
woensdag 23 juli 2025
Cicero’s De Officiis en Kants categorisch imperatief
Labels:
categorisch imperatief,
Cicero,
De Officiis,
Kant
dinsdag 22 juli 2025
Een interessant psychologisch project?

zaterdag 19 juli 2025
Aankondiging: Overdenkingen
De uitgever ‘Stad op een berg’ van mijn boek Overdenkingen (2017) is onlangs helaas gestopt met zijn activiteiten en bestaat inmiddels niet meer als uitgeverij, waardoor Overdenkingen niet langer verkrijgbaar is. Ik heb besloten het boek aan het publieke domein vrij te geven. Volgende maand plaats ik een in woord en beeld volledige getrouwe digitale versie van Overdenkingen op mijn website. De achterflaptekst van het boek luidt als volgt: "In dit boek is een verzameling wijsgerige bijdragen van Emanuel Rutten gebundeld die specifiek betrekking hebben op zijn denken over het christelijk geloof. Deze bijdragen van de afgelopen jaren handelen over de vraag naar de redelijkheid van het geloof in God, het lijden in de wereld, het persoonlijk christelijke leven, en meer in het algemeen over het christendom als wereldbeschouwing. In een van deze teksten schrijft Rutten: 'Dit is mijn manier van leven. Dit is mijn wijze van in de wereld zijn. Dit is wat ik ben: christen.' Zijn overdenkingen resulteren in een handzame en leesbare essaybundel waarmee u - samen met de auteur - met wijsgerige diepgang naar het christelijk geloof kunt kijken."
Labels:
overdenkingen,
publieke domein,
Stad op een berg
The Essential ‘De Officiis’
Cicero’s De Officiis behoort ontegenzeggelijk tot de grondgrammatica van de Europese cultuur. Terwijl ik verblijf in Mallorca, noteer ik tijdens het lezen van Cicero's spirituele testament onderstaande.
1. “Nu zijn alle filosofen het er onderling over eens en heb ik zelf ook meer dan eens betoogd dat iemand die één kwaliteit bezit, ze allemaal bezit, en je zou je erover kunnen verbazen dat ik ze nu uit elkaar haal, alsof iemand rechtvaardig zou kunnen zijn zonder een goed stel hersens.” (Cicero, De Officiis, Athenaeum, p. 132)
2. “De meesten verliezen echter rechtvaardigheid vooral uit het oog wanneer de begeerte naar macht, status en roem de overhand neemt. Ennius zegt: ‘Geen band is heilig, geen trouw bestaat voor een koning op zijn troon.’ […] Het probleem bij deze vorm van onrechtvaardigheid is dat het juist de grootste en briljantste geesten zijn waarin het verlangen naar status, macht, invloed en roem zich openbaart.” (33-34)
3. Het beginsel van rechtvaardigheid is anderen geen schade toebrengen en het algemeen goed dienen, aldus Cicero in De Officiis. Velen eeuwen later zouden klassiek liberalen als Locke en J.S. Mill dit versmallen tot slechts het eerste deel en het tweede deel verwaarlozen. Doorgewinterde - tegen communisme aanleunende - socialisten versmallen Cicero’s beginsel in De Officiis tot slechts het tweede deel en verwaarlozen het eerste deel. Beide politieke stromingen, klassiek liberalisme en communistisch socialisme, veronachtzamen dus elk op hun eigen wijze Cicero’s rechtvaardigheidsbeginsel. Eeuwenlang gold De Officiis als bepalend en toonaangevend in het onderwijs. Pas vanaf de moderne tijd nam de invloed van het werk sterk af om vervolgens geheel uit het onderwijs te verdwijnen. Men zou dit wellicht achteraf kunnen betreuren.
4. “Je moet dan ook goed voor ogen houden dat wat er bij Plato over filosofen staat, de lading maar half dekt. Hij zegt namelijk dat die rechtvaardig zijn vanwege het feit dat ze niets geven om de dingen waarnaar de meeste mensen vurig verlangen en waarvoor ze elkaar naar het leven staan. Ze zijn inderdaad rechtvaardig op de eerste manier omdat ze niemand moedwillig kwaad doen, maar ze slaan daarin door en zijn daardoor juist onrechtvaardig op de tweede manier.” (35)
5. “Stel dat je hebt afgesproken om iemand als advocaat bij te staan en dat ondertussen je zoon ernstig ziek wordt. In dat geval is het niet onverantwoordelijk om terug te komen op je belofte. Sterker nog, als die ander begint te klagen, is hij juist degene die zijn verantwoordelijkheid niet neemt.” (37-38) Cicero ageert avant la lettre tegen Kants absolutistische categorische imperatief.
6. “Wat gepast is, is door zijn aard niet te scheiden van wat fatsoenlijk is: wat gepast is, is ook fatsoenlijk en wat fatsoenlijk is, is ook gepast.” (73) Hieruit volgt dat retorica opgevat als leer van het decorum oftewel leer van het passende als het ware versmolten is met het morele.
