zondag 24 februari 2013
On Philipse’s Attempt to Write Off All Deductive Cosmological Arguments (preprint)
A preprint of my academic paper 'On Philipse’s Attempt to Write Off All Deductive Cosmological Arguments' is now available here. Comments are welcome.
Labels:
cosmological argument,
paper,
Philipse,
preprint
Nanotechnologie en de 'Big Questions'
Hoogleraar moleculaire biofysica Cees Dekker gaf afgelopen vrijdag een lezing over nanobiologie tijdens het VU symposium "Science and the Big Questions". Dit symposium werd gehouden ter gelegenheid van de opening van het Abraham Kuyper Centre for Science and Religion. Dekker bood de aanwezigen een fascinerende kijk in de wereld van de nanotechnologie. Aan het eind van zijn presentatie noemde hij eveneens een paar met nano samenhangende 'Big Questions', zoals de vraag wat leven nu eigenlijk is en of wij als mensheid ooit in staat zullen zijn leven te produceren. Na zijn lezing trad ik kort op als respondent. Onderstaande bijdrage is een bewerkte versie van mijn response.
Dekkers verhaal maakt duidelijk dat nanobiologie een zeer grote impact op ons leven zal hebben. Het is dan ook inderdaad van belang om na te denken over de meer fundamentele vragen die deze ontwikkelingen oproepen, zowel op het gebied van de ethiek als op het terrein van de metafysica. Laten we eens een paar relevante fundamentele kwesties bekijken.
Uit Dekkers lezing valt op te maken dat de nanobiologie ons leven definitief en radicaal zal veranderen. Nano zal op termijn zelfs dieper ingrijpen op onszelf en onze leefwereld dan de stoommachine, de elektriciteit en de computer hebben gedaan. De keuzes die nu gemaakt worden zullen dan ook een enorme invloed hebben op de toekomst van onze wereld. Bovendien zijn deze keuzes zeer lastig omdat, zoals Dekker aangaf, de impact van nano op de wereld voor ons vooralsnog heel moeilijk voorspelbaar is. Wij overzien op dit moment niet of nauwelijks hoe nanotechnologie onszelf en onze wereld zal transformeren.
Dit roept de vraag op hoe op zorgvuldige wijze besloten kan worden welke nano onderzoeksvragen wel en niet opgepakt zouden moeten worden. Is de beslissing welke nano projecten opgestart worden een strikt natuurwetenschappelijke aangelegenheid? Kunnen natuurwetenschappers louter op grond van natuurwetenschappelijke criteria deze beslissingen zelf nemen? Of is voor het verantwoord nemen van dit soort beslissingen ook expertise van buiten de natuurwetenschappen vereist? En zo ja, om wat voor een soort expertise gaat het dan? Gaat het alleen om andersoortige wetenschappelijke kennis, zoals de kennis van medici, psychologen, sociologen en economen? Of moeten we gelet op de aard van de problematiek ook denken aan expertise die niet van wetenschappelijke aard is? Maar om wat voor een soort niet-wetenschappelijke expertise zou het dan kunnen gaan? Moeten we vooral denken aan wijsgerige inzichten, zoals inzichten op het gebied van de moraalfilosofie? Of bestaan er ook andere vormen van niet-wetenschappelijke kennis die in dit verband relevant of zelfs cruciaal kunnen zijn? Met deze vraag zijn we aanbeland bij het soort vragen waarop het 'Science beyond Scientism' project binnen het Abraham Kuyper Centre zich zal gaan richten. Dekkers verhaal maakt duidelijk dat dit niet onbelangrijk is.
