zaterdag 7 januari 2012

Friedrich Schleiermacher over Jezus

"Wanneer al het eindige de bemiddeling van iets hogers behoeft om zich niet steeds verder van het universum te verwijderen en in het lege en nietige verstrooid te worden, en om zijn verbinding met het universum te onderhouden en tot bewustzijn van die verbinding te komen - kan toch de bemiddelende instantie, die zelf geen bemiddeling nodig mag hebben, onmogelijk zelf louter eindig zijn. Ze moet tot beide naturen behoren; ze moet precies zo en in dezelfde zin deelhebben aan de goddelijke natuur, als ze aan de eindige deelheeft. En wat zag hij anders om zich heen dan eindige zaken die bemiddeling behoefden, en wie anders dan hij kon bemiddelen? 'Niemand kent de Vader dan de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.' Dit bewustzijn van de uniciteit van zijn religiositeit, van de oorspronkelijkheid van zijn inzicht, en van de kracht daarvan om zich mee te delen en religie te wekken, was tegelijk het bewustzijn van zijn middelaarschap en van zijn goddelijkheid. Toen hij - ik wil niet zeggen geconfronteerd werd met het brute geweld van zijn vijanden en de hoop langer te leven had laten varen, want dat is onuitsprekelijk weinig - toen hij dus door iedereen was verlaten, op het punt stond er voor eeuwig het zwijgen toe te doen, en geen enkele instelling opgericht zag voor gemeenschap onder de zijnen, terwijl daartegenover de plechtige praal stond van de oude, bedorven religie, die sterk en machtig leek en omgeven was met alles wat eerbied inboezemt en onderwerping kan afdwingen, met alles wat hij van kindsbeen had leren eren; toen hij, alleen en slechts ondersteund door dit gevoel, zonder te aarzelen dat 'ja' uitsprak, het grootste woord ooit door een sterveling uitgesproken [1], toen was dat de heerlijkste apotheose, en geen godheid kan zekerder godheid zijn dan die zich zo poneert. Gezien dit geloof aan zichzelf: wie zal zich erover verwonderen dat hij er niet alleen zeker van was voor velen de middelaar te zijn, maar ook een grote school na te laten die haar gelijke religie van de zijne zou afleiden; zo zeker dat hij er symbolen voor instelde nog voordat ze bestond, in de overtuiging dat dat zou volstaan om haar tot aanzijn te brengen; en zo zeker dat hij in een nog vroeger stadium met profetisch enthousiasme sprak over de vereeuwiging in die school van zijn persoonlijke gedenkwaardige daden. Nooit echter heeft hij beweerd het enige object te zijn van de toepassing van zijn idee, of de enige middelaar te zijn, en nooit heeft hij zijn school verward met zijn religie - hij duldde dat men zijn middelaarschap liet voor wat het was, zolang de geest, het principe waaruit zijn religie in hem en anderen was ontstaan, maar niet bezoedeld werd - en ook zijn discipelen was deze verwarring verre. Ze beschouwden de leerlingen van Johannes, die immers de basisopvatting van Christus in zeer onvolkomen vorm deelde, zonder meer als christenen, en namen hen op onder de actieve leden van de gemeente. En zo zou het nog steeds moeten zijn: wie dezelfde schouwing in zijn religie als grondslag neemt, is ongeacht de school een christen, of hij nu zijn religie historisch uit zichzelf dan wel van iemand anders afleidt. Nooit heeft Christus de schouwingen en gevoelens die hij zelf kon meedelen, uitgegeven voor de gehele omvang van de religie die van zijn fundamentele schouwing moest uitgaan; hij heeft altijd op de waarheid gewezen die na hem komen zou. Dat geldt ook voor zijn discipelen; die hebben nooit grenzen gesteld aan de heilige geest, en altijd hebben ze zijn onbeperkte vrijheid en de algemene eenheid van zijn openbaringen erkend. En toen later, na de eerste bloeitijd van de heilige geest, en hij leek uit te rusten van zijn werken, die werken, voor zover de heilige schriften ze bevatten, zonder machtiging uitgeroepen werden tot een gesloten codex der religie, gebeurde dat alleen door mensen die de sluimer des geestes als zijn dood beschouwden, mensen voor wie de religie zelf was gestorven; en iedereen die haar leven nog in zich voelde, of in anderen waarnam, heeft zich altijd tegen die onchristelijke onderneming uitgesproken."