7. “Zelfs als andere dingen belangrijker of hoogstaander zijn, moet je wat je wilt toch leggen langs de lat van je eigen natuur; het heeft namelijk geen zin om daartegen te strijden of iets te beginnen wat je toch niet kunt afmaken.” (82)
8. “Voor het spreken tot anderen zijn er allerlei leerboeken, leerboeken in de retorica, maar zoiets bestaat niet voor het spreken met anderen, hoewel ik eigenlijk absoluut niet begrijp waarom niet.” (93)
9. “Net zoals een mooi lichaam door de juiste verhoudingen van de ledematen een lust is voor het oog, omdat alle delen zo mooi bij elkaar passen, zo ontlokt ons gedrag, als dat uitblinkt door gepastheid, de goedkeuring van degenen met wie we omgaan, door de orde, standvastigheid en matiging in al onze woorden en daden.” (76)
10. “Maar omdat de middelen van individuele personen beperkt zijn en de hoeveelheid mensen die iets nodig hebben onbeperkt, moet de vrijgevigheid van gewone mensen voldoen aan het criterium van Ennius dat ‘zijn eigen licht net zo goed blijft branden’, zodat we ook in de toekomst in de gelegenheid zijn om iedereen die ons dierbaar is iets te geven.” (50)
11. “Maar als je beleid maar op een deel van de burgers gericht is en je een ander deel verwaarloost, stel je de burgers bloot aan een levensgroot gevaar: politieke onrust en onenigheid. Het gevolg is dat sommigen worden gezien als trouwe democraten, anderen als trouwe aristocraten, maar slechts een handvol als trouwe Romeinen.” (68)
12. “Maar ook wanneer het goed met je gaat en alles loopt zoals je wilt, moet je je best doen om trots, hoogmoed en eigenwaan te vermijden, want het is net zo goed een teken van zwakte als voorspoed je van je stuk brengt als wanneer tegenspoed dat doet.” (71)
13. “Om dezelfde reden is het ook beter om fraai, maar verstandig te kunnen spreken dan hoe scherp ook te kunnen denken zonder het onder woorden te kunnen brengen, want denken draait alleen om jezelf, terwijl welsprekendheid ook gericht is op de mensen met wie we in de samenleving verbonden zijn.” (106)
14. “Toch is er niets zo gepast als in elke situatie en bij elk besluit standvastigheid te bewaren.” (89) Hierbij is standvastigheid een combinatie van zelfbeheersing en dapperheid. Samen met rechtvaardigheid en wijsheid vormen zelfbeheersing en dapperheid volgens Cicero de vier kardinale verantwoordelijkheden of plichten.
15. “Als je bereid bent om goed na te denken over de superioriteit en waardigheid van de mens, begrijp je hoe kwalijk het is om je te wentelen in luxe en een slap en gemakzuchtig leven te leiden, en hoe goed het is als dat sober, ingetogen, beheerst en eenvoudig is.” (79)
16. “Hieruit blijkt dat ‘structuur’ en ‘de juiste plaats’ dezelfde betekenis hebben, want de definitie die ze geven van structuur luidt: een zodanige organisatie dat alles de juiste, passende plaats heeft. […] Een dergelijke structurering moet je ook aanbrengen in je eigen handelingen, zodat ze in je leven, net als in een evenwichtige redevoering, onderling samenhangen en bij elkaar passen.” (98)
17. “Wie wil er immers zo graag de natuur van het universum doorgronden dat hij niet alles laat vallen als zijn vaderland opeens in gevaar is en hij in staat is om de helpende hand te bieden, ook al is hij midden in een onderzoek naar dingen die absoluut het weten waard zijn […]?” (105)
18. “Grootsheid van geest zonder gemeenschapszin […] is een soort van ongeremde wildheid.” (107)
19. “Een huis moet geroemd worden om zijn eigenaar, niet de eigenaar om zijn huis.” (96)
20. “Een daad is alleen rechtvaardig als het uit vrije wil gebeurt.” (35)
21. “Om die reden zal de combinatie van rechtvaardigheid en intelligentie je zoveel je maar wilt helpen om vertrouwen te winnen, rechtvaardigheid zonder gezond verstand is ook heel handig, maar aan gezond verstand zonder rechtvaardigheid heb je niets.” (131)
22. “Echte roem moet wortel schieten en langzaam uitgroeien; alle verzinsels breken af als tere bloempjes en als je doet alsof, zal dat nooit lang duren.” (137)
23. “De welsprekendheid is ons door de natuur gegeven tot heil en behoud van de mensheid.” (141)
24. “Het onderwerp vraagt van me dat ik ook op deze plek laat merken hoezeer het verval, ja, zelfs het einde van de retorica mij ter harte gaat.” (152)
25. “Toen Themistocles door iemand gevraagd werd of hij zijn dochter moest uithuwelijken aan een goede maar arme man of aan een rijke man met een minder goede reputatie, antwoordde hij: ‘Ik heb liever een man zonder geld dan geld zonder man.’” (154)