Daarnaast lijkt het erop dat door nano het al millenia lang voor de mensheid vanzelfsprekende onderscheid tussen natuur en techniek, of wellicht beter, tussen natuur en cultuur, verder zal vervagen en ten slotte zelfs geheel zal verdwijnen. Zodra in bijna alles wat bestaat nanotechnologie aanwezig is, en dus bijna alles deels menselijk artefact is, zal het voor ons steeds moeilijker worden om de dingen in onze leefwereld te herkennen als natuur of als menselijk maaksel. Dit is echter nog niets vergeleken bij wat er gebeurd zodra nanomaaksels en natuurobjecten spontaan en ongecontroleerd onderling allerlei nieuwe verbindingen aangaan die vervolgens ook onderhevig worden aan evolutionaire processen. Vanaf dat moment zal er een totale vervlechting tussen natuurobjecten en menselijke maaksels optreden. We komen dan pas echt, om met de filosoof Bruno Latour te spreken, terecht in een wereld van hybrids, een wereld van quasi-natuurobjecten en quasi-maaksels die onmogelijk nog begrepen kunnen worden als natuur of als menselijk voortbrengsel.
De vraag is wat dit toekomstperspectief ons nu reeds zegt over ons beeld van de werkelijkheid en over ons beeld van onszelf. Wat betekent het anders gezegd voor ons wereldbeeld als er straks geen betekenisvol verschil meer bestaat tussen natuur en maaksel, als straks alles natuur en maaksel tegelijk is, of misschien beter, als straks niets nog natuur of maaksel is? Dit lijken mij intrigerende fundamentele vragen waarop het antwoord volgens mij zeker niet alleen van de wetenschap zelf kan komen.
Ook op meer praktisch niveau zijn hier belangrijke fundamentele vragen te stellen. Er lijkt een groot risico te bestaan dat allerlei in het wild uitgezette nanotechnologie op enig moment om wat voor reden dan ook niet langer wenselijk is. Maar wat dan? Moeten we dan speciale nanotechnologie gaan inzetten om allerlei 'nano vervuilingen' weer ongedaan te maken? Maar belanden we zo niet in een hopeloze regressie? Bovendien lijkt het waarschijnlijk dat tegen die tijd nano schoonmaakoperaties technisch niet langer mogelijk zijn omdat de op te ruimen nanomaaksels zich dan al te diep in de natuur genesteld hebben. Of, wellicht nog veel problematischer, omdat tegen die tijd überhaupt het verschil tussen natuur en menselijk maaksel is verdwenen, zodat de notie van het verwijderen van nanotechnologie uit de natuur eenvoudigweg betekenisloos is geworden.
Verder ging Dekker kort in op de zogenaamde convergentiethese. Er is sprake van een steeds verder toenemende overlap tussen nano, bio (biologie), info (informatie) en cogno (cognitie, bewustzijn). Dekker gaf een aantal mooie voorbeelden van nano/bio en nano/info convergentie. Maar het plaatje dat hij liet zien toonde ook een overlap tussen nano en cogno. Dat vond ik als filosoof verrassend. Hoe zou de sfeer van het denken een overlap kunnen vertonen met de wereld van de nanobiologie? Wordt hier gesuggereerd dat het bewustzijn, het mentale, zich al op nanoniveau kan manifesteren? In dat geval zou nano/cogno convergentie wellicht kunnen wijzen op een bepaalde vorm van panpsychisme. Er zijn hedendaagse filosofen die deze metafysische positie als een serieuze optie beschouwen, zoals bijvoorbeeld Thomas Nagel in zijn nieuwe boek 'Mind and Cosmos'. Maar goed, Dekker zal met genoemde overlap waarschijnlijk iets anders bedoelen. Toch laat dit onverlet dat een wetenschappelijke uitwerking van een mogelijke nano/cogno overlap ons misschien iets kan leren over een van de grootste vragen uit de geschiedenis van de mensheid, namelijk de vraag naar de herkomst van het bewustzijn en haar relatie tot de materie.
Kortom, alle reden om als 'Science beyond Scientism' project op de hoogte te willen blijven van de verdere ontwikkelingen op het gebied van de nanotechnologie. Dekkers interessante voordracht is hiervoor wat mij betreft een uitstekende eerste aanzet geweest.
