zaterdag 4 januari 2014

Gaan oorzaken altijd in de tijd vooraf aan hun gevolgen?

Het Kalam argument voor het bestaan van God is gebaseerd op twee uitgangspunten. De eerste is dat alles wat ontstaat een ontstaansoorzaak heeft. De tweede is dat de kosmos is ontstaan. Hieruit volgt dat de kosmos een oorzaak heeft voor zijn ontstaan.* Nu is de ontstaansoorzaak van de kosmos eveneens de oorzaak van de tijd. De fysica leert immers dat met het ontstaan van de kosmos ook de tijd ontstond. Bovendien zijn er goede filosofische argumenten voor de stelling dat de tijd een begin moet hebben gehad. Een oneindige tijdsduur kan namelijk niet verstreken zijn. Er ontstaan logische tegenspraken indien we uitgaan van een oneindig verleden (een verleden zonder begin).**

Maar als de oorzaak van de kosmos ook de oorzaak is van de tijd, dan moet deze oorzaak zelf buiten de tijd bestaan. Want als de oorzaak van de tijd in de tijd zou bestaan, dan zou de oorzaak van de tijd voor zijn bestaan afhankelijk zijn van het bestaan van de tijd, wat absurd is. Oorzaken zijn voor hun bestaan immers niet afhankelijk van hun gevolgen.

Het Kalam argument impliceert dus dat de oorzaak van de kosmos niet in de tijd vooraf gaat aan de kosmos. Levert dit dan geen probleem voor dat argument op? De ervaring leert toch dat oorzaken altijd in de tijd aan hun gevolgen voorafgaan? Van een probleem voor het Kalam argument is echter geen sprake. Er zijn namelijk goede redenen om te stellen dat oorzaken niet altijd in de tijd aan hun gevolgen voorafgaan. Causaliteit (oorzakelijkheid) is anders gezegd niet noodzakelijk temporeel. Naast temporele causaliteit, waarbij de oorzaak in de tijd voorafgaat aan het gevolg, is atemporele causaliteit redelijkerwijs ook mogelijk. Hierbij gaat de oorzaak niet in de tijd vooraf aan het gevolg.

In de eerste plaats kunnen we een conceptuele analyse van causaliteit geven, zonder daarbij een beroep te doen op tijd. Neem bijvoorbeeld deze definitie van causaliteit. Een entiteit A is de oorzaak van entiteit B dan en slechts dan als (i) A kan bestaan zonder B en (ii) B niet kan bestaan zonder A. In deze definitie komt het concept ‘tijd’ nergens voor. We hebben het tijdsbegrip dus helemaal niet nodig om causaliteit te definiëren. En daarom kunnen we dus wel degelijk spreken over causaliteit die niet aan tijd gebonden is, zoals in het geval van de veroorzaking van de kosmos. Het aardige is dat ook Herman Philipse in hoofdstuk 12 van zijn boek God in the Age of Science? genoemde definitie van causaliteit hanteert. Ook hij kan daarom geen probleem hebben met atemporele causaliteit.

Bovendien heeft Robert Koons in hoofdstuk 4 van zijn boek Realism Regained laten zien dat iedere geslaagde analyse van temporele prioriteit, dus van opeenvolging in de tijd, op voorhand al moet vertrekken vanuit een begrip van causale prioriteit, oftewel vanuit een (onto)logische prioriteit van de oorzaak ten opzichte van het gevolg. Maar dan is causaliteit dus nodig om überhaupt zinvol over tijd te kunnen spreken. En als dat zo is, dan is atemporele causaliteit alles behalve onmogelijk. Tenzij we een adequate analyse van temporele prioriteit zouden willen opgeven, of zouden weigeren over (onto)logische prioriteit te spreken. Echter, als we het niet eens meer zouden mogen hebben over (onto)logische prioriteit, dan kunnen we het bijna nergens meer over hebben. Dat is niet redelijk.

Inderdaad, zonder een notie van atemporele causaliteit zouden allerlei fundamentele vragen niet eens meer gesteld kunnen worden, zoals de vraag naar de herkomst van de kosmos of de oorsprong van de tijd. Maar dat zou absurd zijn, want dit soort vragen zijn ontegenzeggelijk betekenisvol. Niet voor niets houdt de kosmologie zich al eeuwenlang juist met deze fundamentele vragen bezig. En terecht. Zo gemakkelijk laten deze betekenisvolle fundamentele vragen zich niet onderdrukken.