26. Cicero verwoordt in De Officiis een politiek principe dat vele eeuwen later centraal zou komen te staan in John Lockes politieke filosofie: “Iemand die deelneemt aan het landsbestuur moet er in de eerste plaats op toezien dat iedereen zijn eigen bezit kan hebben en dat de staat het vermogen van individuele burgers intact laat. […] Staten zijn juist ingericht om te zorgen dat het bezit van eenieder intact blijft.” (155)
27. “Publius Scipio […] zei altijd dat hij nooit minder vrije tijd had dan wanneer hij vrije tijd had en nooit minder alleen was dan wanneer hij alleen was. […] Zo maakten twee zaken die voor anderen een reden zijn om te gaan luieren hem juist scherp. […] Ik zou willen dat ik hetzelfde over mezelf kon zeggen, maar ik ben niet sterk genoeg om zijn geweldige geestkracht te evenaren, al kom ik met mijn verlangen ernaar wel dicht in de buurt.” (167)
28. “De hele filosofie is vruchtbaar en lonend, Marcus, en geen van haar onderdelen is nog onontgonnen of ongerept, maar er is geen onderwerp dat rijker is en meer vruchten draagt dan de bespreking van verantwoordelijkheden, waar de principes voor een goed en gelijkmatig leven van zijn afgeleid.” (169)
29. Cicero introduceert in De Officiis avant la lettre Kants categorisch imperatief als universele regel voor juist of verantwoord handelen: "Om zonder fouten een juiste inschatting te kunnen maken wanneer datgene wat we nut noemen strijdig lijkt te zijn met ons begrip van fatsoen, moet er een vaste regel komen; als je je daaraan houdt bij je afweging, verwaarloos je je verantwoordelijkheden nooit. [… Zo is] iets van een ander afnemen en voordeel behalen ten koste van een medemens onnatuurlijker dan de dood, dan armoede, dan pijn, dan al het andere wat ons lichaam of onze bezittingen kan overkomen, want eerst en vooral is het schadelijk voor de hele maatschappij. Als we het namelijk gewoon zijn gaan vinden om een ander van zijn bezittingen te beroven of hem geweld aan te doen, leidt dat onherroepelijk tot de ontwrichting van datgene wat het meest natuurlijk is: de menselijke samenleving. […] Als je je op die manier laat leiden door het algemeen belang en de menselijke samenleving waar ik het zo vaak over heb, zul je altijd weten wat je verantwoordelijkheden zijn.” (174, 176, 179)
30. “Mensen die een onderscheid aanbrengen tussen wat nuttig en wat fatsoenlijk is, ondermijnen de grondslagen van de natuur.” (222)
31. “Het is niet juist omdat het nuttig is, maar het is nuttig omdat het juist is.” (228)
32. “Iemand die zo denkt: ‘Ik vraag me af of het wel juist is, maar het is in ieder geval nuttig’, waagt het om twee dingen die van nature met elkaar verbonden zijn uit elkaar te rukken, en dat is de bron van alle bedrog, misdaad en slechtheid.” (205)
33. “De natuur is de bron van het recht.” (203)
34. “Er bestaat namelijk een band […] met de grootst mogelijke reikwijdte, een band tussen alle mensen onderling […]” (202)
35. “Quintus Scaevola wilde ooit een stuk land kopen en vroeg de verkoper om in één keer zijn definitieve prijs te noemen. De verkoper deed dat en hij antwoordde dat hij het stuk land meer waard vond en bood hem 100.000 sestertiën boven op de vraagprijs. Niemand zal ontkennen dat dat de daad is van een goed man, maar velen vinden het ook de daad van een onverstandig man […]. Dat is het probleem als je een scheiding aanbrengt tussen goed en verstandig.” (198-199)
36. “Bedrog geeft je uitstel, geen afstel.” (231)
37. “Wat maakt het voor verschil of je van een mens verandert in een beest of het uiterlijk van een mens behoudt, maar je ondertussen wel als een beest gedraagt?” (209)
38. “De stoa betoogt dat alles wat fatsoenlijk is waarschijnlijk ook nuttig is en dat er niets nuttigs bestaat wat niet ook fatsoenlijk is. Dat vind ik beter dan betogen dat er handelingen zijn die nuttig zijn maar niet fatsoenlijk, of omgekeerd.” (174-175)
39. Volgens Cicero is een handeling fatsoenlijk of juist dan en slechts dan als het nuttig is. Laat me de kern van Cicero's inzet beknopt weergeven. Een fatsoenlijke of juiste handeling draagt bij aan het duurzaam bevorderen van zowel het individuele welzijn als het welzijn van de samenleving in zijn geheel, wat werkelijk nuttig is. En wat omgekeerd echt of duurzaam nuttig is, is datgene wat het goede bevordert. Maar het goede is per definitie juist. De utilisten menen ook dat een handeling juist is dan en slechts dan als het nuttig is. Maar bij de utilisten volgt dit omdat zij juistheid eenvoudigweg definiëren als datgene wat nuttig is. Dit doet Cicero niet. Hoewel het juiste en nuttige elkaar naadloos overlappen, gaat het volgens hem om twee verschillende concepten en niet om uiteindelijk een en hetzelfde concept zoals bij de utilisten. Bovendien reduceren de utilisten nut tot slechts een calculus van pijn en genot. Dit doet Cicero evenmin.
1. “Nu zijn alle filosofen het er onderling over eens en heb ik zelf ook meer dan eens betoogd dat iemand die één kwaliteit bezit, ze allemaal bezit, en je zou je erover kunnen verbazen dat ik ze nu uit elkaar haal, alsof iemand rechtvaardig zou kunnen zijn zonder een goed stel hersens.” (Cicero, De Officiis, Athenaeum, p. 132)
2. “De meesten verliezen echter rechtvaardigheid vooral uit het oog wanneer de begeerte naar macht, status en roem de overhand neemt. Ennius zegt: ‘Geen band is heilig, geen trouw bestaat voor een koning op zijn troon.’ […] Het probleem bij deze vorm van onrechtvaardigheid is dat het juist de grootste en briljantste geesten zijn waarin het verlangen naar status, macht, invloed en roem zich openbaart.” (33-34)
3. Het beginsel van rechtvaardigheid is anderen geen schade toebrengen en het algemeen goed dienen, aldus Cicero in De Officiis. Velen eeuwen later zouden klassiek liberalen als Locke en J.S. Mill dit versmallen tot slechts het eerste deel en het tweede deel verwaarlozen. Doorgewinterde - tegen communisme aanleunende - socialisten versmallen Cicero’s beginsel in De Officiis tot slechts het tweede deel en verwaarlozen het eerste deel. Beide politieke stromingen, klassiek liberalisme en communistisch socialisme, veronachtzamen dus elk op hun eigen wijze Cicero’s rechtvaardigheidsbeginsel. Eeuwenlang gold De Officiis als bepalend en toonaangevend in het onderwijs. Pas vanaf de moderne tijd nam de invloed van het werk sterk af om vervolgens geheel uit het onderwijs te verdwijnen. Men zou dit wellicht achteraf kunnen betreuren.
4. “Je moet dan ook goed voor ogen houden dat wat er bij Plato over filosofen staat, de lading maar half dekt. Hij zegt namelijk dat die rechtvaardig zijn vanwege het feit dat ze niets geven om de dingen waarnaar de meeste mensen vurig verlangen en waarvoor ze elkaar naar het leven staan. Ze zijn inderdaad rechtvaardig op de eerste manier omdat ze niemand moedwillig kwaad doen, maar ze slaan daarin door en zijn daardoor juist onrechtvaardig op de tweede manier.” (35)
5. “Stel dat je hebt afgesproken om iemand als advocaat bij te staan en dat ondertussen je zoon ernstig ziek wordt. In dat geval is het niet onverantwoordelijk om terug te komen op je belofte. Sterker nog, als die ander begint te klagen, is hij juist degene die zijn verantwoordelijkheid niet neemt.” (37-38) Cicero ageert avant la lettre tegen Kants absolutistische categorische imperatief.
6. “Wat gepast is, is door zijn aard niet te scheiden van wat fatsoenlijk is: wat gepast is, is ook fatsoenlijk en wat fatsoenlijk is, is ook gepast.” (73) Hieruit volgt dat retorica opgevat als leer van het decorum oftewel leer van het passende als het ware versmolten is met het morele.
7. “Zelfs als andere dingen belangrijker of hoogstaander zijn, moet je wat je wilt toch leggen langs de lat van je eigen natuur; het heeft namelijk geen zin om daartegen te strijden of iets te beginnen wat je toch niet kunt afmaken.” (82)
8. “Voor het spreken tot anderen zijn er allerlei leerboeken, leerboeken in de retorica, maar zoiets bestaat niet voor het spreken met anderen, hoewel ik eigenlijk absoluut niet begrijp waarom niet.” (93)
9. “Net zoals een mooi lichaam door de juiste verhoudingen van de ledematen een lust is voor het oog, omdat alle delen zo mooi bij elkaar passen, zo ontlokt ons gedrag, als dat uitblinkt door gepastheid, de goedkeuring van degenen met wie we omgaan, door de orde, standvastigheid en matiging in al onze woorden en daden.” (76)
10. “Maar omdat de middelen van individuele personen beperkt zijn en de hoeveelheid mensen die iets nodig hebben onbeperkt, moet de vrijgevigheid van gewone mensen voldoen aan het criterium van Ennius dat ‘zijn eigen licht net zo goed blijft branden’, zodat we ook in de toekomst in de gelegenheid zijn om iedereen die ons dierbaar is iets te geven.” (50)
11. “Maar als je beleid maar op een deel van de burgers gericht is en je een ander deel verwaarloost, stel je de burgers bloot aan een levensgroot gevaar: politieke onrust en onenigheid. Het gevolg is dat sommigen worden gezien als trouwe democraten, anderen als trouwe aristocraten, maar slechts een handvol als trouwe Romeinen.” (68)
12. “Maar ook wanneer het goed met je gaat en alles loopt zoals je wilt, moet je je best doen om trots, hoogmoed en eigenwaan te vermijden, want het is net zo goed een teken van zwakte als voorspoed je van je stuk brengt als wanneer tegenspoed dat doet.” (71)
13. “Om dezelfde reden is het ook beter om fraai, maar verstandig te kunnen spreken dan hoe scherp ook te kunnen denken zonder het onder woorden te kunnen brengen, want denken draait alleen om jezelf, terwijl welsprekendheid ook gericht is op de mensen met wie we in de samenleving verbonden zijn.” (106)
14. “Toch is er niets zo gepast als in elke situatie en bij elk besluit standvastigheid te bewaren.” (89) Hierbij is standvastigheid een combinatie van zelfbeheersing en dapperheid. Samen met rechtvaardigheid en wijsheid vormen zelfbeheersing en dapperheid volgens Cicero de vier kardinale verantwoordelijkheden of plichten.