Friedrich Schleiermacher, Over de religie - Betogen voor de ontwikkelden onder haar verachters, vertaling: Willem Visser, Tekstbezorging: Willem Visser & Herman Westerink, Boom, Amsterdam 2007, pp. 146-147

[1] Dit is een verwijzing naar het antwoord van Jezus op de vraag van Pilatus of hij de Messias, de Zoon van God was: 'U zegt het' (noot van de vertaler)

12 opmerkingen:

Theo Smit zei

Dank voor de alweer attente stilzwijgende aanpassing van het in elk geval nu te vergroten kadertje.

Het weer een stukje lezen van deel I (epistemisch) roept bij mij weer op: ook een zoeken naar 'consensus' op basis van kennis (ook van de geschiedenis, naast wiskunde en analytische filosofie) en 'ervaring', is een drijfveer van het gehele project.

Tja, Emanuel, neem aan, nu heel druk met deel II (metafysisch, promotie), en vervolgens deel III (esthetisch, sublieme). Dit stuk zal dan een plaats krijgen in het eventuele deel IV (christelijke, wijsgerige justificatie).

Het Verstehen (van de hele mens) toch maar blijven proberen, en jou 'begrijpen' zal dan toch inhouden dit stukje tekst van F.S. ook moeten proberen te begrijpen.

Naast het begrip 'ervaren' moet ook het begrip 'overtuiging' (een onontwarbare combinatie van denken op basis van (variabel) weten en kennis en 'ervaren') ook nog ooit helderder worden.

"We" betekent niet alleen het beste van de mens bij de filosofen, maar ook juist die combinatie van denken en ervaren.

Ik zou niet weten waarom jij hetgeen F.S. zegt niet direct in eigen bewoordingen vertaalt.

God, als eerste beginsel, eerste oorzaak, ok, daar kan je nog een beetje 'bij' voor alle raadselachtigheid van het bestaan (echter: ook de moraal heeft vrijwel zeker een evolutionaire basis, dixit Jan R. nog elders op je blog).

Maar Jezus, zoon van de God, 'middelaar', profetieën, de protestanten, moeilijk te 'geloven' voor een agnost. Nog drie stappen verder dan God, als eerste beginsel.

Anders, kun (wil) je de inhoud van F.S. ook nog gewoon eens in eigen woorden (en overtuiging) weergeven?

Emanuel Rutten zei

Beste Theo,

Ik wilde in dit geval de tekst van Schleiermacher voor zichzelf laten spreken. Het ging mij hier om zijn tekst, om zijn woorden, en niet om mijn uitleg daarvan.

Groet,
Emanuel

A. Atsou-Pier zei

“'Niemand kent de Vader dan de Zoon, en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.' Dit bewustzijn van de uniciteit van zijn religiositeit, van de oorspronkelijkheid van zijn inzicht, en van de kracht daarvan om zich mee te delen en religie te wekken, was tegelijk het bewustzijn van zijn middelaarschap en van zijn goddelijkheid.”

Waar “het” op slaat weet ik niet, maar Jezus was zich bewust van de uniciteit van zijn religiositeit ??? Jezus was dus religieus, hing hij het christendom aan ? Of het jodendom ? Of een vorm van vrijzwevende spiritualiteit ?

Ik vrees dat Schleiermachers Romatische fantasie hier met hem op de loop ging. Zoniet, op welke Bijbeltekst baseert hij zich dan ?

Wat Schleiermacher in dit hele citaat zegt is volgens mij dat Jezus een uitstekend “Godsbewustzijn” had. Nu, wat men daar ook onder moge verstaan, daarvan waren er in de loop van de geschiedenis wel meer : Boeddha, Ghandi, etc. Voor zover ik weet was dit voor Schleiermacher meteen ook de enige rol van Jezus. Daarmee stelt hij zich buiten het christendom ; hij is als een echte Romanticus slechts met zijn privégeloof bezig en verpakt dat in een overdaad van christelijk aandoende termen.

