? Is dat zo?” Niet zo welbespraakt misschien, maar goed. Het kan zijn dat het in de praktijk veelal zo is, maar dat is ver verwijderd van een wijsgerig weten dat dat zo is. Herman Philipse ziet Godsgeloof en religie als twee verschillende dingen. Jouw verdediging van een redelijk geloof in God is erop gericht dat het niet los van elkaar gaat, maar je onderbouwing daarvan miste ik.
Je begon met het citaat van Blaise Pascal. Later zat ik enigszins verbaasd te luisteren naar jullie gesprek over wat er was vóór de oerknal. Denk jij dat de mens met haar menselijke verstand, door middel van de menselijke rede iets redelijks zou kunnen zeggen over het Niets van voor de oerknal? Kennelijk, want jullie deden het. Maar waarom dan het citaat van Pascal?
Nou goed, nog een derde opmerking. Je schrijft hier:
“Geloof ontstaat namelijk zelden door een individuele reflectie op wetenschappelijke argumentaties of door een enkele persoonlijke bestaanservaring.” Dan ga je toch niet in tegen wat Herman Philipse zegt? Dit ís toch precies wat Herman Philipse beweert?
Met vriendelijk groet,
Petra
Beste Petra,
Het komt erop aan in te zien dat wereldbeelden interpretatieve totaalkaders zijn waarmee we ons oriënteren op de werkelijkheid. In ieder wereldbeeld is dus altijd al sprake van een combinatie van epistemische en praktische rationaliteit. Een wijsgerige evaluatie van de houdbaarheid van een wereldbeeld, zoals theïsme of atheïsme, zal dus ook altijd beide aspecten tegelijkertijd moeten meewegen. Welnu, dat is precies wat Herman niet doet, maar wel zou moeten doen. Zijn beslisboom is dan ook in feite een 'verdeel en heers' taktiek. Je splitst een wereldbeeld, zoals het theïsme, eerst op in partjes en probeert vervolgens te laten zien dat geen van de partjes op zichzelf kan staan, om daaruit te concluderen dat het geheel evenmin op zichzelf kan staan. Welnu, dit is incorrect, het is een fallacy of composition.
Verder hebben door de eeuwen heen zo goed als alle filosofen erkent dat het absurd is om te denken dat iets uit niets kan ontstaan. Het niets betreft namelijk de afwezigheid van wat dan ook, geen objecten, geen eigenschappen, geen relaties, geen universalia, geen tropen, geen potentialiteiten, of wat je verder ook maar kunt bedenken. Maar dan kan er eenvoudigweg vanuit het niets niet iets ontstaan. Als de kosmos dus een absoluut begin heeft gehad (een begin van alle materie, ruimte en tijd), dan moet er dus iets zijn dat geldt als de grond oftewel oorsprong van de kosmos. In mijn openingsrede (zie bovenaan www.gjerutten.nl) argumenteer ik voor het persoonlijk zijn van deze wereldgrond (maar zie ook de rest van mijn website en deze blog). De wereldgrond is geen iets, maar een iemand, een immaterieel subject.
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
Wat is het absolute begin van de cosmos anders dan het ontstaan van iets uit niets? Of er was al iets, en dan is het dus niet het absolute begin van alles geweest.
Er bestaan zaken in de natuurkunde dat tegenintuïtief is en wat zelfs onredelijk lijkt. Wellicht is wijsgerige logica niet het juiste gereedschap om hier uitspraken over te doen.
Ik ben begonnen met het lezen van je website en blog, maar ik kan het geheel niet in een middagje begrijpen.
Dank je dat je de tijd neemt te antwoorden.
Met vriendelijke groet,
Petra
Beste Petra,
Je dient de kosmos, het geheel van alle ruimte en tijd met al haar inhouden, niet te verwarren met alles wat er is. Zo is God, als God bestaat, geen onderdeel van de kosmos. Je kunt het absolute begin van de kosmos dus niet eenvoudigweg gelijkschakelen aan het ontstaan van iets uit niets. Immers, als God de kosmos geschapen heeft, dan is de kosmos dus niet voortgekomen uit niets! Welnu, gegeven dat het intuïtief absurd is om te denken dat iets uit niets kan ontstaan, moet er een immateriële, buitenruimtelijke en buitentijdelijke zijnsoorzaak zijn van de kosmos. Ik meen dat er goede argumenten zijn voor de claim dat deze zijnsoorzaak een subject is en geen ding.
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
zelf heb ik het gevoel dat dit een semantische kwestie aan het worden is. Mag ik de cosmos omschrijven als alles wat kenbaar is?
Ik geloof niet dat de cosmos uit het niets ontstaan is. Maar ik zie de reden om dat te geloven niet. "Immers, als God de kosmos geschapen heeft, dan is de kosmos dus niet voortgekomen uit niets" maakt het tot een cirkelredenatie.
En waarom de eerste oorzaak dan vervolgens een subject moet zijn heb ik nog niet bestudeerd / gelezen. Daar zal ik binnenkort eens naar kijken.
Met vriendelijke groet,
Petra
Beste Petra,
Van een circel is natuurlijk geen sprake. Als we het universum opvatten als de ruimte-tijd met alles wat daarin bestaat, dan kunnen we de vraag stellen naar de herkomst van het universum. Wat is de grond van het universum? Wat is anders gezegd de oorsprong van de ruimte-tijd? Er moet een grond oftewel oorsprong van het universum zijn omdat het universum niet uit het niets ontstaan kan zijn (ex nihilo nihil fit). Welnu, als het universum een oorsprong heeft, dan is deze oorsprong natuurlijk zelf niet gelegen in de ruimte-tijd. De oorzaak *van* de ruimte-tijd als zodanig kan immers zelf niet *in* ruimte en tijd bestaan. We stuiten zo op een buiten ruimte en tijd gelegen ontstaansoorzaak van het universum oftewel op een oorzaak van het ontstaan van de ruimte-tijd zelf. Van een circel is dus inderdaad geen sprake. En vervolgens meen ik zoals gezegd dat er goede redenen zijn om te menen dat deze transcendente oorzaak van het universum, deze oorzaak van het geheel van alle ruimte en tijd, een subject is en geen object.
Groet,
Emanuel
Is er een videoopname van het debat ergens te bekijken?
@ Emanuel
Komt de sensus divinitatis ook nog aan bod in het boek?
Ik vraag dit naar aanleiding van de vier opties van Herman Philipse waarbij de sensus optie II is.
“De opties die Philipse de gelovige aanbiedt komen echter kortgezegd op het volgende neer. Óf de gelovige accepteert dat zijn geloof niet meer is dan een praktische leidraad om zijn of haar leven in te richten zonder daarbij waarheid in het spel te brengen (I), óf de gelovige ziet zijn geloof alleen als een legitieme basisovertuiging, gefundeerd in een sensus divinitatis en een gebrek aan overtuigende defeaters (II), óf de gelovige meent dat zijn geloof in feite geldt als een wetenschappelijke theorie en ook als zodanig beoordeeld en gerechtvaardigd moet worden, namelijk door op grond van wetenschappelijke methoden te betogen dat de waarschijnlijkheid van de waarheid van zijn geloof groter is dan een half (III), óf de gelovige meent dat het geloof dient te worden gerechtvaardigd door methoden te gebruiken die juist volstrekt anders zijn dan de reguliere methoden van de wetenschap (IV).”
Uit je artikel "philipses religieuze beslisboom":
http://gjerutten.blogspot.nl/2012/06/philipses-religieuze-beslisboom.html
Beste Nand,
Het punt van geloof in God als een legitieme basisovertuiging komt ook aan de orde. Maar we besteden er geen apart hoofdstuk aan.
Groet,
Emanuel
Een reactie posten