15. “Als je bereid bent om goed na te denken over de superioriteit en waardigheid van de mens, begrijp je hoe kwalijk het is om je te wentelen in luxe en een slap en gemakzuchtig leven te leiden, en hoe goed het is als dat sober, ingetogen, beheerst en eenvoudig is.” (79)
16. “Hieruit blijkt dat ‘structuur’ en ‘de juiste plaats’ dezelfde betekenis hebben, want de definitie die ze geven van structuur luidt: een zodanige organisatie dat alles de juiste, passende plaats heeft. […] Een dergelijke structurering moet je ook aanbrengen in je eigen handelingen, zodat ze in je leven, net als in een evenwichtige redevoering, onderling samenhangen en bij elkaar passen.” (98)
17. “Wie wil er immers zo graag de natuur van het universum doorgronden dat hij niet alles laat vallen als zijn vaderland opeens in gevaar is en hij in staat is om de helpende hand te bieden, ook al is hij midden in een onderzoek naar dingen die absoluut het weten waard zijn […]?” (105)
18. “Grootsheid van geest zonder gemeenschapszin […] is een soort van ongeremde wildheid.” (107)
19. “Een huis moet geroemd worden om zijn eigenaar, niet de eigenaar om zijn huis.” (96)
20. “Een daad is alleen rechtvaardig als het uit vrije wil gebeurt.” (35)
21. “Om die reden zal de combinatie van rechtvaardigheid en intelligentie je zoveel je maar wilt helpen om vertrouwen te winnen, rechtvaardigheid zonder gezond verstand is ook heel handig, maar aan gezond verstand zonder rechtvaardigheid heb je niets.” (131)
22. “Echte roem moet wortel schieten en langzaam uitgroeien; alle verzinsels breken af als tere bloempjes en als je doet alsof, zal dat nooit lang duren.” (137)
23. “De welsprekendheid is ons door de natuur gegeven tot heil en behoud van de mensheid.” (141)
24. “Het onderwerp vraagt van me dat ik ook op deze plek laat merken hoezeer het verval, ja, zelfs het einde van de retorica mij ter harte gaat.” (152)
25. “Toen Themistocles door iemand gevraagd werd of hij zijn dochter moest uithuwelijken aan een goede maar arme man of aan een rijke man met een minder goede reputatie, antwoordde hij: ‘Ik heb liever een man zonder geld dan geld zonder man.’” (154)
26. Cicero verwoordt in De Officiis een politiek principe dat vele eeuwen later centraal zou komen te staan in John Lockes politieke filosofie: “Iemand die deelneemt aan het landsbestuur moet er in de eerste plaats op toezien dat iedereen zijn eigen bezit kan hebben en dat de staat het vermogen van individuele burgers intact laat. […] Staten zijn juist ingericht om te zorgen dat het bezit van eenieder intact blijft.” (155)
27. “Publius Scipio […] zei altijd dat hij nooit minder vrije tijd had dan wanneer hij vrije tijd had en nooit minder alleen was dan wanneer hij alleen was. […] Zo maakten twee zaken die voor anderen een reden zijn om te gaan luieren hem juist scherp. […] Ik zou willen dat ik hetzelfde over mezelf kon zeggen, maar ik ben niet sterk genoeg om zijn geweldige geestkracht te evenaren, al kom ik met mijn verlangen ernaar wel dicht in de buurt.” (167)
28. “De hele filosofie is vruchtbaar en lonend, Marcus, en geen van haar onderdelen is nog onontgonnen of ongerept, maar er is geen onderwerp dat rijker is en meer vruchten draagt dan de bespreking van verantwoordelijkheden, waar de principes voor een goed en gelijkmatig leven van zijn afgeleid.” (169)
