Some time ago I proposed a new model epistemic argument for the existence of God. A comprehensive presentation of this argument, and a detailed assessment of a large number of objections against it, is now available on my website, here.
Je lijkt in het artikel de meeste energie te hebben gestopt in de verdediging van je epistemisch beginsel dat de ultieme werkelijkheid kenbaar is (premisse 1), terwijl die mij juist niet zo problematisch lijkt, temeer omdat je zelf aangeeft dat dit slechts een plausibel en niet een zeker beginsel is (en ik geef grif toe dat hij plausibel lijkt). Het probleem zit ‘m volgens mij veel meer in je premisse 2, die mij geheel niet overtuigt maar die je zelf blijkbaar zo evident vindt dat je ‘m nauwelijks onderbouwt. Volgens mij is het immers niet moeilijk om een mogelijke wereld voor te stellen dat een wezen bevat dat de hele werkelijkheid kan doorgronden en in die werkelijkheid nergens God aantreft zodat zijn conclusie moet zijn dat God niet bestaat. En zo’n alleswetend wezen hoeft helemaal niet God als ‘de persoonlijke oorzaak van alles’ te zijn, zoals jij God definieert. Je beweert wel dat alleen zo’n God de hele realiteit kan overzien, maar ik acht dat niet op voorhand geloofwaardig. Zo is er een mogelijke wereld waarin slechts A bestaat dat alleen B voortbrengt waarbij B zowel A als B kent en dus de gehele realiteit overziet. Jij veronderstelt dat in zo’n geval alleen A als oorzaak zowel A als B kan kennen, maar je kunt volgens mij net zo goed veronderstellen dat alleen B als gevolg zowel A als B kan kennen (zie ook mijn opmerking hieronder bij je veronderstelling dat God zichzelf kent). En er is een mogelijke wereld, waarin de wereld eeuwig is en er eindeloos veel eeuwige, onveroorzaakte wezens zijn die weten dat ze onveroorzaakt zijn en dus weten dat er geen eerste oorzaak is. En als je repliceert dat die wezens niet zeker kunnen weten dat ze onveroorzaakt zijn: waarom zou jouw God dan wel zeker weten dat hij niet veroorzaakt is? Nu vind jij misschien het idee van (de mogelijkheid van) zo’n alleswetende ‘demon’ en dergelijke heel onwaarschijnlijk, maar dat vind ik ook van (de mogelijkheid van) jouw wereld waarin God bestaat en wij die God ontmoeten na onze dood (zie je repliek op objectie 1).
Het is daarbij ook moeilijk in te zien wat het verschil is tussen de eenhoorn en God, niet in de zin dat er een mogelijke wereld is waarin iets wel zou weten dat de eenhoorn niet bestaat (jouw repliek op objectie 5) maar in de zin dat er volgens mij net zo goed een mogelijke wereld is waarin iets weet dat God niet bestaat. Je argumentatie is misschien ook misleidend in de zin dat wanneer het gaat om bv. het weten dat er geen eenhoorn bestaat je allerlei bizarre mogelijke werelden schetst, maar als het gaat om het weten dat God niet bestaat je eigenlijk alleen maar de actuele wereld lijkt te beschouwen. En dat verleent je argumentatie een zekere prima facie-aannemelijkheid, want het is inderdaad zo dat wij als gebrekkige menselijke wezens in de actuele, eindeloos complexe wereld niet kunnen weten dat God niet bestaat (met kennis in cartesiaanse zin als zekerheid). Zo maak je bv. niet duidelijk waarom er geen wezen kan bestaan dat op grond van een onmiddellijke intuïtie ziet dat God niet bestaat: dat wij dat niet kunnen impliceert niet dat geen enkel wezen in elke mogelijke wereld dat niet zou kunnen. Ook is het bij objectie 5 moeilijk in te zien waarom jouw argumentatie alleen zou werken met een persoonlijke God: er is toch ook een mogelijke wereld waarin alleen een onpersoonlijke God bestaat die aldus weet dat er geen persoonlijke God bestaat? Of impliceert weten een persoonlijkheid? Al met al lijkt je hele argumentatie impliciet te steunen op je overtuiging dat alleen een persoonlijke eerste oorzaak alles kan weten, maar die (geloofs)overtuiging onderbouw je verder niet en is voor een atheïst niet op voorhand evident.