Emanuel Rutten zei

Beste A. Atsou-Pier,

Uw uitleg doet de tekst van Schleiermacher ernstig tekort. Hij gaat namelijk veel verder dan slechts de triviale constatering dat Jezus een uitstekend Godsbewustzijn had.

Schleiermacher stelt in genoemde tekst nadrukkelijk dat Jezus twee naturen heeft, namelijk enerzijds een eindige menselijke natuur en anderzijds een oneindige goddelijke natuur. Jezus is dus volgens Schleiermacher eindig mens én oneindige Godheid ineen, hetgeen precies overeenkomt met wat Thomas van Aquino en andere grote christelijke denkers leren.

Zo schrijft hij: "[...] kan toch de bemiddelende instantie [Jezus], die zelf geen bemiddeling nodig mag hebben, onmogelijk zelf louter eindig zijn. Ze moet tot beide naturen behoren; ze moet precies zo en in dezelfde zin deelhebben aan de goddelijke natuur, als ze aan de eindige deelheeft".

Ook spreekt Schleiermacher over het bewustzijn van Jezus als "het bewustzijn van [...] zijn goddelijkheid". Hij noemt Jezus zelfs expliciet de Godheid: "[...] en geen godheid kan zekerder godheid zijn dan die zich zo poneert".

Het punt van Schleiermacher is dat de bemiddelaar tussen God en mens zelf goddelijk moet zijn omdat een louter menselijke bemiddelaar geen brug kan vormen tussen het eindige en het oneindige. Als bemiddelaar is daarom Jezus naast mens noodzakelijk ook goddelijk, ja zelfs de Godheid zelf.

Uw interpretatie van Schleiermachers tekst is derhalve inderdaad inadequaat.

Groet,
Emanuel

A. Atsou-Pier zei

Inadequaat, en eerder al had ik Schleiermacher niet begrepen … Dat was even crisis hier. Toch maar eens Schleiermacher zelf erbij gepakt, ik kwam toevallig terecht op “The Christian Faith in outline”.
Voor zover ik wijs kon worden uit het (syncretische) woordgebruik beschrijft hij hierin het christelijk geloof uitsluitend in termen van ervaring, gevoel, ook wel Godsbewustzijn genoemd, waar het verstand niets mee van doen heeft. Nu begrijp ik dat Schleiermacher zich verzette tegen het atheïsme van de Verlichting, maar dit is een uitwas in de andere richting, namelijk de Romantiek.

Niettemin staan er enkele passages in die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, en die ondersteunen wat ik eerder over Schleiermacher zei, namelijk dat voor hem Jezus niets anders was dan een man met een speciaal Godsbewustzijn.

Blz. 38 editie 1821-22 : “The redeeming activity of Christ consists in His communicating to us His sinlessness and perfection.“
Blz. 39 editie 1830-31 : “The Redeemer assumes believers into the power of His God-consciousness and this is His redemptive activity.”

Hier staat toch echt niet dat Jezus stierf aan het kruis voor de zonden van de mensheid. Dat Schleiermacher elders heel vroom spreekt over de menselijke en goddelijke natuur van Jezus (waarbij het woord goddelijk ongetwijfeld niet verwijst naar God maar naar Zijn Godsbewustzijn) doet daar niet aan af.
Wat Schleiermacher onder het woord zonde verstaat heb ik overigens niet goed uit de tekst kunnen opmaken, maar het zou mij niet verbazen indien à la de gnostiek en later de antroposofie, zonde een gebrek aan Godsbewustzijn zou zijn.

Ook niet bepaald christelijk is zijn mening over de Heilige Schrift.
Blz. 48 : “Holy Schripture is, on the one hand, the first member in the continuing series of presentations of the Christian Faith ; but on the other hand, it is te norm for all succeding presentations.”
Blz 49 : “The authority of Holy Scripture cannot be the foundation of faith in Christ ; rather must the latter be presupposed before a peculiar authority can be granted tot Holy Scripture.”

Dit is vrijzwevende spiritaliteit ipv christendom : men toetst de Bijbel aan zijn eigen geloof (lees : ervaring) in plaats van andersom.

En als dit stukje niet duidelijk is, dan komt dat door het dubbelzinnige woordgebruik van Schleiermacher.

