woensdag 13 juli 2011

Over het continue in de wereld

Volgens het atomisme is al het zijnde uiteindelijk niets meer of minder dan een configuratie van enkelvoudige entiteiten: de atomen. Een dergelijk wereldbeeld heeft ontegenzeggelijk iets schraals, iets karigs, zelfs wanneer we uitgaan van verschillende typen atomen, en bovendien naast materiële atomen ook het bestaan van immateriële atomen, zoals de menselijke ziel en God, aannemen.

Neem bijvoorbeeld een verschijnsel als verandering. Uitgaande van het atomisme kan verandering maar op één manier begrepen worden, namelijk als het samenklonteren en weer uiteengaan van atomen. Enkelvoudige entiteiten die zelf kunnen veranderen bestaan dus niet, en kunnen, uitgaande van het atomisme, ook helemaal niet bestaan. Één enkelvoudig iets dat zelf aan verandering onderhevig is, is vanuit het atomisme ondenkbaar.

Hieruit volgt dat allerlei verschijnselen van onze naïeve ervaring, waarbij wel degelijk sprake lijkt van één enkelvoudig iets dat zelf aan verandering onderhevig is, zoals het bekende verschijnsel dat personen door de tijd heen veranderen, of dat iemands liefde voor de natuur of iemands kennis van de kunst zich verdiept, of het verschijnel dat een gevoel van pijn of genot op een bepaald moment intenser wordt of juist afvlakt, volgens het atomisme, zelfs wanneer we uitgaan van verschillende typen materiële en immateriële atomen, een fictie zijn, eenvoudigweg niet kunnen bestaan.

De armzaligheid van het atomisme wordt zo pijnlijk duidelijk. Enkelvoudige veranderingen zoals het intenser worden van iemands liefde, het heftiger worden van iemands heimwee, het sterker worden van iemands karakter, het helderder gaan stralen van een lichtbron of het dieper rood worden van een bepaald kleurvlak, gelden volgens het atomisme als illusoir, als onecht. Deze verschijnselen bestaan volgens atomisten niet werkelijk, hetgeen radicaal ingaat tegen onze naïeve ervaring, maar ook tegen iedere fenomenologie van deze ervaring.

Heidegger had dan ook gelijk. Willen wij recht doen aan de naïeve ervaring met haar verschijnselen van verandering waarbij er één enkelvoudig iets is dat zelf aan verandering onderhevig is, willen wij de fenomenologie van onze wereld redden, dan moeten wij naast de zijnden ook uitgaan van het zijn van de zijnden. De zijnden belichamen het discrete, het discontinue in de wereld. Het zijn van de zijnden staat daarentegen orthogonaal op de zijnden en vertegenwoordigt de continue zijnswijze van de zijnden. Het zijn is daarmee de locus van de continuïteit in de wereld. Het zijn is de innerlijke factische bewogenheid van de zijnden, zij is de betekenisvolle aanwezigheid van de zijnden, de wijze waarop de zijnden aanwezig zijn en blijk geven van hun aanwezigheid. En het is precies deze continue innerlijke bewogenheid van de zijnden die ons uiteindelijk in staat stelt te begrijpen dat enkelvoudige zijnden zelf wel degelijk aan verandering onderhevig kunnen zijn. Het is dus eerst dankzij Heideggers instantie van het zijn dat we de naïeve ervaring recht kunnen doen wedervaren, er daadwerkelijk rekenschap van kunnen geven in plaats van haar te willen ontmaskeren, te deconstrueren, zoals het atomisme doet.

Niet voor niets stelt Bataille dat voor de mens de continuïteit van het zijn het heilige is, terwijl het atomisme, of meer in het algemeen iedere vorm van discreet ofwel discontinu denken, profaan is. Wij mensen verlangen ten diepste naar dát wat het atomisme ons nimmer kan geven, namelijk een terugkeer naar, een weer opgenomen worden in, de continuïteit.

Noot: Deze bijdrage dankt haar inspiratie aan een paper van mijn promotor (en één van zijn collega's) dat ik onlangs van commentaar heb voorzien. De hierboven door mij gehanteerde formulering van het type verandering waarbij één iets zelf verandert is aan dit paper ontleend. In het paper worden Heidegger en Bataille overigens nergens ter sprake gebracht. Dit geldt ook voor het door mij hierboven ingenomen standpunt. Ik zal hier een literatuurverwijzing opnemen, zodra genoemd paper is gepubliceerd.

2 opmerkingen:

MNb zei

Het is een eigenaardige opmerking dat het atomistische wereldbeeld "ontegenzeglijk iets karigs, iets schraals heeft". In de eerste plaats zijn er geen atomisten meer sinds er kwarks en een hele rits andere elementaire deeltjes zijn gevonden. Dat is uiteraard het minst relevante. In de tweede plaats sluipt hier een waardeoordeel binnen. Is dat nou het verschil tussen filosofie en theologie? De theoloog meet alles langs zijn morele meetlat en maakt het zoeken naar kennis daaraan ondergeschikt? In de derde plaats zou een hindoe hetzelfde kunnen zeggen van de christen: "het heeft ontegenzeglijk iets schraals, iets karigs, zo'n alleenstaande god, die dan ook nog een zoon naar de wereld stuurt om een gruwelijke marteling te ontgaan. Geef mij maar mijn kleurrijke veelgodendom." Toch denk ik niet dat u zich morgen tot het hindoeïsme zult bekeren. Ten vierde beweert niemand dat de menselijke kennis volledig is. Dus dit stukje komt dicht bij de nobele kunst van het stropop bevechten.

Emanuel Rutten zei

Beste MNb,

Stel dat het atomisme waar is. In dat geval is de gehele werkelijkheid opgebouwd uit meest fundamentele, enkelvoudige, bouwstenen, i.e. de atomen. Maar wat zijn nu deze atomen? Welnu, de elementaire deeltjes waarover jij spreekt kunnen natuurlijk nooit de gezochte atomen zijn. Immers, ieder elementair deeltje is opgebouwd uit quarks. Ook de quarks kunnen niet de gezochte atomen zijn. Immers, volgens de stringtheorie is iedere quark opgebouwd uit strings. Zijn dan wellicht de strings de gezochte atomen van de werkelijkheid? Dit weten we niet. We kunnen namelijk niet uitsluiten dat ook de strings waarover de stringtheorie spreekt uiteindelijk weer samenstellingen blijken te zijn van meer fundamentele deeltjes.

Maar, hoe dan ook, als het atomisme waar is, dan moet er op een gegeven moment een eind komen aan deze reeks van steeds verdergaande decomposities. We zullen dan uiteindelijk op een meest fundamenteel niveau stuiten bestaande uit de enkelvoudige bouwstenen: de atomen.

Zie eventueel: http://bit.ly/hmhvFU

Groet,
Emanuel