Wanneer wij voor iets een verklaring geven, dan ligt het voor de hand om vervolgens een verklaring te willen geven voor datgene waarop de vorige verklaring een beroep deed. Zo ontstaan hele ketens van steeds verdergaande verklaringen. Laten we eens aannemen dat er iets moet zijn waarin al deze ketens uiteindelijk tot rust komen en waarvoor dus geen verdere verklaring gegeven kan worden. Een mogelijke grond voor alle verklaringen is de door de standaard Big Bang theorie gepostuleerde singulariteit. De singulariteit was een punt met een oneindig hoge temperatuur en dichtheid waaruit zo'n 13,7 miljard jaar geleden de kosmos, dat wil zeggen het geheel van alle ruimte en tijd met al haar inhouden, is ontstaan. Voor een theïst is de ultieme oorsprong van alles daarentegen God, die, wanneer de theïst wil aansluiten bij de standaard Big Bang theorie, geldt als de zijnsoorzaak van de singulariteit en zo'n 13,7 miljard jaar geleden uit deze singulariteit de kosmos in een toestand van expansie tot aanzijn liet komen.
Er staan hier dus twee mogelijke, radicaal verschillende, hypothesen tegenover elkaar. Volgens de ene geldt God als het eindpunt van alle verklaringsreeksen, en volgens de ander is de singulariteit de ultieme grond van iedere reeks van verklaringen. Welke van deze twee is echter het meest plausibel? God of de singulariteit? Om tot een onderling vergelijk te komen poneer ik het volgende metafysische principe:
(P) Indien wij ons als mensen een voldoende volledige voorstelling kunnen maken van entiteiten van een bepaald type, zeg T, dan bestaan entiteiten van type T niet noodzakelijk.
Dit principe lijkt mij voldoende plausibel. Zij is logisch equivalent met de claim dat wij ons als mensen geen voldoende volledige voorstelling kunnen maken van noodzakelijk bestaande entiteiten, hetgeen ik meer dan aannemelijk acht. Neem als voorbeeld van de toepassing van (P) het type 'Eenhoorn'. Wij kunnen ons een voldoende volledige voorstelling maken van entiteiten van dit type. Een eenhoorn is een wit dier met donkerblauwe ogen dat op een paard lijkt en een hoorn op zijn voorhoofd heeft. Precies daarom kunnen wij ons voorstellen dat er een mogelijke wereld bestaat zonder eenhoorns. Eenhoorns bestaan inderdaad niet metafysisch noodzakelijk.
Welnu, de singulariteit betreft een punt met een oneindig hoge temperatuur en een oneindig hoge dichtheid. Het concept singulariteit gaat dus terug op punten, temperatuur, dichtheid en oneindigheid. En van deze noties kunnen wij ons een voldoende volledige voorstelling maken, zowel op grond van onze alledaagse ervaring als vanwege onze natuurwetenschappelijke theorieën. Wij kunnen ons dus eveneens een voldoende volledige voorstelling van de singulariteit maken. Uit (P) volgt dan dat de singulariteit 13,7 miljard jaar geleden niet noodzakelijk bestond. Zij was contingent. Dit roept de vraag op waarom er toen überhaupt sprake was van een singulariteit. Waarom was er niet iets heel anders? Dit was toch immers ook mogelijk geweest? De singulariteit geldt daarom niet als iets waarvan redelijkerwijs gezegd kan worden dat in haar alle verklaringen tot rust komen.