Dan nog een opmerking bij je repliek op objectie 2. Je veronderstelt hier dat God het bestaan van zichzelf kent (en ten aanzien van objectie 8 rechtvaardig je dat op de cartesiaanse “ik denk dus ik ben”), maar in de platoonse traditie is dit uitdrukkelijk niet het geval: zodra God (het Ene) zichzelf kent is het niet meer de transcendente, ondeelbare God (het Ene) maar is het Ene al uiteengevallen in de tweeheid van de subject/object-relatie van kenner en gekende. Ook de christelijke denkers in de platoonse traditie, zoals Eriugena, leren dan ook uitdrukkelijk dat God zichzelf niet kan kennen: alleen wat werkelijk is, dus het zijnde, kan gekend worden, maar God als ‘voorbij het zijnde’ kan niet gekend worden, ook niet door God zelf. God kan zichzelf alleen kennen in zijn manifestatie of zelfschepping in het geschapene, dus wanneer het niet meer de transcendente, ongeschapen God is. Jouw veronderstelling dat God zichzelf kent heeft denk ik te maken met jouw aristotelische predispositie waarin God wordt opgevat als hoogste zijnde in plaats van iets (of misschien beter: het niets) voorbij het zijn. De platoonse interpretatie is voor jouw redenering dan ook niet echt relevant omdat jij impliciet een meer aristotelische conceptie van God hanteert, maar ik wil maar zeggen dat je bewering dat God zichzelf kent niet perse waar is maar afhangt van welke metafysica je precies aanhangt. En misschien dat Whitcomb, die je in een voetnoot noemt, nog een bedreiging voor je redenering vormt? Ik ken Whitcombs argumentatie niet, maar als God niet alles-wetend is, is het misschien mogelijk dat God juist zichzelf niet kan kennen? Ik herinner me Poppers argumentatie dat wij nooit de toekomst zullen kunnen voorspellen, omdat dan onze kennis van de toekomst zelf een nieuw element vormt die de wereld kan veranderen zodat we ook dat nieuw element moeten toevoegen aan onze kennis en dan weer dat element van toevoeging, ad infinitum. God zou nu juist die laatste stap kunnen zijn die dus niet bereikt en dus gekend kan worden (al zal een gelovige God definiëren als het oneindige dat het vereiste infinitum om alles te weten dus wel kan omvatten).
Wederom dank voor jouw overwegingen. Op bladzijde 13-14 van mijn artikel geef ik een onderbouwing voor de claim dat het, uitgaande van de cartesiaanse conceptie van kennis, niet mogelijk is om te weten dat God niet bestaat. Mijns inziens doet hetgeen jij hierboven schrijft niets af aan deze onderbouwing. Verder is het voor mijn argument voldoende dat er ten minste één mogelijke wereld is waarin God bestaat en waarin God zichzelf kent. Het is voor mijn argument dus niet nodig dat in iedere mogelijke wereld waarin God bestaat God zichzelf kent.
Het lijkt of ik weer op één lijn zit met FWK. Punt 7 was inderdaad waar ik ook moeite had om met jouw beredenering mee te gaan. Zal ik nu even op voorhand zeggen dat ik niet gaten in jouw zienswijze probeer te schieten omdat ik wil ontkomen aan de conclusie van je artikelen. Ik sta helemaal niet onsympathiek tegenover jouw conclusie. Ik vind het een leuke exercitie om je te proberen te begrijpen en voel mij uitgedaagd om eventuele lacunes te vinden. Mocht mij dat niet lukken, zal ik daar niet over treuren.
Dus: #7 Het is onmogelijk om te weten dat God niet bestaat. Jij zegt dat zelfs een alwetende door middel van 'incorrigible observation, by immediate self-evident intuition or by conclusive testimony' niet kan weten dat God niet bestaat.