Dekkers verhaal maakt duidelijk dat nanobiologie een zeer grote impact op ons leven zal hebben. Het is dan ook inderdaad van belang om na te denken over de meer fundamentele vragen die deze ontwikkelingen oproepen, zowel op het gebied van de ethiek als op het terrein van de metafysica. Laten we eens een paar relevante fundamentele kwesties bekijken.
Uit Dekkers lezing valt op te maken dat de nanobiologie ons leven definitief en radicaal zal veranderen. Nano zal op termijn zelfs dieper ingrijpen op onszelf en onze leefwereld dan de stoommachine, de elektriciteit en de computer hebben gedaan. De keuzes die nu gemaakt worden zullen dan ook een enorme invloed hebben op de toekomst van onze wereld. Bovendien zijn deze keuzes zeer lastig omdat, zoals Dekker aangaf, de impact van nano op de wereld voor ons vooralsnog heel moeilijk voorspelbaar is. Wij overzien op dit moment niet of nauwelijks hoe nanotechnologie onszelf en onze wereld zal transformeren.
Dit roept de vraag op hoe op zorgvuldige wijze besloten kan worden welke nano onderzoeksvragen wel en niet opgepakt zouden moeten worden. Is de beslissing welke nano projecten opgestart worden een strikt natuurwetenschappelijke aangelegenheid? Kunnen natuurwetenschappers louter op grond van natuurwetenschappelijke criteria deze beslissingen zelf nemen? Of is voor het verantwoord nemen van dit soort beslissingen ook expertise van buiten de natuurwetenschappen vereist? En zo ja, om wat voor een soort expertise gaat het dan? Gaat het alleen om andersoortige wetenschappelijke kennis, zoals de kennis van medici, psychologen, sociologen en economen? Of moeten we gelet op de aard van de problematiek ook denken aan expertise die niet van wetenschappelijke aard is? Maar om wat voor een soort niet-wetenschappelijke expertise zou het dan kunnen gaan? Moeten we vooral denken aan wijsgerige inzichten, zoals inzichten op het gebied van de moraalfilosofie? Of bestaan er ook andere vormen van niet-wetenschappelijke kennis die in dit verband relevant of zelfs cruciaal kunnen zijn? Met deze vraag zijn we aanbeland bij het soort vragen waarop het 'Science beyond Scientism' project binnen het Abraham Kuyper Centre zich zal gaan richten. Dekkers verhaal maakt duidelijk dat dit niet onbelangrijk is.
Daarnaast lijkt het erop dat door nano het al millenia lang voor de mensheid vanzelfsprekende onderscheid tussen natuur en techniek, of wellicht beter, tussen natuur en cultuur, verder zal vervagen en ten slotte zelfs geheel zal verdwijnen. Zodra in bijna alles wat bestaat nanotechnologie aanwezig is, en dus bijna alles deels menselijk artefact is, zal het voor ons steeds moeilijker worden om de dingen in onze leefwereld te herkennen als natuur of als menselijk maaksel. Dit is echter nog niets vergeleken bij wat er gebeurd zodra nanomaaksels en natuurobjecten spontaan en ongecontroleerd onderling allerlei nieuwe verbindingen aangaan die vervolgens ook onderhevig worden aan evolutionaire processen. Vanaf dat moment zal er een totale vervlechting tussen natuurobjecten en menselijke maaksels optreden. We komen dan pas echt, om met de filosoof Bruno Latour te spreken, terecht in een wereld van hybrids, een wereld van quasi-natuurobjecten en quasi-maaksels die onmogelijk nog begrepen kunnen worden als natuur of als menselijk voortbrengsel.