Laten we nu eens kijken naar de hypothese van de theïst. Volgens het theïsme kunnen wij ons geen voldoende volledige voorstelling maken van God. Natuurlijk, de theïst zal zeggen dat God een geestelijk wezen is, ofwel een wezen behept met zelfbewustzijn. Echter, geen mens kan zich voldoende volledig voorstellen wat bewustzijn nu eigenlijk is. We weten wel dat er zoiets is als bewustzijn, maar we kunnen ons onmogelijk een voldoende voorstelling van dit fenomeen maken. Niet voor niets is er sinds Plato niet of nauwelijks vooruitgang geboekt in het ontrafelen van het mysterie van de aard van het bewustzijn. En dat er inmiddels allerlei correlaties gevonden zijn tussen bewustzijnsinhouden en neurale hersenpatronen doet niets af aan het gegeven dat we nog steeds geen idee hebben wat bewustzijn nu eigenlijk is. De aard van bewustzijn ontglipt ons. David Chalmers spreekt in dit verband van 'the hard problem'. Maar dit betekent dat (P) niet van toepassing is op de hypothese van de theïst, zodat we niet kunnen concluderen dat God contingent bestaat. Hier dringt zich dus niet, zoals in het geval van de singulariteit, onvermijdelijk de vraag op waarom God eigenlijk bestaat. Inderdaad gaat de theïst nu juist uit van het noodzakelijk bestaan van God. Bovendien is de hypothese van de theïst niet gebaseerd op attributen van God met specifieke eindige waarden. We hoeven ons daarom evenmin af te vragen waarom een bepaald attribuut van God met een eindige waarde nu juist die specifieke waarde heeft. Nu zou men wellicht willen tegenwerpen dat er in het geval van de hypothese van de theïst nog steeds iets te verklaren overblijft, namelijk waarom God over een bewustzijn beschikt. Is er immers geen mogelijke wereld waarin God geen bewustzijn heeft? Dit is echter om twee redenen geen adequate tegenwerping. In de eerste plaats is het beschikken over bewustzijn een onderdeel van de definitie van God, net zoals het zijn van een punt of het hebben van een oneindige dichtheid een onderdeel is van de definitie van de singulariteit. Dit soort aspecten van God zijn dus reeds verdisconteert in de hypothese van de theïst. Bovendien zagen we zojuist dat (P) niet kan worden toegepast op bewustzijn, zodat helemaal niet volgt dat Gods bewustzijn contingent is. En inderdaad, de theïst neemt aan dat God essentieel over bewustzijn beschikt. De hypothese van de theïst kan dus inderdaad als laatste verklaringsgrond gelden. In haar lijken alle verklaringen tenslotte tot rust te komen.
Er is nog een tweede reden waarom de hypothese van de theïst plausibeler is dan de hypothese dat de singulariteit de ultieme grond van de werkelijkheid is. Datgene waarin alle verklaringen tot rust komen zou in elk geval over bepaalde causale vermogens moeten beschikken. Immers, uit haar komt tenslotte alles voort. Nu kan aan God als persoon op natuurlijke wijze een causaal vermogen worden toegeschreven. Personen kunnen immers gebeurtenissen veroorzaken. Maar de singulariteit lijkt causaal volstrekt inert te zijn. Hoe kan zij uit zichzelf overgaan in een andere toestand, namelijk een toestand van kosmische expansie? Bruut toeval wellicht? Maar dit is eenvoudigweg geen afdoende verklaring voor wat dan ook. Kortom, de singulariteit is op haarzelf genomen een onvoldoende plausibele grond voor alle verklaringen omdat, een onvolledig beroep op bruut toeval daargelaten, onverklaard blijft waarom de singulariteit überhaupt overging in een toestand van kosmische expansie. Ook daarom lijkt de hypothese van de theïst, volgens welke God geldt als de oorsprong van de singulariteit en haar deed overgaan in een toestand van kosmische expansie, plausibeler dan de hypothese die zich louter beroept op de singulariteit.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
11 opmerkingen:
"Laten we eens aannemen dat er iets moet zijn waarin al deze ketens uiteindelijk tot rust komen."
Waarom? Waarom geen cirkelgang?
"Bovendien zagen we zojuist dat (P) niet kan worden toegepast op bewustzijn."
Dat zagen we helemaal niet. Het feit dat we ons nóg geen voldoende volledige voorstelling kunnen maken betekent niet dat we dat nooit zullen kunnen. Het is mogelijk, maar meer ook niet.
"de theïst zal zeggen dat God een geestelijk wezen is, ofwel een wezen behept met zelfbewustzijn"
Uiteraard. Maar zelfs als we het feit accepteren dat we ons nooit een vvv kunnen maken volgt daar niet noodzakelijk uit dat er een god - dwz meer dan een mens - moet zijn met zelfbewustzijn.
"Datgene waarin alle verklaringen tot rust komen zou in elk geval over bepaalde causale vermogens moeten beschikken."
Nee hoor. Zie symmetriebreking. Daar hebben zelfs Bohm en Zeh geen causale beschrijving van. Heisenberg's onzekerheidsprincipe wel.
Van een grotere theïstische plausibiliteit is op geen enkele manier sprake.