Ik vind dit niet overtuigend. In #4 draag je een mogelijke god aan die d.m.v. intuïtie niet-bewijsbare zaken kan kennen. Ik kan een mogelijke alwetende voordragen die intuïtief weet dat er geen andere alwetenden zijn en intuïtief weet hoe de cosmos is begonnen en weet dat er geen subject een rol in heeft gespeeld. Wellicht een alwetende van een pantheïstische soort, die in z'n zijn alles is en weet van zijn eigen oorsprong en de oorsprong van alles. Zoiets. (Ik verzin hier eventjes een nieuwe god. Om aan te tonen dat ik begrijp dat ik alleen een mogelijke, niet een feitelijke situatie hoef te schetsen). Er is een mogelijke wereld waarin deze niet-scheppende alwetende intuïtief wéét dat er geen persoonlijke eerste oorzaak was. Het is voor mijn argument voldoende dat er ten minste één mogelijke wereld is waarin God niet bestaat en waarin iemand dat feit kent.
Ik heb pag 13-14 herlezen, maar het enige wat er staat dat dit zou kunnen ontkrachten is dat een alwetende nooit zeker kan weten dat hij alwetend is. Een werkelijk alwetende zou dus niet kunnen bestaan volgens jouw argumenten.
Je zegt op één lijn te zitten met FWK. FWK meent dat het mogelijk is dat er een wezen is dat nergens in de werkelijkheid God aantreft en daarom kan concluderen dat God niet bestaat. Nu bestaat God in zo'n mogelijke wereld niet. Het wezen in kwestie is dus zelf niet God. En dus is het wezen niet de grond en oorsprong van de wereld. Het wezen bevindt zich dan ook niet op de archimedische wortelpositie van de wereld en kan daarom niet de gehele wereld overzien. Maar dan kan het wezen helemaal niet weten dat God niet bestaat. Nooit zal het wezen immers kunnen weten daadwerkelijk de gehele werkelijkheid onderzocht te hebben. Dergelijke kennis is alleen voorbehouden aan een subject dat zelf de zijnsbron is van de wereld, dat zelf aan de grond van de werkelijkheid staat.
Je hebt je antwoord aangepast terwijl ik een andere reactie aan het verwoorden was.... grappig.
Ik bleek over hetzelfde punt te struikelen als FWK, na het lezen van deze tekst. Ik weet natuurlijk niet of ik verder dezelfde gedachten heb als hij/zij.
Het punt wordt dan of er een alwetende kán zijn. Alwetend, dus op de hoogte van de hele wereld en haar zijnsgrond.
Met vriendelijke groet, (en voor nu, weltrusten) Petra
Alwetendheid is geen elementair begrip. Het is dan ook niet prima facie logisch mogelijk. Sterker nog, de idee dat er een alwetend wezen zou kunnen bestaan leidt tot allerlei paradoxen. Zie bijvoorbeeld het artikel "Grounding and Omniscience" van Dennis Whitcomb. Er is dan ook geen voldoende grond om te affirmeren dat er een alwetend wezen zou kunnen bestaan. Niet voor niets komt 'alwetendheid' niet voor in de definitie van God die ik hanteer.
Bovendien geldt ook voor een alwetend wezen, even aangenomen dat zo'n wezen kan bestaan, dat iedere door dit wezen gekende bewering een kenbron moet hebben. Zoals ik heb laten zien kan voor de bewering 'God bestaat niet' echter geen adequate kenbron worden aangewezen. Een alwetend wezen kan deze bewering dus niet kennen. Maar dan moet dit wezen de negatie van deze bewering kennen, omdat zij anders niet alwetend zou zijn. Wil dit wezen echter de negatie van genoemde bewering kunnen kennen, dan moet deze negatie natuurlijk waar zijn. Kortom, dan moet het waar zijn dat God niet niet bestaat, zodat volgt dat het waar is dat God bestaat. We zien dus dat God bestaat in die mogelijke werelden waarin er een alwetend wezen bestaat.
Dr. ir. Emanuel Rutten (1973) is filosoof. Hij behaalde in 1994 een propedeuse in de economie aan de UvA, een master of science in de wiskunde in 1997 aan de TU Delft en een master of arts in de wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit in 2010. De laatste twee met het judicium cum laude. Begin 2010 begon Emanuel aan de Vrije Universiteit aan een promotie in de wijsbegeerte bij Prof. Dr. R. van Woudenberg. Eind september 2012 promoveerde hij. De titel van zijn dissertatie luidt: 'A Critical Assessment of Contemporary Cosmological Arguments: Towards a Renewed Case for Theism'. Sindsdien is hij als onderzoeker en docent verbonden aan de afdeling Wijsbegeerte van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam (zowel binnen het Abraham Kuyper Centrum voor wetenschap en de grote vragen als binnen centrum Ethos voor maatschappelijke transformatie). Het onderzoeks- en onderwijsterrein van Emanuel omvat de relatie tussen geloof en wetenschap, het evalueren van de rationaliteit van seculiere en religieuze wereldbeelden, kennisleer en speculatief realisme, logica en retorica, en esthetiek. Emanuel woont in de binnenstad van Amsterdam.
7 opmerkingen:
Beste Emanuel,
Je lijkt in het artikel de meeste energie te hebben gestopt in de verdediging van je epistemisch beginsel dat de ultieme werkelijkheid kenbaar is (premisse 1), terwijl die mij juist niet zo problematisch lijkt, temeer omdat je zelf aangeeft dat dit slechts een plausibel en niet een zeker beginsel is (en ik geef grif toe dat hij plausibel lijkt). Het probleem zit ‘m volgens mij veel meer in je premisse 2, die mij geheel niet overtuigt maar die je zelf blijkbaar zo evident vindt dat je ‘m nauwelijks onderbouwt. Volgens mij is het immers niet moeilijk om een mogelijke wereld voor te stellen dat een wezen bevat dat de hele werkelijkheid kan doorgronden en in die werkelijkheid nergens God aantreft zodat zijn conclusie moet zijn dat God niet bestaat. En zo’n alleswetend wezen hoeft helemaal niet God als ‘de persoonlijke oorzaak van alles’ te zijn, zoals jij God definieert. Je beweert wel dat alleen zo’n God de hele realiteit kan overzien, maar ik acht dat niet op voorhand geloofwaardig. Zo is er een mogelijke wereld waarin slechts A bestaat dat alleen B voortbrengt waarbij B zowel A als B kent en dus de gehele realiteit overziet. Jij veronderstelt dat in zo’n geval alleen A als oorzaak zowel A als B kan kennen, maar je kunt volgens mij net zo goed veronderstellen dat alleen B als gevolg zowel A als B kan kennen (zie ook mijn opmerking hieronder bij je veronderstelling dat God zichzelf kent). En er is een mogelijke wereld, waarin de wereld eeuwig is en er eindeloos veel eeuwige, onveroorzaakte wezens zijn die weten dat ze onveroorzaakt zijn en dus weten dat er geen eerste oorzaak is. En als je repliceert dat die wezens niet zeker kunnen weten dat ze onveroorzaakt zijn: waarom zou jouw God dan wel zeker weten dat hij niet veroorzaakt is? Nu vind jij misschien het idee van (de mogelijkheid van) zo’n alleswetende ‘demon’ en dergelijke heel onwaarschijnlijk, maar dat vind ik ook van (de mogelijkheid van) jouw wereld waarin God bestaat en wij die God ontmoeten na onze dood (zie je repliek op objectie 1).
Het is daarbij ook moeilijk in te zien wat het verschil is tussen de eenhoorn en God, niet in de zin dat er een mogelijke wereld is waarin iets wel zou weten dat de eenhoorn niet bestaat (jouw repliek op objectie 5) maar in de zin dat er volgens mij net zo goed een mogelijke wereld is waarin iets weet dat God niet bestaat. Je argumentatie is misschien ook misleidend in de zin dat wanneer het gaat om bv. het weten dat er geen eenhoorn bestaat je allerlei bizarre mogelijke werelden schetst, maar als het gaat om het weten dat God niet bestaat je eigenlijk alleen maar de actuele wereld lijkt te beschouwen. En dat verleent je argumentatie een zekere prima facie-aannemelijkheid, want het is inderdaad zo dat wij als gebrekkige menselijke wezens in de actuele, eindeloos complexe wereld niet kunnen weten dat God niet bestaat (met kennis in cartesiaanse zin als zekerheid). Zo maak je bv. niet duidelijk waarom er geen wezen kan bestaan dat op grond van een onmiddellijke intuïtie ziet dat God niet bestaat: dat wij dat niet kunnen impliceert niet dat geen enkel wezen in elke mogelijke wereld dat niet zou kunnen. Ook is het bij objectie 5 moeilijk in te zien waarom jouw argumentatie alleen zou werken met een persoonlijke God: er is toch ook een mogelijke wereld waarin alleen een onpersoonlijke God bestaat die aldus weet dat er geen persoonlijke God bestaat? Of impliceert weten een persoonlijkheid? Al met al lijkt je hele argumentatie impliciet te steunen op je overtuiging dat alleen een persoonlijke eerste oorzaak alles kan weten, maar die (geloofs)overtuiging onderbouw je verder niet en is voor een atheïst niet op voorhand evident.