De vraag is wat dit toekomstperspectief ons nu reeds zegt over ons beeld van de werkelijkheid en over ons beeld van onszelf. Wat betekent het anders gezegd voor ons wereldbeeld als er straks geen betekenisvol verschil meer bestaat tussen natuur en maaksel, als straks alles natuur en maaksel tegelijk is, of misschien beter, als straks niets nog natuur of maaksel is? Dit lijken mij intrigerende fundamentele vragen waarop het antwoord volgens mij zeker niet alleen van de wetenschap zelf kan komen.
Ook op meer praktisch niveau zijn hier belangrijke fundamentele vragen te stellen. Er lijkt een groot risico te bestaan dat allerlei in het wild uitgezette nanotechnologie op enig moment om wat voor reden dan ook niet langer wenselijk is. Maar wat dan? Moeten we dan speciale nanotechnologie gaan inzetten om allerlei 'nano vervuilingen' weer ongedaan te maken? Maar belanden we zo niet in een hopeloze regressie? Bovendien lijkt het waarschijnlijk dat tegen die tijd nano schoonmaakoperaties technisch niet langer mogelijk zijn omdat de op te ruimen nanomaaksels zich dan al te diep in de natuur genesteld hebben. Of, wellicht nog veel problematischer, omdat tegen die tijd überhaupt het verschil tussen natuur en menselijk maaksel is verdwenen, zodat de notie van het verwijderen van nanotechnologie uit de natuur eenvoudigweg betekenisloos is geworden.
Verder ging Dekker kort in op de zogenaamde convergentiethese. Er is sprake van een steeds verder toenemende overlap tussen nano, bio (biologie), info (informatie) en cogno (cognitie, bewustzijn). Dekker gaf een aantal mooie voorbeelden van nano/bio en nano/info convergentie. Maar het plaatje dat hij liet zien toonde ook een overlap tussen nano en cogno. Dat vond ik als filosoof verrassend. Hoe zou de sfeer van het denken een overlap kunnen vertonen met de wereld van de nanobiologie? Wordt hier gesuggereerd dat het bewustzijn, het mentale, zich al op nanoniveau kan manifesteren? In dat geval zou nano/cogno convergentie wellicht kunnen wijzen op een bepaalde vorm van panpsychisme. Er zijn hedendaagse filosofen die deze metafysische positie als een serieuze optie beschouwen, zoals bijvoorbeeld Thomas Nagel in zijn nieuwe boek 'Mind and Cosmos'. Maar goed, Dekker zal met genoemde overlap waarschijnlijk iets anders bedoelen. Toch laat dit onverlet dat een wetenschappelijke uitwerking van een mogelijke nano/cogno overlap ons misschien iets kan leren over een van de grootste vragen uit de geschiedenis van de mensheid, namelijk de vraag naar de herkomst van het bewustzijn en haar relatie tot de materie.
Kortom, alle reden om als 'Science beyond Scientism' project op de hoogte te willen blijven van de verdere ontwikkelingen op het gebied van de nanotechnologie. Dekkers interessante voordracht is hiervoor wat mij betreft een uitstekende eerste aanzet geweest.
zaterdag 16 februari 2013
Over Gods (on)verborgenheid
Een bekend argument voor de stelling dat God niet bestaat is het zogenaamde argument vanuit Gods verborgenheid. Het argument gaat globaal als volgt. Als God bestaat, dan houdt God zich erg goed voor ons verborgen. Maar God zou zich nooit zo goed verborgen houden voor de mensheid. Hieruit volgt dat God niet bestaat. Is dit argument overtuigend? Dit lijkt niet het geval.
Allereerst is het niet onredelijk om te denken dat God, als God bestaat, tot een radicaal andere ontologische categorie behoort dan de mens en haar natuurlijke leefwereld. God is als de absolute grond en oorsprong van de werkelijkheid een oneindig en transcendent wezen, terwijl de mens een eindig en immanent wezen is. Het is dan ook niet vreemd dat juist God, in tegenstelling tot de ons omringende natuur, een zekere mate van verborgenheid voor ons heeft.