Beste MNb,
In mijn stukje ga ik inderdaad uit van de aanname van het bestaan van een ultieme eerste oorzaak van al het zijnde. En indien er zo'n zijnsgrond bestaat, dan is het uiteraard alleszins plausibel om te veronderstellen dat uiteindelijk in haar alle verklaringsketens tot rust komen. Welnu, in mijn stukje wilde ik niet meer dan betogen dat, uitgaande van het bestaan van genoemde ultieme verklaringsgrond, theïsme een plausibelere invulling geeft van deze ultieme verklaringsgrond dan de hypothese dat de singulariteit van de standaard Big Bang theorie genoemde grond betreft. Maar goed, mocht je de aanname dat er een laatste verklaringsgrond voor alle verklaringen moet bestaan op voorhand niet aannemelijk vinden, dan verwijs ik je bij deze graag naar één van mijn argumenten voor het bestaan van een eerste zijnsgrond: http://bit.ly/ow01Fr
En wellicht kunnen we ons ooit een voldoende voorstelling van bewustzijn maken, maar vooralsnog is daar geen enkele aanwijzing voor. Gegeven dat onze wetenschappen uitsluitend in staat zijn structuren en functies te beschrijven, en gegeven het feit dat bewustzijn als fenomeen zich principieel niet laat vangen in structuren en functies, is het meer dan plausibel om te stellen dat wij ons inderdaad geen voldoende volledige voorstelling kunnen maken van bewustzijn, zoals ik in mijn bijdrage stel.
En natuurlijk volgt uit het feit dat wij ons geen voldoende volledige voorstelling van bewustzijn kunnen maken niet dat God bestaat. Natuurlijk niet! Niet voor niets zet ik in mijn stuk de claim van de theïst dat God geldt als de ultieme verklaringsgrond als *hypothese* (dus als veronderstelling) tegenover de *hypothese* (dus wederom veronderstelling) dat de singulariteit van de standaad Big Bang theorie deze ultieme verklaringsgrond betreft, om vervolgens te laten zien dat de eerste *hypothese* plausibeler is dan de tweede.
Jouw laatste opmerking over symmetriebreking is interessant. Kun jij mij een verwijzing naar een courante academische publicatie geven waarin wordt betoogd dat symmetriebreking niet vanuit deterministische interpretaties verklaard kan worden. Alvast bedankt!
Groet,
Emanuel
Beste Emanuel,
Je aanname dat we ons van een singulariteit een voldoende volledige voorstelling kunnen maken, is op zijn minst verdacht te noemen. Wanneer er in een theorie een singulariteit optreedt, is dat een aanwijzing dat we in een gebied terechtkomen waar de theorie niet meer werkt. Een nieuwe theorie is dan nodig waar geen singulariteit in voorkomt. Een singulariteit kan je dus geenszins de “ultieme verklaring” noemen. Het is eerder juist het “ultieme probleem” van de natuurkunde, dat zelf een fysische verklaring behoeft. Op een singulariteit kun je dus geen steekhoudend filosofisch argument bouwen zoals je dat in je stuk probeert.
Als je wilt beargumenteren dat natuurwetenschappelijke theorieën contingent zijn, dan kun je veel dichter bij huis kijken. Dat is bijna per definitie zo, dunkt me. Als natuurwetenschappelijke theorieën noodzakelijk waren, zouden we het experiment niet nodig hebben. Er is ook een formeel argument: het argument van onderbepaaldheid van theorieën door data. In het geval van de Big Bang betekent dit dat er verschillende theorieën zijn die de details van het vroege heelal beschrijven: inflatie (met zijn verschillende modellen), het no-boundary proposal, de theorie van Penrose, LQG, om er een paar te noemen.
Door de Big Bangtheorie als hypothese tegenover die van God te plaatsen, maak je niet voldoende duidelijk dat: 1) Beide hypothesen elkaar niet uitsluiten. Het bestaan van een Big Bang sluit het bestaan van God niet uit en omgekeerd. Het zijn dus geen hypotheses “tegenover elkaar”. 2) Dat het verklaringen van verschillende orde zijn. Deze hypotheses proberen ook verschillende vragen te beantwoorden. In het bijzonder heb ik nog nooit een natuurkundige horen beweren dat de singulariteit de “ultieme verklaring” is. Integendeel: zoals boven uitgelegd, is dit weliswaar het begin van de tijd, maar tegelijkertijd een groot probleem. Daarom begrijp ik de motivatie van je stuk niet goed. Het lijkt me ook dat je niet voldoende scheiding maakt tussen de natuurwetenschappelijke en de filosofische verklaringen. Daar maken wij wetenschappers ons wel eens schuldig aan, maar van een filosoof zou ik anders verwachten.