In de natuurwetenschappen komen we bovendien de meest fantastische theorieën tegen, zoals universums met ruimte-tijd straal nul, deeltjes die ontspringen aan een absoluut vacuüm en terug in de tijd reizen, een kwantum vacuüm dat uitdijt en waaruit voortdurend universums als luchtbellen opborrelen, deeltjes die op enorme afstand met elkaar verstrengeld zijn, oscillerende membranen in vier- of hogerdimensionale ruimten, deeltjes die tegelijkertijd golf zijn, etc. Tegen deze achtergrond is atemporele causaliteit dus helemaal niet zo vreemd of atypisch als door sommigen wordt gedacht.

Sterker nog, veel kosmologen maken expliciet gebruik van atemporele causaliteit. Zo zijn er moderne kosmologische theoriëen waarin een kinduniversum wordt veroorzaakt door een moederuniversum. Nu vormen moeder- en kinduniversum elk hun eigen ruimte-tijd geheel. Het moederuniversum gaat dus niet in de tijd aan het kinduniversum vooraf, zodat de veroorzaking van het kinduniversum een treffend voorbeeld is van atemporele causaliteit. Causaliteit waarbij oorzaken niet in de tijd aan hun gevolgen voorafgaan is in de moderne kosmologie dan ook allang gemeengoed.

Ten slotte kunnen we een filosofisch argument geven voor de stelling dat oorzaken juist niet in de tijd aan hun gevolgen vooraf gaan. Wil de oorzaak werkelijk de oorzaak zijn van het gevolg, dan lijkt het noodzakelijk dat de oorzaak aanwezig is op het moment dat het gevolg ontstaat. Het kan niet zo zijn dat de oorzaak er niet is zodra het gevolg optreedt. Maar dan kan er dus geen tijdsduur tussen oorzaak en gevolg verstreken zijn. Oorzaak en gevolg moeten simultaan optreden. Causaliteit is dus eerder verbonden met gelijktijdigheid dan met temporele volgordelijkheid. Het gaat er juist om dat oorzaak en gevolg co-existeren. Maar dan is er geen goede reden om te veronderstellen dat deze co-existentie altijd een co-existentie in de tijd moet zijn. Co-existentie als zodanig vereist immers geen temporeel bestaan. Naast temporele is dus ook atemporele causaliteit een redelijke mogelijkheid.

Kortom, het bezwaar tegen het Kalam argument dat oorzaken altijd in de tijd aan hun gevolgen vooraf moeten gaan mist voldoende grond. Het houdt bij nadere reflectie geen stand.

(*) Vervolgens wordt dan beredeneerd dat deze oorzaak God moet zijn. Zie voor een uitgebreide bespreking van het Kalam argument bijvoorbeeld Craig and Sinclair, “The Kalam Cosmological Argument,” in The Blackwell Companion to Natural Theology, eds. William L. Craig and J.P. Moreland (Oxford: Wiley-Blackwell, 2009).

(**) In deze bijdrage kan ik op deze natuurwetenschappelijke en filosofische argumenten niet ingaan. Zie voor een beknopte en toegankelijke bespreking ervan bijvoorbeeld “Kosmologische argumenten” op gjerutten.nl

8 opmerkingen:

Luc_ et Ivon zei

Hoi E, mocht je je comments weer willen invoeren, deze hier werkt uitstekend. (Je kunt deze opmerking verder verwijderen).

http://helplogger.blogspot.fr/2012/03/recent-comments-widget-for-blogger.html

Anoniem zei

@ Emanuel

Het valt me op dat je in je stuk “Kosmologische argumenten”, waar je naar verwijst, geest en bewustzijn door elkaar gebruikt. In dit geval toegepast op God. Het raakt maar zijdelings aan je nieuwe blogonderwerp, maar toch wil ik het volgende aan je voorleggen.

Is het niet beter/verstandiger om de begrippen geest en bewustzijn strak te scheiden om verwarring te voorkomen? En wel vanwege deze redenering:

Geest is ongrijpbaar (immaterieel) en gescheiden van de stof (materieel). Zuiver substantiedualisme dus . Bewustzijn (bij de mens) heeft geest én materie (hersenen, DNA + ?) nodig om te kunnen werken. Geen zuiver substantiedualisme.