29. Cicero introduceert in De Officiis avant la lettre Kants categorisch imperatief als universele regel voor juist of verantwoord handelen: "Om zonder fouten een juiste inschatting te kunnen maken wanneer datgene wat we nut noemen strijdig lijkt te zijn met ons begrip van fatsoen, moet er een vaste regel komen; als je je daaraan houdt bij je afweging, verwaarloos je je verantwoordelijkheden nooit. [… Zo is] iets van een ander afnemen en voordeel behalen ten koste van een medemens onnatuurlijker dan de dood, dan armoede, dan pijn, dan al het andere wat ons lichaam of onze bezittingen kan overkomen, want eerst en vooral is het schadelijk voor de hele maatschappij. Als we het namelijk gewoon zijn gaan vinden om een ander van zijn bezittingen te beroven of hem geweld aan te doen, leidt dat onherroepelijk tot de ontwrichting van datgene wat het meest natuurlijk is: de menselijke samenleving. […] Als je je op die manier laat leiden door het algemeen belang en de menselijke samenleving waar ik het zo vaak over heb, zul je altijd weten wat je verantwoordelijkheden zijn.” (174, 176, 179)
30. “Mensen die een onderscheid aanbrengen tussen wat nuttig en wat fatsoenlijk is, ondermijnen de grondslagen van de natuur.” (222)
31. “Het is niet juist omdat het nuttig is, maar het is nuttig omdat het juist is.” (228)
32. “Iemand die zo denkt: ‘Ik vraag me af of het wel juist is, maar het is in ieder geval nuttig’, waagt het om twee dingen die van nature met elkaar verbonden zijn uit elkaar te rukken, en dat is de bron van alle bedrog, misdaad en slechtheid.” (205)
33. “De natuur is de bron van het recht.” (203)
34. “Er bestaat namelijk een band […] met de grootst mogelijke reikwijdte, een band tussen alle mensen onderling […]” (202)
35. “Quintus Scaevola wilde ooit een stuk land kopen en vroeg de verkoper om in één keer zijn definitieve prijs te noemen. De verkoper deed dat en hij antwoordde dat hij het stuk land meer waard vond en bood hem 100.000 sestertiën boven op de vraagprijs. Niemand zal ontkennen dat dat de daad is van een goed man, maar velen vinden het ook de daad van een onverstandig man […]. Dat is het probleem als je een scheiding aanbrengt tussen goed en verstandig.” (198-199)
36. “Bedrog geeft je uitstel, geen afstel.” (231)
37. “Wat maakt het voor verschil of je van een mens verandert in een beest of het uiterlijk van een mens behoudt, maar je ondertussen wel als een beest gedraagt?” (209)
38. “De stoa betoogt dat alles wat fatsoenlijk is waarschijnlijk ook nuttig is en dat er niets nuttigs bestaat wat niet ook fatsoenlijk is. Dat vind ik beter dan betogen dat er handelingen zijn die nuttig zijn maar niet fatsoenlijk, of omgekeerd.” (174-175)
39. Volgens Cicero is een handeling fatsoenlijk of juist dan en slechts dan als het nuttig is. Laat me de kern van Cicero's inzet beknopt weergeven. Een fatsoenlijke of juiste handeling draagt bij aan het duurzaam bevorderen van zowel het individuele welzijn als het welzijn van de samenleving in zijn geheel, wat werkelijk nuttig is. En wat omgekeerd echt of duurzaam nuttig is, is datgene wat het goede bevordert. Maar het goede is per definitie juist. De utilisten menen ook dat een handeling juist is dan en slechts dan als het nuttig is. Maar bij de utilisten volgt dit omdat zij juistheid eenvoudigweg definiëren als datgene wat nuttig is. Dit doet Cicero niet. Hoewel het juiste en nuttige elkaar naadloos overlappen, gaat het volgens hem om twee verschillende concepten en niet om uiteindelijk een en hetzelfde concept zoals bij de utilisten. Bovendien reduceren de utilisten nut tot slechts een calculus van pijn en genot. Dit doet Cicero evenmin.
dinsdag 15 juli 2025
Niet-lineaire retorica

In hedendaagse vormen van politiek spreken voor een groot publiek valt echter een duidelijke verschuiving waar te nemen. En dit niet omdat de intentie tot overtuiging verdwenen zou zijn, maar omdat de structuur waarin deze overtuiging gestalte krijgt wezenlijk verschilt van de traditionele opbouw.
Steeds vaker vertonen politieke publieksbetogen een niet-lineaire ontwikkeling, waarin meerdere verhaallijnen simultaan worden ontvouwd. De lijnen lopen door elkaar heen, overlappen gedeeltelijk, verdwijnen tijdelijk uit beeld en keren herhaaldelijk weer terug. De overtuigingskracht vloeit hier niet voort uit een lineaire argumentatieve progressie, maar uit herhaling, ritmiek en het performatief afstemmen op het publiek.
