donderdag 29 november 2012

Lernen

"Het peil in de fles daalde vlug. Beg had zijn benen schuin onder de tafel gestoken, hij zag de reflectie van het kaarslicht op de zilveren buik van de samowar. Hij zei: 'U hebt me verteld dat de Sjabbat ook voor de herinnering aan de uittocht uit Egypte bedoeld is...'.
Hortend, met een stem die soms voor het denken uit ging en er soms bij achterbleef, vertelde hij wat hem op het hart lag. Was het niet ironisch, zei hij, dat hem juist nu, nu hij zijn eerste schreden richting de Eeuwige had gezet, zoiets overkwam: een groep mensen die in zekere zin de reis van de woestijngeneratie had herbeleefd met niets boven zich dan de lege hemel. Zij waren de armoede en de onderdrukking ontvlucht, de woestijngeneratie was aan de Egyptische slavernij ontkomen. Anders, onvergelijkbaar, en toch hetzelfde. De in wildernis verloren mens, die in vertwijfeling omhoogkijkt: Heer, help ons, bescherm ons.
Heer?
Het kostte hem geen moeite om zich de wanhoop van de achterblijvers voor te stellen, toen Mozes niet van de berg terugkeerde. De opstand en de euforie. Het dansen en schreeuwen en het bezweren van de angst in een wilde rite.
'En wat als Mozes inderdaad niet was teruggekeerd van de Horeb?' zei Beg. 'Hadden we dan nu een gouden kalf aanbeden? Waarom niet - álles heeft de mens vereerd in georganiseerde religies, het vuur, de zon, stieren, halfmensen...'
'Alles ten onder gegaan', schamperde de rabbijn. 'Wijs mij één bestaand geloof aan met de zon of het vuur in het midden. Of wat dan ook. Één!'
'Ze zijn ten onder gegaan,' zei Beg, 'maar pas na honderden, misschien duizenden jaren. Al die tijd hebben ze mensen troost gegeven - troost, geruststelling en een leven na de dood. Alles waar u en ik ook naar verlangen.'
De rabbijn priemde een wijsvinger in de lucht. 'U kijkt zo ver dat u niets meer ziet! Vijfendertighonderd jaar geleden heeft de Eeuwige ons Zijn Thora geschonken, alles wat een mens nodig kan hebben staat daarin. Dát moet u onderzoeken! Er ontbreekt niets bij Hem.'
'Maar zij daar in de steppe hebben geen antwoord gekregen, de hemel bleef stil. Hun verbeelding heeft een heilig monster geschapen, of een monsterachtige heilige. Ik denk aan omstandigheden, andere dan nu, in een andere tijd, waarin zoiets... een groter belang had kunnen krijgen, als het de kans had gehad menigten te infecteren.'
'Het is niet gebeurd, allemachtig!' Het vuur van de wijn lichtte op in zijn ogen. 'Houdt u rekening met het bestaande, niet met het onbestaande! Binnen de omheining van de Thora is voldoende ruimte voor twijfel en discussie. Tegenover de twijfel staat het Lernen, dát is de methode, lernen! Onderzoekt u het geloof, niet het ongeloof.'
Beg haalde zijn schouders op. 'Ik dacht dat ik dat deed. Ik doe niet anders, bedoel ik. Maar gedachten gaan hun eigen gang. Hoe zou ik de overeenkomsten niet kunnen zien?'
'U kent het verhaal van de ongelovige die bij rabbi Sjammai en rabbi Hillel kwam? Niet?'
De rabbijn vertelde hoe een ongelovige man aan rabbi Sjammai vroeg om hem de Thora te leren terwijl hij op één been stond, waarop Sjammai hem woedend wegstuurde.
Nu ging de man naar rabbi Hillel en vroeg opnieuw: 'Leer mij de Thora terwijl ik op één been sta.' Rabbi Hillel antwoordde: 'Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dat is de hele wet. De rest is interpretatie. Ga heen en leer.'
'Ga heen en leer,' herhaalde Beg. Hij knikte. 'Dat zal ik blijven doen. Maar ik kan mijn ogen niet sluiten voor het uitzonderlijke... het uitzonderlijke feit van een geloof dat bijna onder mijn ogen ontstaat. Een kiem... Een heilig moment, en vier, vijf mensen die het volgen. Die oprecht geloven in wat ze menen te zien...'
'Wat u ziet is een afgodsdienst. De mens die een mens vereert, zijn gelijke. Een geheiligde perversie van zichzelf. Ik hoop dat uw belangstelling strikt intellectueel is.'
Beg grinnikte. 'Laten we drinken op een lang leven in goede gezondheid, want zoals u ophield jood te zijn toen uw kokkin overleed, houd ik op jood te zijn als u er niet meer bent.'
Zalman Eder lachte en schudde zijn hoofd tegelijkertijd. Hij zette het glas aan zijn lippen en dronk. Hij vermaakte zich. Hij was wakker."

Tommy Wieringa, Dit zijn de namen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2012, pp. 276-278


Geen opmerkingen: