Al dan niet functioneel gestructureerde aggregaten van elementaire deeltjes zijn niet identiek aan onze subjectieve kwalitatieve innerlijke ervaringen van kleuren, geuren en geluiden. Ontologisch gezien zijn deeltjes en ervaringen dus numeriek verschillende zijnsvormen. Een bepaald type dualisme moet daarom correct zijn.
De enige manier om aan deze conclusie te ontkomen is ontkennen dat er subjectieve innerlijke ervaringen van kleuren, geuren en geluiden bestaan. Een dergelijk eliminatief fysicalisme is echter volstrekt implausibel. Natuurlijk ervaren wij kleuren, geuren en geluiden.
dinsdag 23 maart 2010
zaterdag 13 maart 2010
Een duiding van de door het evangelie van Thomas geïmpliceerde metafysica
Er zijn veel verschillende interpretaties gegeven van de metafysica zoals die in het evangelie van Thomas naar voren komt. In deze bijdrage zal ik mijn duiding bespreken van de door het evangelie van Thomas veronderstelde metafysica. Hierbij baseer ik mij louter op hetgeen in de tekst zelf naar voren komt.
De (hele) mens is een beeld [83(a),84,85]. Precies omdat de mens uit een ziel en een lichaam bestaat, moeten we zowel de ziel als het lichaam beschouwen als afbeeldingen van een goddelijk archetype. Deze goddelijke arche is de Vader. De mens is dus beeld van de Vader. Hetzelfde geldt voor haar ziel en lichaam.
De ziel van de mens is echter (in tegenstelling tot het lichaam) niet louter een afbeelding ofwel een beeld van de Vader. De ziel van de mens is immers (in tegenstelling tot het lichaam) deel van het licht van de Vader [50(a),24(b),61]. Dit licht van de Vader moet formeel onderscheiden worden van de Vader zelf [83(b)]. De ziel is bevat in het licht van de Vader en dus in een bepaald opzicht (in tegenstelling tot het lichaam) goddelijk. Hieruit volgt echter niet dat de ziel ook een deel van de Vader zelf is. Zó goddelijk is de menselijke ziel nu ook weer niet. De ziel van de mens is weliswaar bevat in het licht van de Vader, maar niet in de Vader zelf. Participeren in ofwel deelhebben aan het licht van de Vader is niet hetzelfde als opgenomen zijn in de Vader zelf.
Op deze manier wordt in het evangelie van Thomas afstand genomen van de idee dat de mens alléén maar een beeld is van de Vader (zoals Adam volgens Genesis). Tegelijkertijd veronderstelt het evangelie niet dat de ziel goddelijk is omdat zij in de Vader bevat zou zijn. Het evangelie van Thomas neemt aan dat de ziel beeld is van de Vader en bovendien deel is van het licht van de Vader. Dit is geen contradictie omdat de Vader onderscheiden wordt van zijn licht. Volgens Jezus is er echter wel sprake van 'een teken van aanwezigheid van de Vader in de mens' [50(c)]. Dit teken moet dan wel het licht van de Vader zijn 'dat zowel in beweging als rust is' [50(c)].
En de status van Jezus? Jezus lijkt te moeten worden geïdentificeerd met het alomtegenwoordige licht [77(a)]. Jezus is het licht van de Vader en dus niet gelijk aan de Vader zelf. We moeten Jezus formeel onderscheiden van de Vader. Dit sluit natuurlijk aan bij de gedachte dat hij de Zoon is van de Vader [37,99,100,61(b)] en daarom inderdaad onderscheiden moet worden van de Vader zelf. Het past ook goed bij Jezus' uitspraak "Ik ben het licht der wereld" in het evangelie van Johannes. Als zijnde het licht van de Vader is Jezus overal buiten ons aanwezig [77(b)]. Jezus is ook in ieder van ons aanwezig omdat de menselijke ziel een deel is van het licht van de Vader en dus van Jezus. De Vader is in tegenstelling tot Jezus niet overal aanwezig. Dit wordt althans nergens in het Thomas evangelie gesuggereerd. Dat de Vader zelf niet overal aanwezig is past goed bij het gemaakte onderscheid tussen de Vader (als hoogste transcendente oorsprong) en zijn (alomtegenwoordige) licht. Het past ook goed bij de gedachte dat het evangelie van Thomas niet pantheïstisch kan zijn omdat de wereld van de mensen als een lagere of mindere plaats wordt beschouwd [56].