Met vriendelijke groet,
Sebastian de Haro
Beste Sebastian,
De standaard Big Bang theorie en God sluiten elkaar inderdaad geenszins uit! Zo schreef ik in mijn stuk bijvoorbeeld: "Voor een theïst is de ultieme oorsprong van alles daarentegen God, die, **wanneer de theïst wil aansluiten bij de standaard Big Bang theorie**, geldt als de zijnsoorzaak van de singulariteit en zo'n 13,7 miljard jaar geleden uit deze singulariteit de kosmos in een toestand van expansie tot aanzijn liet komen". En even verderop: "Ook daarom lijkt de hypothese van de theïst, **volgens welke God geldt als de oorsprong van de singulariteit en haar deed overgaan in een toestand van kosmische expansie**, plausibeler dan de hypothese die zich louter beroept op de singulariteit".
Beide hypothesen sluiten elkaar dan ook om een heel andere reden uit. Volgens de ene hypothese geldt God als de ultieme oorsprong van het zijnsgeheel (en dus tevens als de oorsprong van de singulariteit van de standaard Big Bang theorie en de daaropvolgende kosmische expansie), terwijl volgens de andere hypothese genoemde singulariteit *zelf* de ultieme oorsprong van alles betreft.
Overigens ben ik het volledig met je eens dat er nog allerlei andere hypothesen te formuleren zijn. Maar in bovenstaand stukje ging het mij even specifiek om een vergelijk tussen de twee genoemde hypothesen.
Groet,
Emanuel
"Maar in bovenstaand stukje ging het mij even specifiek om een vergelijk tussen de twee genoemde hypothesen."
Een "singulariteit" voldoet niet aan je aanname (P), zoals aangetoond. Daarom is je argument niet op een singulariteit van toepassing.
Beste Sebastian,
Volgens de *standaard* Big Bang theorie is er sprake van een singulariteit. En deze betreft een dimensieloos punt van oneindige dichtheid en temperatuur. Constitutief voor de bepaling van wat de singulariteit is zijn dus de begrippen 'punt', 'dichtheid', 'temperatuur' en 'oneindigheid'. Dat wat de singulariteit is wordt gekarakteriseerd door deze begrippen. Welnu, wij kunnen ons een voldoende volledige voorstelling maken (let op: voldoende volledig, dus niet totaal volledig) van de concepten 'punt', 'dichtheid', 'temperatuur' en 'oneindigheid'. Voor de eerste drie kunnen we (naast onze alledaagse inzichten) uiteraard eveneens verwijzen naar de natuurwetenschappen. Voor wat betreft de laatste ('oneindigheid') eventueel naar concepties van oneindigheid zoals ontwikkeld in de zuivere wiskunde (e.g. Cantor). Kortom, precies omdat we ons van al deze concepten een voldoende volledige voorstelling kunnen maken, en omdat het begrip 'singulariteit' van de standaard Big Bang theorie door deze concepten wordt geconstitueerd, volgt dat wij ons wel degelijk een voldoende volledige voorstelling van de singulariteit kunnen maken, zodat principe (P) op de singulariteit van toepassing is, en dus volgt dat de singulariteit contingent bestaat.
Groet,
Emanuel
Zoals gezegd: de singulariteit is geen onderdeel van een theorie, maar juist een gebied waar de theorie onbruikbaar is. Het is gebaseerd op een ongerechtvaardigde extrapolatie. Een singulariteit is geen entiteit die mogelijk zou kunnen bestaan, zoals je voor (P) nodig hebt. Haar bestaan is fysisch juist uitgesloten. Voor de eenhoorn is dat niet het geval.
En nogmaals: het is onnodig om over singulariteiten te praten als je de contingentie van natuurwetenschappelijke theorieën, ook de Big Bang theorie, wilt beargumenteren.
Enfin, interessant onderwerp; ik zie uit naar je evtentuele reactie, maar vind de discussie zo wel lang genoeg dus zal niet meer reageren.
Beste Sebastian,
Uiteraard verwijzen alle dusver ontwikkelde fysische theorieën naar contingente standen van zaken. We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan de kosmologische constanten, die, volgens de huidige inzichten, net zo goed andere waarden gehad zouden kunnen hebben als ze feitelijk hebben. Het punt is hier echter helemaal niet de in bovengenoemde zin contingente aard van onze huidige fysische theorieën. Waar het om gaat is dat de standaard Big Bang theorie voor sommigen aanleiding is geweest om te vermoeden dat de singulariteit die door *deze theorie* wordt geïmpliceerd in zichzelf beschouwd kan worden als de ultieme oorsprong van de wereld. Nu, om de relatieve implausibiliteit van dit vermoeden aan te tonen is het niet voldoende om te betogen dat de standaard Big Bang theorie, net zoals al onze overige fysische theorieën, in bovengenoemde zin contingent is (hetgeen inderdaad nogal eenvoudig is). We zullen daarentegen moeten laten zien dat, *gegeven de standaard Big Bang theorie*, het onwaarschijnlijk is dat de door deze theorie geïmpliceerde singulariteit de ultieme oorsprong van de werkelijkheid is. En hoe doen we dat? Welnu, dit doen we door te betogen dat de singulariteit (even aangenomen dat zij een entiteit is, ofwel dat de term 'singulariteit' waarover de standaard Big Bang theorie spreekt een extra-mentale referent heeft, omdat anders de hypothese onmiddellijk verworpen kan worden!) contingent is en dus niet de ultieme grond van alles kan zijn.
