De meest uitgesproken en verstrekkende claim van de evolutionaire epistemologie is de opvatting dat al onze menselijke cognitieve faculteiten en kenacten identiek zijn aan volgens darwiniaanse beginselen naturalistisch geëvolueerde materiële processen. De these dat de hele menselijke cognitie niets anders is dan een complex naturalistisch geëvolueerd materieel proces is echter problematisch omdat zij lijkt te impliceren dat al onze kennis over de wereld onbetrouwbaar is. Materiële processen, hoe complex ook, lijken naar hun aard immers niet betekenisvol inhoudelijk te corresponderen met de wereld. De evolutionaire epistemologie impliceert dus dat al onze cognitieve overtuigingen inhoudelijk betekenisloos zijn. Hieruit volgt echter dat ook de claims van de evolutionaire epistemologie inhoudelijk betekenisloos zijn.
Het volgende citaat van C.S. Lewis geeft het probleem treffend weer: "If minds are wholly dependent on brains, and brains on biochemistry, and biochemistry (in the long run) on the meaningless flux of the atoms, I cannot understand how the thought of those minds should have any more significance than the sound of the wind in the trees". Het hier geschetste bezwaar tegen de evolutionaire epistemologie kan als volgt als argument tegen de evolutionaire epistemologie gepresenteerd worden:
1) De evolutionaire epistemologie impliceert dat geen van onze overtuigingen inhoudelijk betekenisvol correspondeert met de wereld,
2) Sommige van onze overtuigingen corresponderen inhoudelijk betekenisvol met de wereld,
3) Vanwege 1 en 2 is evolutionaire epistemologie onhoudbaar.
Nu zijn er wellicht evolutionaire epistemologen die niet zo ver gaan als hierboven geschetst omdat zij menen dat onze cognitieve vermogens niet restloos reduceerbaar zijn tot louter complexe naturalistische materiële processen. Dit type meer gematigde evolutionaire epistemologen wijst dus een radicaal eliminatief fysicalisme af. Zij beschouwen het menselijk bewustzijn als een aparte eigenstandige categorie die mede constitutief is voor onze cognitie en die net zoals de materie onderhevig is aan evolutie.
De gedachte dat het menselijk bewustzijn net zoals de materie onderworpen is aan evolutionaire ontwikkeling lijkt mij in zichzelf een plausibel idee. Waarom zouden de evolutiewetten immers alleen op de materie van toepassing zijn? Een evolutionaire epistemologie die ons bewustzijn begrijpt als zijnde een autonoom irreducibel vermogen dat fundamenteel is voor onze cognitieve vermogens en dat bovendien onderhevig is aan geleidelijke evolutionaire aanpassing lijkt mij dan ook verdedigbaar.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Ik zie niet zo goed waarom premisse 1 zou gelden. Waarom is het niet mogelijk dat onze hersenen zo zouden zijn geëvolueerd dat hun 'product', dus onze gedachten, in die mate corresponderen met de wereld dat het overleven in die wereld mogelijk is geworden?
De stelling dat innerlijke mentale toestanden restloos geproduceerd worden door materiële hersentoestanden wordt in de literatuur de emergentiethese genoemd. De emergentiethese is onverenigbaar met de claim dat wij over een vrije wil beschikken (zie mijn vorige maand gepubliceerde blogbijdrage 'Wat is de meest adequate vorm van dualisme?'). Zelf ben ik van mening dat er goede argumenten zijn om uit te gaan van het bestaan van een vrije wil (zie mijn eveneens vorige maand gepubliceerde blog 'Het bestaan van vrije wilsacten'). De emergentiethese lijkt mij dan ook niet houdbaar. Groet, G.J.E. Rutten
Een reactie posten