Verder is Jezus als zijnde het licht van de Vader ook het werkzame beginsel waaruit de wereld voortkwam [77(a)]. De 'zichzelf gelijkblijvende' [61(b)] Vader heeft de taak van het voortbrengen van de wereld dus blijkbaar aan zijn Zoon overgelaten. Dit sluit aan bij Griekse filosofische opvattingen volgens welke de wereld niet rechtstreeks door God, maar door de logos geproduceerd wordt. Het licht van de Vader (ofwel Jezus als Zoon van de Vader) staat vanuit dit perspectief dus op hetzelfde niveau als de goddelijke logos. Dat de ziel van de mens deel is van het licht van de Vader impliceert in dat geval dat de mens als lichtwezen tevens logoswezen (zoön logicon) is.
Tot slot het Koninkrijk. Er wordt gesproken over het Koninkrijk ván de Vader [113]. Het lijkt erop dat we het Koninkrijk van de Vader moeten vereenzelvigen met Jezus [82] en dus met het licht ván de Vader. Inderdaad is volgens Jezus niet alleen hijzelf [77(b)], maar ook het Koninkrijk overal buiten en in ons aanwezig [3(a)]. Dit kan zoals besproken van de Vader niet gezegd worden.
De (hele) mens is een beeld [83(a),84,85]. Precies omdat de mens uit een ziel en een lichaam bestaat, moeten we zowel de ziel als het lichaam beschouwen als afbeeldingen van een goddelijk archetype. Deze goddelijke arche is de Vader. De mens is dus beeld van de Vader. Hetzelfde geldt voor haar ziel en lichaam.
De ziel van de mens is echter (in tegenstelling tot het lichaam) niet louter een afbeelding ofwel een beeld van de Vader. De ziel van de mens is immers (in tegenstelling tot het lichaam) deel van het licht van de Vader [50(a),24(b),61]. Dit licht van de Vader moet formeel onderscheiden worden van de Vader zelf [83(b)]. De ziel is bevat in het licht van de Vader en dus in een bepaald opzicht (in tegenstelling tot het lichaam) goddelijk. Hieruit volgt echter niet dat de ziel ook een deel van de Vader zelf is. Zó goddelijk is de menselijke ziel nu ook weer niet. De ziel van de mens is weliswaar bevat in het licht van de Vader, maar niet in de Vader zelf. Participeren in ofwel deelhebben aan het licht van de Vader is niet hetzelfde als opgenomen zijn in de Vader zelf.
Op deze manier wordt in het evangelie van Thomas afstand genomen van de idee dat de mens alléén maar een beeld is van de Vader (zoals Adam volgens Genesis). Tegelijkertijd veronderstelt het evangelie niet dat de ziel goddelijk is omdat zij in de Vader bevat zou zijn. Het evangelie van Thomas neemt aan dat de ziel beeld is van de Vader en bovendien deel is van het licht van de Vader. Dit is geen contradictie omdat de Vader onderscheiden wordt van zijn licht. Volgens Jezus is er echter wel sprake van 'een teken van aanwezigheid van de Vader in de mens' [50(c)]. Dit teken moet dan wel het licht van de Vader zijn 'dat zowel in beweging als rust is' [50(c)].
En de status van Jezus? Jezus lijkt te moeten worden geïdentificeerd met het alomtegenwoordige licht [77(a)]. Jezus is het licht van de Vader en dus niet gelijk aan de Vader zelf. We moeten Jezus formeel onderscheiden van de Vader. Dit sluit natuurlijk aan bij de gedachte dat hij de Zoon is van de Vader [37,99,100,61(b)] en daarom inderdaad onderscheiden moet worden van de Vader zelf. Het past ook goed bij Jezus' uitspraak "Ik ben het licht der wereld" in het evangelie van Johannes. Als zijnde het licht van de Vader is Jezus overal buiten ons aanwezig [77(b)]. Jezus is ook in ieder van ons aanwezig omdat de menselijke ziel een deel is van het licht van de Vader en dus van Jezus. De Vader is in tegenstelling tot Jezus niet overal aanwezig. Dit wordt althans nergens in het Thomas evangelie gesuggereerd. Dat de Vader zelf niet overal aanwezig is past goed bij het gemaakte onderscheid tussen de Vader (als hoogste transcendente oorsprong) en zijn (alomtegenwoordige) licht. Het past ook goed bij de gedachte dat het evangelie van Thomas niet pantheïstisch kan zijn omdat de wereld van de mensen als een lagere of mindere plaats wordt beschouwd [56].