Dan nog een opmerking bij je repliek op objectie 2. Je veronderstelt hier dat God het bestaan van zichzelf kent (en ten aanzien van objectie 8 rechtvaardig je dat op de cartesiaanse “ik denk dus ik ben”), maar in de platoonse traditie is dit uitdrukkelijk niet het geval: zodra God (het Ene) zichzelf kent is het niet meer de transcendente, ondeelbare God (het Ene) maar is het Ene al uiteengevallen in de tweeheid van de subject/object-relatie van kenner en gekende. Ook de christelijke denkers in de platoonse traditie, zoals Eriugena, leren dan ook uitdrukkelijk dat God zichzelf niet kan kennen: alleen wat werkelijk is, dus het zijnde, kan gekend worden, maar God als ‘voorbij het zijnde’ kan niet gekend worden, ook niet door God zelf. God kan zichzelf alleen kennen in zijn manifestatie of zelfschepping in het geschapene, dus wanneer het niet meer de transcendente, ongeschapen God is. Jouw veronderstelling dat God zichzelf kent heeft denk ik te maken met jouw aristotelische predispositie waarin God wordt opgevat als hoogste zijnde in plaats van iets (of misschien beter: het niets) voorbij het zijn. De platoonse interpretatie is voor jouw redenering dan ook niet echt relevant omdat jij impliciet een meer aristotelische conceptie van God hanteert, maar ik wil maar zeggen dat je bewering dat God zichzelf kent niet perse waar is maar afhangt van welke metafysica je precies aanhangt. En misschien dat Whitcomb, die je in een voetnoot noemt, nog een bedreiging voor je redenering vormt? Ik ken Whitcombs argumentatie niet, maar als God niet alles-wetend is, is het misschien mogelijk dat God juist zichzelf niet kan kennen? Ik herinner me Poppers argumentatie dat wij nooit de toekomst zullen kunnen voorspellen, omdat dan onze kennis van de toekomst zelf een nieuw element vormt die de wereld kan veranderen zodat we ook dat nieuw element moeten toevoegen aan onze kennis en dan weer dat element van toevoeging, ad infinitum. God zou nu juist die laatste stap kunnen zijn die dus niet bereikt en dus gekend kan worden (al zal een gelovige God definiëren als het oneindige dat het vereiste infinitum om alles te weten dus wel kan omvatten).
Groet,
FWK
Beste FWK,
Wederom dank voor jouw overwegingen. Op bladzijde 13-14 van mijn artikel geef ik een onderbouwing voor de claim dat het, uitgaande van de cartesiaanse conceptie van kennis, niet mogelijk is om te weten dat God niet bestaat. Mijns inziens doet hetgeen jij hierboven schrijft niets af aan deze onderbouwing. Verder is het voor mijn argument voldoende dat er ten minste één mogelijke wereld is waarin God bestaat en waarin God zichzelf kent. Het is voor mijn argument dus niet nodig dat in iedere mogelijke wereld waarin God bestaat God zichzelf kent.
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
Het lijkt of ik weer op één lijn zit met FWK. Punt 7 was inderdaad waar ik ook moeite had om met jouw beredenering mee te gaan. Zal ik nu even op voorhand zeggen dat ik niet gaten in jouw zienswijze probeer te schieten omdat ik wil ontkomen aan de conclusie van je artikelen. Ik sta helemaal niet onsympathiek tegenover jouw conclusie. Ik vind het een leuke exercitie om je te proberen te begrijpen en voel mij uitgedaagd om eventuele lacunes te vinden. Mocht mij dat niet lukken, zal ik daar niet over treuren.