Stel bovendien dat God zich al te nadrukkelijk aan ons bekend zou maken. In dat geval zouden wij niet langer oprecht in volkomen vrijheid voor het goede kunnen kiezen. Wie zou immers nog naar het kwade neigen wanneer God alle mogelijke twijfel over Zijn bestaan voorgoed zou wegnemen door de gehele mensheid een onfeilbare en onuitwisbare indruk van Zijn aanwezigheid te geven? Nu is het echter redelijkerwijs een groot goed om in totale vrijheid voor het goede te kunnen kiezen en zo daadwerkelijk significante morele keuzes te kunnen maken. Het lijkt dan ook alleszins redelijk dat God dit goed niet verloren wil laten gaan door deze cruciale vrijheid van ons af te nemen. Maar dan kan God niet al te nadrukkelijk blijk geven van Zijn existentie.
Daarnaast is het nog maar de vraag of God zich zo goed verborgen houdt voor wie werkelijk naar God op zoek gaat. Er zijn immers voldoende fenomenen die een ieder van ons op z'n minst op de gedachte kunnen brengen dat het alles behalve irrationeel is om te denken dat God bestaat. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan (1) het feit dat er überhaupt iets is en niet veeleer niets, (2) het bestaan van contingente objecten, (3) de persistentie van objecten, (4) het feit dat de wiskunde ons inmiddels leert dat waarheden over het oneindige nodig zijn om alle waarheden over het eindige te kunnen afleiden, (5) de objectiviteit van het verleden, (6) het bestaan van uniforme, universele en stabiele natuurwetten, (7) het feit dat ons universum een absoluut begin heeft gehad oftewel een eindige tijdsduur geleden is ontstaan, (8) de opmerkelijke elegantie en effectiviteit van de wiskunde als beschrijvingstaal van de natuur, (9) de saillante fine-tuning van de kosmos, (10) het bestaan van bewustzijn, (11) het bestaan van vrije wil, (12) het gerechtvaardigde vertrouwen in de betrouwbaarheid en het enorme wetenschappelijke verklaringssucces van ons redevermogen en onze zintuigen, (13) de ervaring van de objectiviteit van morele waarden, (14) ervaringen van schoonheid en het sublieme, (15) het gegeven dat theïsme de meest gewortelde, oude, brede en wereldwijd verspreide praktijk van consistente, coherente en inclusieve wereldduiding is, (16) het bestaan van vele vormen van mystieke en religieuze ervaring, en (17) de bijzondere existentiële contrastervaring van esthetische sublimiteit, ethische waarachtigheid, wijsgerige diepte en religieuze genialiteit die juist het lezen van Bijbelverhalen kan oproepen.
Kortom, zo verborgen houdt God zich niet voor wie daadwerkelijk oog en gevoel heeft voor de ons omringende wereld. "Wie Mij zoekt, zal Mij vinden" lezen we dan ook in de onder (17) genoemde verhalen.
Allereerst is het niet onredelijk om te denken dat God, als God bestaat, tot een radicaal andere ontologische categorie behoort dan de mens en haar natuurlijke leefwereld. God is als de absolute grond en oorsprong van de werkelijkheid een oneindig en transcendent wezen, terwijl de mens een eindig en immanent wezen is. Het is dan ook niet vreemd dat juist God, in tegenstelling tot de ons omringende natuur, een zekere mate van verborgenheid voor ons heeft.
Stel bovendien dat God zich al te nadrukkelijk aan ons bekend zou maken. In dat geval zouden wij niet langer oprecht in volkomen vrijheid voor het goede kunnen kiezen. Wie zou immers nog naar het kwade neigen wanneer God alle mogelijke twijfel over Zijn bestaan voorgoed zou wegnemen door de gehele mensheid een onfeilbare en onuitwisbare indruk van Zijn aanwezigheid te geven? Nu is het echter redelijkerwijs een groot goed om in totale vrijheid voor het goede te kunnen kiezen en zo daadwerkelijk significante morele keuzes te kunnen maken. Het lijkt dan ook alleszins redelijk dat God dit goed niet verloren wil laten gaan door deze cruciale vrijheid van ons af te nemen. Maar dan kan God niet al te nadrukkelijk blijk geven van Zijn existentie.