Een treffende analogie voor deze niet-lineaire retorische dynamiek betreft het format van de hedendaagse talkshow waarvan in Nederland Vandaag Inside het paradigmatische voorbeeld is. Gesprekken verlopen daarin niet langer serieel van gast naar gast volgens een gestructureerde sequentiële vraag-antwoordreeks. In plaats daarvan grijpen sprekers in op elkaars bijdragen, onderbreken zij elkaar, en keren thema’s steeds terug. In deze configuratie ontstaat betekenis niet primair via logische ordening, maar via associatieve verbanden en tegelijkertijd meanderende en concentrische patronen. Precies deze circulaire gespreksdynamiek kenmerkt in toenemende mate ook monologische retorische praktijken binnen het politieke domein.
Hoewel deze retorische ontwikkeling op het eerste gezicht overeenkomsten lijkt te vertonen met elementen uit wat vaak de sofistische traditie binnen de klassieke retorica wordt genoemd, dient toch nadrukkelijk een onderscheid tussen beide gemaakt te worden. Redenaars zoals Gorgias leggen sterk de nadruk op de affectieve en stilistische aspecten van taal, waarbij overtuigingskracht wordt gekoppeld aan esthetiek en performativiteit. Echter, ook binnen deze klassiek retorische traditie bleef het betoog herkenbaar als discursieve lineaire eenheid. De retorische strategieën richtten zich op het beïnvloeden van het publiek via emoties die zich, ondanks hun fluïditeit, nog steeds lieten structureren binnen een samenhangend lineair geordend betoog.
De recente niet-lineaire retorische vormen onderscheiden zich doordat zij die ordenende structuur loslaten. Er ontstaat overtuiging zonder een traditioneel opgebouwd narratief. In plaats van een lineair betoog produceert de spreker een affectief veld waarin diverse thema’s gelijktijdig op meerdere niveau's resoneren. Verschillende motieven worden niet thematisch volgordelijk afgewerkt, maar verweven in een doorlopende rondgaande ritmische stroom. De toehoorders worden niet aangesproken als delibererende subjecten, maar als deelnemers binnen een gedeeld affectief activerend veld. De overtuiging die hieruit voortkomt berust dan ook niet op logische volgordelijke argumentatie, maar op herkenning en identificatie binnen een veelstemmige resonantieruimte.
Deze recente ontwikkeling kan worden omschreven als niet-lineaire retorica. In tegenstelling tot de klassieke retorica, waarin overtuiging het resultaat is van een logische progressie, zet de niet-lineaire retorica in op het gelijktijdig activeren van meerdere betekenislijnen. Deze lijnen versterken elkaar niet via deductieve coherentie, maar via associatieve en repetitieve interactie. De spreker fungeert hier niet als auteur van een argumentatieve eenheid, maar als regisseur van discursieve resonanties binnen een netwerk van betekenissen.
Binnen deze retorische constellatie verschuift het zwaartepunt van deductie naar beweging. Waar in de Aristotelische traditie binnen de klassieke retorica de argumentatieve kracht vooral ligt in de logische onderbouwing van een standpunt, ontstaat overtuiging hier door het opwekken van herhaling, herkenning en ritmische bevestiging. De spreker produceert geen betoog in de traditionele zin van het woord, maar initieert een golfbeweging van betekenisproductie die zich collectief en dynamisch ontvouwt. De orator beweegt en laat zich bewegen door het publiek dat meebeweegt. Zo ontstaan affectieve loops en golvende patronen.
Deze benadering vertegenwoordigt geen breuk met retorica als zodanig, maar betreft een transformatieve ontwikkeling binnen de redenaarskunst. Overtuiging ontstaat niet langer via stapsgewijs gestructureerde argumentatie, maar via performatieve deelname aan een discursief ritme. Niet-lineaire retorica begrijpt een redevoering als een plaats van performatieve emergentie waarin betekenis associatief ontstaat en zich ontwikkelt door meervoudige gelaagdheid, herhaling en collectieve affectieve afstemming. Daarmee vormt de niet-lineaire retorica een retorisch model van publieksovertuiging dat de traditionele lineaire retorica overstijgt door het ontsluiten van een niet-seriële fluïde overtuigingsstructuur waarbij meerdere betekenislagen tegelijkertijd in lussen belicht worden.