Dus:
#7 Het is onmogelijk om te weten dat God niet bestaat. Jij zegt dat zelfs een alwetende door middel van 'incorrigible observation, by immediate self-evident intuition or by conclusive testimony' niet kan weten dat God niet bestaat.
Ik vind dit niet overtuigend. In #4 draag je een mogelijke god aan die d.m.v. intuïtie niet-bewijsbare zaken kan kennen. Ik kan een mogelijke alwetende voordragen die intuïtief weet dat er geen andere alwetenden zijn en intuïtief weet hoe de cosmos is begonnen en weet dat er geen subject een rol in heeft gespeeld. Wellicht een alwetende van een pantheïstische soort, die in z'n zijn alles is en weet van zijn eigen oorsprong en de oorsprong van alles. Zoiets. (Ik verzin hier eventjes een nieuwe god. Om aan te tonen dat ik begrijp dat ik alleen een mogelijke, niet een feitelijke situatie hoef te schetsen). Er is een mogelijke wereld waarin deze niet-scheppende alwetende intuïtief wéét dat er geen persoonlijke eerste oorzaak was. Het is voor mijn argument voldoende dat er ten minste één mogelijke wereld is waarin God niet bestaat en waarin iemand dat feit kent.
Ik heb pag 13-14 herlezen, maar het enige wat er staat dat dit zou kunnen ontkrachten is dat een alwetende nooit zeker kan weten dat hij alwetend is. Een werkelijk alwetende zou dus niet kunnen bestaan volgens jouw argumenten.
Met vriendelijke groeten,
Petra
Beste Petra,
Je zegt op één lijn te zitten met FWK. FWK meent dat het mogelijk is dat er een wezen is dat nergens in de werkelijkheid God aantreft en daarom kan concluderen dat God niet bestaat. Nu bestaat God in zo'n mogelijke wereld niet. Het wezen in kwestie is dus zelf niet God. En dus is het wezen niet de grond en oorsprong van de wereld. Het wezen bevindt zich dan ook niet op de archimedische wortelpositie van de wereld en kan daarom niet de gehele wereld overzien. Maar dan kan het wezen helemaal niet weten dat God niet bestaat. Nooit zal het wezen immers kunnen weten daadwerkelijk de gehele werkelijkheid onderzocht te hebben. Dergelijke kennis is alleen voorbehouden aan een subject dat zelf de zijnsbron is van de wereld, dat zelf aan de grond van de werkelijkheid staat.
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
Je hebt je antwoord aangepast terwijl ik een andere reactie aan het verwoorden was.... grappig.
Ik bleek over hetzelfde punt te struikelen als FWK, na het lezen van deze tekst. Ik weet natuurlijk niet of ik verder dezelfde gedachten heb als hij/zij.
Het punt wordt dan of er een alwetende kán zijn. Alwetend, dus op de hoogte van de hele wereld en haar zijnsgrond.
Met vriendelijke groet,
(en voor nu, weltrusten)
Petra
Beste Petra,
Alwetendheid is geen elementair begrip. Het is dan ook niet prima facie logisch mogelijk. Sterker nog, de idee dat er een alwetend wezen zou kunnen bestaan leidt tot allerlei paradoxen. Zie bijvoorbeeld het artikel "Grounding and Omniscience" van Dennis Whitcomb. Er is dan ook geen voldoende grond om te affirmeren dat er een alwetend wezen zou kunnen bestaan. Niet voor niets komt 'alwetendheid' niet voor in de definitie van God die ik hanteer.
Bovendien geldt ook voor een alwetend wezen, even aangenomen dat zo'n wezen kan bestaan, dat iedere door dit wezen gekende bewering een kenbron moet hebben. Zoals ik heb laten zien kan voor de bewering 'God bestaat niet' echter geen adequate kenbron worden aangewezen. Een alwetend wezen kan deze bewering dus niet kennen. Maar dan moet dit wezen de negatie van deze bewering kennen, omdat zij anders niet alwetend zou zijn. Wil dit wezen echter de negatie van genoemde bewering kunnen kennen, dan moet deze negatie natuurlijk waar zijn. Kortom, dan moet het waar zijn dat God niet niet bestaat, zodat volgt dat het waar is dat God bestaat. We zien dus dat God bestaat in die mogelijke werelden waarin er een alwetend wezen bestaat.
Groet,
Emanuel
Een reactie posten