Het grappige is dat dit beeld aansluit bij een aloude esoterische wijsheid. De vier “oude” elementen (aarde, lucht, water en vuur ) staan voor resp. het lichaam, de geest, de ziel en het bewustzijn. Aarde staat dus voor het lichaam, lucht voor de geest, water voor de ziel en vuur voor het bewustzijn. We weten dat voor vuur zuurstof (uit de lucht) nodig is en brandstof (van de aarde). Zo is, aldus een esoterische lezing, voor het bewustzijn (van de mens) geest nodig en een materiële component (van het lichaam). Als we voor die materiële component hersenen, DNA + ? invullen hebben we een leuke updating, of niet?

Emanuel Rutten zei

Beste Lucas,

Dank! Ik heb hier hopelijk vanavond tijd voor.

Groet,
Emanuel

Emanuel Rutten zei

Beste Nand,

Ik maak hier (en elders) inderdaad geen onderscheid tussen bewustzijn en geest. Ze vallen samen als de immateriële sfeer van het mentale. Het mentale omvat gevoel, ervaring, denken, begeerte en willen. Plato en Aristoteles (en vele na hen) maken wel een expliciet onderscheid tussen bijvoorbeeld psyche (ziel), logos (intellect) en nous. Ook in de Bijbel worden ziel en geest nadrukkelijk van elkaar onderscheiden. Dergelijke nuanceringen zijn interessant en vruchtbaar. Ze doen echter niets af aan wijsgerige reflecties die zich op het mentale in haar geheel richten, zoals veel filosofen (waaronder ikzelf) meestal doen. Soms maak ik echter ook een uitstapje naar genuanceerdere mentale onderscheidingen, ook op dit blog. Leuk overigens dat je die vier elementenleer er bij haalt ;-)

Groet,
Emanuel

Anoniem zei

@ Emanuel

“Plato en Aristoteles (en vele na hen) maken wel een expliciet onderscheid tussen bijvoorbeeld psyche (ziel), logos (intellect) en nous”

Nu je de “nous” hier aanhaalt, wil ik er ook nog wel wat over zeggen, als je het niet erg vindt. Moeilijk begrip, dat wel. Off-topic maar ook niet helemaal:

De bekende filosoof (en psycholoog) William James kent het bestaan van een noëtische kwaliteit toe aan de mystiek religieuze ervaring.

William James verbindt aan de mystieke ervaring vier kenmerken. Ten eerste is de mystieke religieuze ervaring onuitsprekelijk en onmededeelbaar. Ze moet onmiddellijk ervaren worden en kan niet middels taal of begrippen worden overgebracht op anderen. Ten tweede heeft ze een noëtische kwaliteit, dat wil zeggen dat het gaat om een vorm van kennen, die bijzonder is in de zin dat ze niet mededeelbaar is, maar toch kennis genoemd moet worden. Ten derde zijn mystieke ervaringen van voorbijgaande aard. En tenslotte verhouden mensen zich passief tot deze ervaringen, dat wil zeggen: ze kunnen het komen en gaan ervan niet controleren. James concludeert aan het eind van zijn boek dat dit wellicht de vensters zijn waardoorheen de geest uitziet op een meer uitgebreide en omvattende werkelijkheid.

Conclusie van mij: Als er al (sommige) mensen zijn die noëtische kennis kunnen verwerven, dan zal God toch zeker noëtische kennis hebben en waarschijnlijk kwantitatief en kwalitatief van een nivo dat ver uitstijgt boven het nivo dat (sommige) mensen hierin kunnen bereiken.

Wat zijn ook alweer precies jouw opvattingen over de” nous” en noëtische kennis? Wil je het nog eens uitleggen? Bij voorbaat dank.

Emanuel Rutten zei

Beste Nand,

Dank voor deze aanvulling! In mijn recente opiniestuk op geloofenwetenschap.nl ga ik kort in op de aard van het noëtisch kenvermogen en betoog ik dat het, zoals jij ook stelt, inderdaad alleszins redelijk is om te denken dat God noëtisch inzicht kan hebben.

Groet,
Emanuel

Emanuel Rutten zei

Beste Lucas,

Ik heb de widget inmiddels geïnstalleerd. Het werkt prima. Uitstekende tip ;-)

Groet,
Emanuel

El-Veve zei

Beste,

[Het Kalam argument voor het bestaan van God is gebaseerd op twee uitgangspunten. De eerste is dat alles wat ontstaat een ontstaansoorzaak heeft.]
Bij het eerste uitgangspunt heb ik een grondige bedenking.
Wij kennen op aarde en in de kosmos eigenlijk niets dat een ontstaansoorzaak heeft. Het is namelijk zo dat er op aarde (en wellicht ook niet in de grotere kosmos) dingen ontstaan. Met ontstaan bedoel ik dan 'tot bestaan komen'. Das is dus iets dat komt te bestaan wat voordien nog niet bestond. Zo zien wij dus geen dingen tot bestaan komen. Het enige dat wij zien is een bestaande kosmos, een natuur, elementen...en deze deeltjes van het bestaande grote geheel zien we slechts veranderen, modificeren, transformeren, variëren, muteren, e.d. Er komen dus geen nieuwe dingen bij, geen dingen tot bestaan die er voorheen nog niet waren.
We zien wèl dat al die veranderingen voortkomen uit voorgaande toestanden van het bestaande. Zo groeit er aan een boom een blad vanuit de boom. Een blad komt niet uit het niets tot bestaan.
In deze optiek is gaat het Kalam argument dus uit van een fout uitgangspunt.
Er is dus geen analogie met dat alles een ontstaansoorzaak heeft. Daaruit besluiten dat de kosmos moet ontstaan zijn is dus niet juist.
Het blijft best mogelijk dat de kosmos tot bestaan werd gebracht, maar er kan evengoed altijd al een eeuwige kosmos voor het nu-moment, nu je dit leest, bestaan hebben. Dus een min-oneindig. En een plus-oneindig kan ook na dit moment nog volgen.

Gaan oorzaken altijd in de tijd vooraf aan gevolgen?
Het woord 'oor-zaak' impliceert dat alvast. Het komt van 'oer-zaak', en 'oer' roept wel degelijk het begrip tijd op zoals het woord oor-spronkelijk ook tijd en verleden oproept. Ook het woord ont-staan roept een gebeuren in de tijd op. 'Ont' betekent vanuit, voortkomende uit. Ont-staan is dus tot bestaan komen vanuit. Dat impliceert een gebeuren en een gebeuren is iets dat in de tijd plaatsgrijpt.
Een nieuwe definitie poneren [ Een entiteit A is de oorzaak
van entiteit B dan en slechts dan als (i) A kan bestaan zonder B en (ii) B niet kan bestaan zonder A. In deze definitie komt het concept ‘tijd’ nergens voor.] is makkelijk en handig om aan te tonen wat men wil aantonen, maar het komt alvast niet overeen met onze empirische opvatting over wat causaliteit is.

Ik kom even terug op de eerste paragraaf: we zien echter niets ont-staan, tot bestaan komen. Het is niet zo dat er naast een appelboom zo ineens plotsklaps een appel naast komt te liggen in het gras. Die appel dient vanuit de boom uit te groeien. De appel 'ontstaat' niet in de betekenis van 'uit het niets ineens tot bestaan komen'. De vraag is op iets vanuit niets tot bestaan kan komen?
In de religie kan men dan wel beweren dat een appel vanuit de gedachte van een opperwezen zou kunnen tot bestaan komen. Het wezen denkt 'appel' en 'er is appel'. Hokus pokus dus. Best mogelijk dat zo iets kan. Dan blijft de vraag toch weerom vanwaar die 'gedachtenproducent' vandaan komt, vanwaar dat wezen voortkomt dat gedachten produceert, dat de gedacht 'appel' produceert? Als alles moet ontstaan zijn, dus tot bestaan moete zijn gekomen (of het nu in de tijd is of niet in de tijd, temporeel causaal of niet temporeel causaal) dan moet men ook de vraag durven stellen op zo'n denkend wezen tot bestaan moet zijn gekomen. Men kan zich er dan vanaf maken met te beweren dat zo'n wezen eeuwig bestaand kan zijn of gewoonweg bestaat zonder tijd of zelf begonnen is met bestaan op het moment dat het scheppende gedachten vormde. Maar, het bestaan van zo'n wezen dient bevraagd te worden. Indien zo'n geestelijk, denkend wezen eeuwig zou kunnen bestaan, dan zou nèt zo goed een kosmos van materie en energie eeuwig kunnen bestaan los van een scheppend element dat er temporeel aan vooraf gaat of niet temporeel en dat de oorzaak is van die kosmos.