zaterdag 12 juli 2025
Heideggers duiding van het ding

Labels:
Confrontatie,
ding,
Heidegger,
nabijheid,
Visser
Paper accepted for publication

Labels:
argument,
god,
Non-bruteness,
Philosophia Reformata,
publication
Een technisch-retorische innovatie

Labels:
Gorgias,
lexis,
Retorica,
spreekstijl,
taalgebruik,
Trump
woensdag 9 juli 2025
Possible worlds and possible beings: a reflection on ontological commitment

Labels:
atheism,
god,
ontological commitment,
possible entity,
possible world,
theism
vrijdag 4 juli 2025
'Wat is nou waar? Zeven regels om helder te denken in verwarrende tijden' - recensie voor filosofisch tijdschrift Sophie (2025-2)

Het is een boek waarvan de urgentie voelbaar is. We leven in verwarrende tijden en veel mensen vragen zich af naar welke stemmen ze nog kunnen luisteren en welke bronnen ze nog kunnen vertrouwen. Hoe moeten we omgaan met de enorme hoeveelheid informatie die bijna dagelijks op ons afkomt en steeds vaker afkomstig is van dubieuze bronnen? Peels en De Ridder behandelen een zevental regels voor helder en kritisch denken om orde te scheppen in de chaos. De regels worden in een logische volgorde besproken. Het boek begint met richtlijnen die ons eigen denken betreffen, zoals de regel om te reflecteren op de manier waarop je zelf denkt en de oproep om de moed te hebben van mening te veranderen. Daarna volgen handvatten voor het denken met anderen: vertrouw kritisch, sta open voor bronnen buiten je eigen bubbel en organiseer gezonde twijfel bij het gebruik van bronnen. De auteurs bespreken ook vuistregels voor het kritisch beoordelen van bronnen. Tenslotte worden aanwijzingen gegeven over hoe je je kritisch kunt verhouden tot bredere fenomenen zoals het dagelijks nieuws, wetenschappelijk onderzoek, misleidende propaganda en de wisselwerking tussen taal en wereld. Peels en De Ridder leggen daarbij helder uit hoe wetenschap, taal, nieuws en propaganda in grote lijnen functioneren. Daarnaast worden denkregels aangereikt voor het herkennen van legitieme experts en voor wanneer het verstandiger is je oordeel aan zulke experts over te laten.
Het boek is geschreven met een zo breed mogelijk publiek op het oog. Hoewel het boek op verschillende plaatsen filosofische ideeën behandelt - zoals die van William James, David Hume en Thomas Reid - is het geen boek specifiek voor filosofen. Het is bedoeld voor iedereen die goed en helder denken belangrijk vindt en zich afvraagt of daar zinvolle en bruikbare regels voor zijn.
Peels en De Ridder zijn erin geslaagd om een aantal cruciale denkregels bijeen te brengen en op een duidelijke en toegankelijke wijze uiteen te zetten. Vakjargon wordt vermeden of helder toegelicht. Het boek biedt daarbij interessante inkijkjes. Zo leert de lezer meer over welke filters in het wetenschappelijk onderzoek werkzaam zijn, hoe frames en metaforen werken, en over de aard van complottheorieën. Ook relevante gerelateerde begrippen zoals intellectuele arrogantie en kennisonrecht worden onder de aandacht gebracht. Hierbij wisselen de auteurs inzichten uit de filosofische kennisleer en wetenschapsfilosofie moeiteloos af met inzichten uit de communicatiewetenschappen.
Daarnaast is het vlot en pakkend geschreven. De regels worden toegelicht met concrete en aansprekende voorbeelden en het belang van elke denkregel wordt treffend voor het voetlicht gebracht. Mooi ook dat de uitleg zo nu en dan naar Bijbelse verhalen verwijst.
Sommige regels mogen misschien voor de hand liggen - zoals open staan voor andere meningen en jezelf kritisch bevragen - maar ook dan is het waardevol een spiegel voorgehouden te krijgen en je af te vragen: Hoe doe ik het eigenlijk op dit punt? Is verbetering mogelijk? En zo ja: hoe? Het boek helpt zo om je denkvermogen waar nodig kritisch aan te scherpen. Er zitten ook enkele verrassende regels bij, zoals de oproep om wekelijks van mening te veranderen en het nieuws te negeren. Zulke aanbevelingen worden vervolgens echter door Peels en De Ridder voldoende genuanceerd.
Het gekozen aantal van zeven regels - waarvan de auteurs overigens ruiterlijk toegeven dat het er ook best zes of acht hadden kunnen zijn - doet denken aan de zeven vinkjes van Joris Luyendijk, met het verschil dat het hier niet om privileges gaat, maar om zaken waarvan iedereen zich meester kan en zou moeten willen maken om niet te verdwalen in beperkte bubbels of juist een teveel aan stemmen en bronnen.
In een tijd waarin nepnieuws en misinformatie duidelijk aanwezig zijn, veel burgers door polarisatie tegenover elkaar staan en er mensen zijn die vastzitten in filterbubbels, willen de auteurs net zoals Descartes met regels voor het denken richting te geven aan het verstand. Peels en De Ridder kiezen voor onze verwarrende tijd echter nadrukkelijk een andere invalshoek dan Descartes. Interessant genoeg wijzen de auteurs er tegelijk op dat het met nepnieuws, bubbels en polarisatie minder erg gesteld is dan vaak wordt aangenomen.
Dit boek komt op een goed moment omdat onze tijd vraagt om heldere en bruikbare denkregels. Niet elke regel mag dan even verrassend zijn - soms ligt de inhoud dicht bij wat veel lezers al wel zullen weten - maar juist herkenning helpt om ons te spiegelen in de spiegel die dit boek ons voorhoudt. Al met al kan Wat is nou waar? met zijn pleidooi voor denkmoed en denknuance in zekere zin beschouwd worden als een eigentijdse Regulae die hopelijk helpt om de hedendaagse verwarring te verminderen.
Abonneren op:
Posts (Atom)