Daarnaast is het nog maar de vraag of God zich zo goed verborgen houdt voor wie werkelijk naar God op zoek gaat. Er zijn immers voldoende fenomenen die een ieder van ons op z'n minst op de gedachte kunnen brengen dat het alles behalve irrationeel is om te denken dat God bestaat. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan (1) het feit dat er überhaupt iets is en niet veeleer niets, (2) het bestaan van contingente objecten, (3) de persistentie van objecten, (4) het feit dat de wiskunde ons inmiddels leert dat waarheden over het oneindige nodig zijn om alle waarheden over het eindige te kunnen afleiden, (5) de objectiviteit van het verleden, (6) het bestaan van uniforme, universele en stabiele natuurwetten, (7) het feit dat ons universum een absoluut begin heeft gehad oftewel een eindige tijdsduur geleden is ontstaan, (8) de opmerkelijke elegantie en effectiviteit van de wiskunde als beschrijvingstaal van de natuur, (9) de saillante fine-tuning van de kosmos, (10) het bestaan van bewustzijn, (11) het bestaan van vrije wil, (12) het gerechtvaardigde vertrouwen in de betrouwbaarheid en het enorme wetenschappelijke verklaringssucces van ons redevermogen en onze zintuigen, (13) de ervaring van de objectiviteit van morele waarden, (14) ervaringen van schoonheid en het sublieme, (15) het gegeven dat theïsme de meest gewortelde, oude, brede en wereldwijd verspreide praktijk van consistente, coherente en inclusieve wereldduiding is, (16) het bestaan van vele vormen van mystieke en religieuze ervaring, en (17) de bijzondere existentiële contrastervaring van esthetische sublimiteit, ethische waarachtigheid, wijsgerige diepte en religieuze genialiteit die juist het lezen van Bijbelverhalen kan oproepen.
Kortom, zo verborgen houdt God zich niet voor wie daadwerkelijk oog en gevoel heeft voor de ons omringende wereld. "Wie Mij zoekt, zal Mij vinden" lezen we dan ook in de onder (17) genoemde verhalen.
Labels:
atheïsme,
esthetiek,
Ethiek,
god,
metafysica,
natuurwetenschap,
ontologie,
theïsme,
verborgenheid
zondag 10 februari 2013
Hegel on artistic inspiration
"If we ask further wherein artistic inspiration consists, it is nothing but being completely filled with the theme, being entirely present in the theme, and not resting until the theme has been stamped and polished into artistic shape.
But if the artist has made the subject-matter into something entirely his own, he must on the other hand be able to forget his own personality and its accidental particular characteristics and immerse himself, for his part, entirely in his material, so that, as subject, he is only as it were the form for the formation of the theme which has taken hold of him. An inspiration in which the subject gives himself airs and emphasizes himself as subject, instead of being the instrument and the living activation of the theme itself, is a poor inspiration."
G.W.F. Hegel, Lectures on Fine Art, Translated by T.M. Knox, Volume 1, Clarendon press, Oxford, p. 288
But if the artist has made the subject-matter into something entirely his own, he must on the other hand be able to forget his own personality and its accidental particular characteristics and immerse himself, for his part, entirely in his material, so that, as subject, he is only as it were the form for the formation of the theme which has taken hold of him. An inspiration in which the subject gives himself airs and emphasizes himself as subject, instead of being the instrument and the living activation of the theme itself, is a poor inspiration."
G.W.F. Hegel, Lectures on Fine Art, Translated by T.M. Knox, Volume 1, Clarendon press, Oxford, p. 288
Labels:
aesthetics,
Artistic inspiration,
Hegel,
Lectures on Fine Art
Abonneren op:
Posts (Atom)