Jouw bewering dat de singulariteit van de Big Bang theorie geen entiteit is betreft overigens een metafysische bewering in plaats van een bewering van de standaard Big Bang theorie. Uit de standaard Big Bang theorie zelf volgt namelijk niet dat de singulariteit geen entiteit is, precies omdat de natuurwetten waarop deze theorie gebaseerd is niet op de singulariteit zelf kunnen worden toegepast. Er is dus op z'n minst epistemische ruimte om de hypothese te formuleren dat de singulariteit waarover de standaard Big Bang theorie spreekt een extra-mentale referent heeft en in die hoedanigheid geldt als de ultieme zijnsgrond van alles. Een hypothese waarvan ik in mijn stukje zoals gezegd laat zien dat zij, gegeven (P), minder waarschijnlijk is dan de hypothese van de theïst volgens welke God de laatste verklaringsgrond van alles (inclusief de singulariteit) is.
Groet,
Emanuel
"Kun jij mij een verwijzing naar een courante academische publicatie geven waarin wordt betoogd dat symmetriebreking niet vanuit deterministische interpretaties verklaard kan worden."
Het spijt me, symmetriebreking is een verschijnsel dat volgt uit een natuurkunde die te hoog voor mij gegrepen is. Ik ben het ergens op internet tegengekomen, begrijp met mijn HBO-opleiding nog net wat er bedoeld wordt, maar meer ook niet.
Helaas kan ik de bron niet terugvinden, maar ik meen dat Victor Stenger dit idee heeft geopperd. Ik zou wel nieuwsgierig zijn hoe hij op uw plausibiliteitsredenering van deze pagina zou reageren. Dat is erg vernuftig en geeft me een reden om u te complimenteren met uw uitstekende artikelen.
Ik reageer niet zo vaak als ik wel zou willen omdat ik tussendoor ook nog moet werken en een sociaal leven onderhouden. Standaard antwoorden voldoen lang niet altijd en dat betekent dat u de interessante problemen opwerpt. Die kosten mij veel tijd.
"gegeven de standaard Big Bang theorie"
Dat is het probleem, nietwaar? De RK-Kerk heeft niet voor niets geen enkel probleem met de Oerknaltheorie.
Blijft staan dat we maar heel weinig weten van die Oerknal. Elke redenering met betrekking hierop is daarom een tikje wankel.
"Kun jij mij een verwijzing naar een courante academische publicatie geven waarin wordt betoogd dat symmetriebreking niet vanuit deterministische interpretaties verklaard kan worden."
Nogmaals sorry, mijn hersenen werken nog trager dan anders vandaag. U wilt natuurlijk weten hoe ik erbij kom dat Bohm en Zeh symmetriebreking niet causaal kunnen beschrijven.
Maar dat schreef ik niet. Ik schreef dat zij het (nog) niet gedaan hebben. Als je in de natuurkunde iets leert, dan wel om zoiets nooit bij voorbaat uit te sluiten.
Met Bohm, zoals ik al eerder schreef, is het punt dat zijn theorie het toevalsprincipe incorporeert zodra zij uitgebreid wordt voor de Quantumelectrodynamica. Zeh op zijn vrijwel onleesbare website heeft het nergens over symmetriebreking. Hij betoogt voornamelijk dat de gebruikelijke statistische interpretatie van de Kopenhaagse Quantummechanica onjuist is.
Nog eens kort en hopelijk goed: mijn bewering is dat het toevalsprincipe in de natuurkunde tot op heden een betere beschrijving geeft van alle bekende waarnemingen dan causaliteit. Dat is inclusief de oorsprong van het universum. Dat kan in de toekomst veranderen, maar zonder meer aannemen dat dat zal gebeuren is een argumentum ad futurum.
Beste MNb,
Maar waarom inzetten op een ontologisch nogal problematisch begrip als toeval (zie hiervoor bijvoorbeeld http://bit.ly/gVawFT), wanneer er empirisch equivalente alternatieve interpretaties voor de kwantummechanica voorhanden zijn waarin toeval geen rol speelt?
Groet,
Emanuel
Een reactie posten