Verder is Jezus als zijnde het licht van de Vader ook het werkzame beginsel waaruit de wereld voortkwam [77(a)]. De 'zichzelf gelijkblijvende' [61(b)] Vader heeft de taak van het voortbrengen van de wereld dus blijkbaar aan zijn Zoon overgelaten. Dit sluit aan bij Griekse filosofische opvattingen volgens welke de wereld niet rechtstreeks door God, maar door de logos geproduceerd wordt. Het licht van de Vader (ofwel Jezus als Zoon van de Vader) staat vanuit dit perspectief dus op hetzelfde niveau als de goddelijke logos. Dat de ziel van de mens deel is van het licht van de Vader impliceert in dat geval dat de mens als lichtwezen tevens logoswezen (zoön logicon) is.
Tot slot het Koninkrijk. Er wordt gesproken over het Koninkrijk ván de Vader [113]. Het lijkt erop dat we het Koninkrijk van de Vader moeten vereenzelvigen met Jezus [82] en dus met het licht ván de Vader. Inderdaad is volgens Jezus niet alleen hijzelf [77(b)], maar ook het Koninkrijk overal buiten en in ons aanwezig [3(a)]. Dit kan zoals besproken van de Vader niet gezegd worden.
dinsdag 2 maart 2010
Een weerlegging van de drie kosmologische argumenten voor het bestaan van God?
Laten we een mogelijke weerlegging overwegen van de drie kosmologische argumenten voor het bestaan van God. Neem allereerst het fine-tuning argument. We zouden tegen dit argument kunnen inbrengen dat een multiverse in beginsel metafysisch mogelijk en niet eens zo heel onwaarschijnlijk is. Een multiverse is echter fataal voor het fine-tuning argument omdat het feit dat er vele universa bestaan een plausibele verklaring vormt voor de opmerkelijke fine-tuning van ons universum.
Nu kan natuurlijk op een multiverse het Kalam argument worden toegepast. In een multiverse geldt immers nog altijd zoiets als 'cosmic time' en een relatief ten opzichte van deze tijd absoluut begin van het multiverse.
Het probleem met het Kalam argument is echter dat de uit dit argument volgende oorzaak van het multiverse geen eerste oorzaak hoeft te zijn. Het is immers metafysisch mogelijk en niet eens zo heel onwaarschijnlijk dat de oorzaak van het multiverse zelf ook in atemporele zin veroorzaakt is. Het Kalam argument is dus machteloos om de mogelijkheid van een oneindige regressie van oorzaken te elimineren.
Nu kan op de mogelijkheid van een oneindige regressie van oorzaken het Leibniziaanse argument toegepast worden. Het geheel van alle veroorzaakte objecten (inclusief allerlei eventuele oneindige regressies van oorzaken) zou volgens dit argument immers een reden voor haar bestaan moeten hebben. Deze reden is ofwel een externe (en dus onveroorzaakte) oorzaak ofwel het feit dat genoemd geheel noodzakelijk bestaat. Welnu, het is plausibel dat genoemd geheel niet noodzakelijk bestaat. Hieruit zou dan volgen dat het geheel van alle veroorzaakte objecten is veroorzaakt door een onveroorzaakt object: God.