Emanuel Rutten zei

Beste A. Atsou-Pier,

Jouw verwijzingen naar andere uitspraken van Schleiermacher doen niets af aan mijn punt dat jouw interpretatie van de passage in kwestie (namelijk de passage van hem die ik online plaatste) incorrect is, zoals ik in mijn vorige reactie reeds liet zien. Indien je het hier niet mee eens bent, dan zul je toch echt moeten aangeven met welke uitspraken uit mijn vorige reactie je inhoudelijk een probleem hebt.

Bovendien is de latere Schleiermacher een stuk orthodoxer dan de jonge Schleiermacher. In dit licht zou je de door mij online geplaatste passage juist kunnen zien als een anticipatie op zijn latere denken.

Overigens, en dit verbaasd mij eerlijk gezegd nogal, ondersteunen de citaten die je nu geeft jouw eigen interpretatie niet eens. Lees ze nog maar eens goed na!

Groet,
Emanuel

Lucas Blijdschap zei

@Mevrouw Atsou, Gnostiek en mystiek gooit u altijd al op dezelfde vuilnishoop en new age (wat dat ook moge zijn) deugt ook niet. Nu weer bedenkt u een nieuwe richting, die van de 'vrijzwevende spiritualiteit' en als ik het goed begrijp is dat ook geen aanbeveling. In uw afwijzingen bent u altijd nogal duidelijk maar ik ben er in al die jaren nog niet in geslaagd te ontdekken waar u nu zelf staat. Nu schrijft u, bij wijze van afkeuring: 'men toetst de Bijbel aan zijn eigen geloof (lees : ervaring) in plaats van andersom.'
Dat lijkt mij toch de juiste volgorde eerlijk gezegd. Maar u vindt van niet.
Ik maak uit dat alles op dat u de bijbel letterlijk leest als het Woord van God en het Christendom ziet als de enig juiste manier van geloven. Zie ik dat nu juist? Als dat inderdaad zo is dan is uw standpunt duidelijk maar zou ik toch zo graag eens zien dat u die stelling verdedigt in plaats van hem als een vaag perspectief af te zetten tegen al die dwalingen die u verkettert.
Mijn vraag is dus: legt u eens uit.

Emanuel Rutten zei

Beste A. Atsou-Pier,

Nog een kleine toevoeging. Je verwijt Schleiermacher dat hij Jezus boven de Bijbel plaatst. Een dergelijke rangorde zou volgens jou niet christelijk zijn. Echter, een dergelijke rangorde is juist zeer christelijk. Immers, wie meent dat Jezus gelijk is aan God kan niet anders dan Jezus boven de Bijbel plaatsen. God staat als oorsprong van de wereld immers boven alles, dus ook boven de Bijbel. Kortom, Schleiermachers uitspraak dat Jezus boven de Bijbel staat past uitstekend bij de erkenning dat Jezus God is.

Groet,
Emanuel

A. Atsou-Pier zei

@ heer Rutten

Ik heb nog eens goed naar het eerste citaat uit “The Christian faith in outline” gekeken dat ik gaf, en het spijt mij wel, maar met de beste wil van de wereld kan ik er niets anders uit opmaken dan dat het verlossende werk van Jezus Christus bestaat uit het verheffen van de mensheid naar Zijn Godsbewustzijn (dan wel dat Hij iets communiceert aan de gelovige). Dit moet dan wel in een privé-openbaring aan Schleiermacher bekend zijn gemaakt, want het Nieuwe Testament heeft het nergens over Godsbewustzijn ; de evangelisten en Paulus hielden zich niet zo bezig met pseudo-psychologie.
Schleiermacher komt volgens mij dus inderdaad niet verder dan (in uw woorden) de triviale constatering dat Jezus een uitstekend Godsbewustzijn had, wat men onder dat laatste ook moge verstaan. Het christendom leert iets anders.

Het tweede citaat. Legt u de klemtoon eens op “faith” in “faith in Christ”, daar wordt het anders van. Maar dit citaat laat ik eerst even zitten, want hoe langer ik ernaar kijk, hoe cryptischer en multi-interpretabeler het wordt.