Het probleem hier is echter dat het geheel van alle veroorzaakte objecten niet zomaar als een object beschouwd kan worden waarop we het beginsel van voldoende reden van Leibniz kunnen toepassen. De vraag of dit geheel een object is hangt namelijk af van de gehanteerde mereologie. Uitgaande van mereologisch universalisme kunnen we inderdaad concluderen dat genoemd geheel een object is. Mereologisch universalisme staat echter de laatste tijd steeds meer onder druk als adequate mereologische theorie. Daarmee is de overtuigingskracht van het Leibniziaanse argument dus al met al ook niet erg groot. De tegenwerping dat het geheel van alle veroorzaakte objecten zelf geen object hoeft te zijn om te kunnen vragen naar de reden voor haar bestaan lijkt bovendien ook geen uitkomst te bieden. Zodra we het geheel van alle veroorzaakte objecten niet als object opvatten is er namelijk geen grond meer om de reden voor het bestaan van dit niet-noodzakelijk bestaande geheel buiten zichzelf te zoeken. We kunnen dan immers volstaan met Hume's opmerking dat het bestaan van dit geheel voldoende is verklaard indien ieder object binnen dit geheel als oorzaak een ander object heeft binnen dit geheel. Deze verklaring is echter niet voldoende om te kunnen concluderen dat er een eerste oorzaak bestaat van alles buiten zichzelf.
Op deze manier komen dus de drie kosmologische argumenten voor het bestaan van God in de lucht te hangen. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of de hier geschetste kritiek op de drie kosmologische argumenten overtuigend is.
Nu kan natuurlijk op een multiverse het Kalam argument worden toegepast. In een multiverse geldt immers nog altijd zoiets als 'cosmic time' en een relatief ten opzichte van deze tijd absoluut begin van het multiverse.
Het probleem met het Kalam argument is echter dat de uit dit argument volgende oorzaak van het multiverse geen eerste oorzaak hoeft te zijn. Het is immers metafysisch mogelijk en niet eens zo heel onwaarschijnlijk dat de oorzaak van het multiverse zelf ook in atemporele zin veroorzaakt is. Het Kalam argument is dus machteloos om de mogelijkheid van een oneindige regressie van oorzaken te elimineren.
Nu kan op de mogelijkheid van een oneindige regressie van oorzaken het Leibniziaanse argument toegepast worden. Het geheel van alle veroorzaakte objecten (inclusief allerlei eventuele oneindige regressies van oorzaken) zou volgens dit argument immers een reden voor haar bestaan moeten hebben. Deze reden is ofwel een externe (en dus onveroorzaakte) oorzaak ofwel het feit dat genoemd geheel noodzakelijk bestaat. Welnu, het is plausibel dat genoemd geheel niet noodzakelijk bestaat. Hieruit zou dan volgen dat het geheel van alle veroorzaakte objecten is veroorzaakt door een onveroorzaakt object: God.
Het probleem hier is echter dat het geheel van alle veroorzaakte objecten niet zomaar als een object beschouwd kan worden waarop we het beginsel van voldoende reden van Leibniz kunnen toepassen. De vraag of dit geheel een object is hangt namelijk af van de gehanteerde mereologie. Uitgaande van mereologisch universalisme kunnen we inderdaad concluderen dat genoemd geheel een object is. Mereologisch universalisme staat echter de laatste tijd steeds meer onder druk als adequate mereologische theorie. Daarmee is de overtuigingskracht van het Leibniziaanse argument dus al met al ook niet erg groot. De tegenwerping dat het geheel van alle veroorzaakte objecten zelf geen object hoeft te zijn om te kunnen vragen naar de reden voor haar bestaan lijkt bovendien ook geen uitkomst te bieden. Zodra we het geheel van alle veroorzaakte objecten niet als object opvatten is er namelijk geen grond meer om de reden voor het bestaan van dit niet-noodzakelijk bestaande geheel buiten zichzelf te zoeken. We kunnen dan immers volstaan met Hume's opmerking dat het bestaan van dit geheel voldoende is verklaard indien ieder object binnen dit geheel als oorzaak een ander object heeft binnen dit geheel. Deze verklaring is echter niet voldoende om te kunnen concluderen dat er een eerste oorzaak bestaat van alles buiten zichzelf.
Op deze manier komen dus de drie kosmologische argumenten voor het bestaan van God in de lucht te hangen. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of de hier geschetste kritiek op de drie kosmologische argumenten overtuigend is.
Labels:
fine-tuning,
kalam,
kosmologisch godsbewijs,
Leibniz
Abonneren op:
Posts (Atom)