Het probleem met Schleiermacher is zijn taalgebruik. Geloof = ervaring = betrachting van het universum, etc. En misleidende synoniemen is slechts een onderdeel ervan (Peter van Rooden noemt Schleiermachers taalgebruik ook in zijn artikel over “Über die Religion”, maar gaat er verder niet op in).
De ervaring heeft mij geleerd dat een gnosticus altijd gnostisch taalgebruik hanteert, behalve bij gebruiksaanwijzingen en zo. Met een stuk als hierboven kan ik dan ook niets, ik kan er geen touw aan vastknopen. Ik kom niet verder dan de eerste regels, want wat bedoelt de goede man met universum ? God ? Of toch het universum ? Of beide ?
Voor mij is dit stuk dus niet veel meer dan een gnostisch stukje in een christelijk jasje. Het had bij wijze van spreken ook van Jung of van Rudolf Steiner kunnen komen.
Ik kon de passage overigens niet terugvinden in “Über die Religion”, daardoor mis ik bovendien de context.
Kortom, zet een goede taalkundige of een (niet vrijzinnige) theoloog op zo’n stuk van Schleiermacher en er blijft vermoedelijk niet meer over dan gebakken lucht.

PS Had u het elders niet over een gevoel van afhankelijkheid van de zijnsgrond oid ? Ook daar rijst de vraag : ging het bij Schleiermacher over de het afhankelijk zijn van een zijnsgrond of uitsluitend over het gevoel ? Ik vermoed het laatste.

Emanuel Rutten zei

Beste A. Atsou-Pier,

Jouw reactie is grotendeels een herhaling van zetten. Ik volsta met een korte opmerking. De eerste twee citaten die je eerder noemde zijn op z'n minst consistent met de idee dat Jezus de Godheid is. Sterker nog, deze idee impliceert juist beide citaten. Immers, als Jezus de Godheid is, dan is het evident dat Jezus zonder zonde is, perfect is, en over Godbewustzijn beschikt.

Bovendien blijf je voorbij gaan aan cruciale uitspraken in de door mij online geplaatste passage van Schleiermacher. Deze uitspraken laten duidelijk zien dat Jezus volgens Schleiermacher inderdaad goddelijk, de Godheid, is. Ik herhaal ze hieronder daarom toch nog maar eens.

<<< Zo schrijft hij: "[...] kan toch de bemiddelende instantie [Jezus], die zelf geen bemiddeling nodig mag hebben, onmogelijk zelf louter eindig zijn. Ze moet tot beide naturen behoren; ze moet precies zo en in dezelfde zin deelhebben aan de goddelijke natuur, als ze aan de eindige deelheeft".

Ook spreekt Schleiermacher over het bewustzijn van Jezus als "het bewustzijn van [...] zijn goddelijkheid". Hij noemt Jezus zelfs expliciet de Godheid: "[...] en geen godheid kan zekerder godheid zijn dan die zich zo poneert". >>>

Groet,
Emanuel

A. Atsou-Pier zei

Inderdaad, het wordt een herhaling van zetten. Dat komt omdat ik anders lees dan u. Ik houd er rekening mee dat in sommige religieuze stromingen de nadruk dermate op het gevoelsleven ligt dat alles één wordt en men bijgevolg ook rustig verschillende begrippen met hetzelfde woord kan aanduiden en andersom.

Geloof = religieuze ervaring = betrachting van het universum noemde ik al. Bij Schleiermacher (en in het algemeen in de Romantiek, gnostiek, etc.) is dit zo gecentreerd op de zelfwerkzaamheid/eigenschappen van de persoon dat er voor de christelijke notie dat geloof een gave Gods is geen plaats is. En voor het verstand trouwens ook niet.

En hopelijk weet u zeker dat Schleiermacher met “Godheid” refereert aan de God van het christendom, en met bemiddeling idem, anders valt de grond onder uw argument weg.

Emanuel Rutten zei

Beste A. Atsou-Pier,

Uiteraard verwijst Schleiermacher met “Godheid” aan de God van het christendom. Dat is echt evident. Hij noemt in het desbetreffende betoog het christendom bovendien de hoogste religie (p. 141). En hoe kom je er in vredesnaam bij dat er bij Schleiermacher geen plaats zou zijn voor de christelijke notie dat geloof een gave Gods is? Natuurlijk is er bij hem plaats voor deze notie!

Groet,
Emanuel