zondag 8 maart 2015

Denken aan 'de wereld buiten ons denken'

Volgens mijn wereld-voor-ons kenleer kunnen wij nooit vaststellen of de wereld zoals wij deze denken overeenkomt met de wereld zelf. Waarom niet? Dát waaraan wij denken zodra wij denken aan de wereld is onvermijdelijk een door ons gedachte wereld. Dit is op zichzelf beschouwd nog een triviale constatering en dus als zodanig wellicht niet voldoende interessant. Echter, waar ze ons op wijst is dat het menselijk denkvermogen bij ons denken aan de wereld hoe dan ook een of andere rol speelt.

Maar wat is deze rol? Is ons denken een neutraal voertuig voor neutrale inhouden? Heeft een denkact op geen enkele wijze invloed op haar denkinhoud? Of zou het zo kunnen zijn dat de inhoud van ons denken, zoals dus de door ons gedachte wereld, door de act van het denken zelf inhoudelijk sterk bepaald wordt? Zou het zo kunnen zijn dat de activiteit van het denken aan iets, zoals dus de wereld, een vergaande transformatieve invloed heeft op de denkinhoud? Het punt is niet dat het denken deze invloed heeft. Het punt is dat wij op geen enkele wijze kunnen vaststellen of dit wel of niet het geval is. Maar dan kunnen we dus helemaal niet vaststellen of de door ons gedachte wereld overeenkomt met de wereld zelf.

Waar het om gaat is dat wij niet kunnen vaststellen of de inhoud van ons denken al zodanig door onze denkactiviteit beïnvloed is, dat deze inhoud niet langer een neutrale inhoud is. We kunnen anders gezegd niet nagaan of de inhoud van een menselijke denkact zodanig door deze act getransformeerd is, dat de inhoud niet meer los van de act gezien kan worden. Kortom, omdat we niet kunnen vaststellen hoe act en inhoud van ons denken in feite samenhangen, hebben we geen toegang tot de wereld zoals deze los van ons denken is. Dat we de toegang tot de-wereld-in-zichzelf missen is dus onvermijdelijk.

Het probleem is niet die van de mogelijkheid van Descartes' demon die ons denken zou kunnen voorschotelen met allerlei misleidende denkinhouden, zodat wij niet kunnen nagaan of de wereld zoals wij die denken overeenkomt met de wereld zelf. Het sceptische scenario van de Cartesiaanse demon gaat er immers vanuit dat ons denken in zichzelf betrouwbaar is, maar dat wij desalniettemin van buiten door een demon bedrogen zouden kunnen worden, zodat wij alsnog niet kunnen vaststellen of wij de wereld denken zoals deze werkelijk is. Uitgaande van mijn wereld-voor-ons kenleer is het punt daarentegen dat wij niet kunnen uitsluiten dat ons denken zelf iedere denkinhoud zodanig transformeert dat deze niet langer gaat over de wereld zelf. Wat niet uitgesloten kan worden, zouden we kunnen zeggen, is dat ons eigen denken de plaats inneemt van Descartes' demon. Dat er geen demon buiten ons is, maar dat wij ons eigen demon zijn.

De tegenwerping dat we misschien enige mate van toegang hebben, werkt niet. We kunnen namelijk evenmin vaststellen of een denkact haar inhoud slechts in beperkte mate transformeert. Dit kunnen we niet omdat we ten aanzien van de uiteindelijke samenhang tussen beiden, denkact en denkinhoud, niets kunnen vaststellen. We tasten eenvoudigweg in het duister omtrent de mate waarin ons eigen denken zelf inhoudelijk medebepalend is voor onze denkinhouden. En daarom weten we niet in welke mate iets waaraan wij denken, een denkinhoud, los van onze denkact gezien kan worden.

De argumentatie voor de bewering dat wij geen toegang hebben tot de wereld zoals deze op zichzelf is blijft dus niet steken in de triviale constatering dat zodra wij iets denken het altijd wij zijn die denken. Het argument is dat wij niet kunnen vaststellen wat precies de inhoudelijke transformatieve bijdrage is van ons denken aan de inhouden die wij denken. En dat is geen triviale constatering, maar een fundamentele uitspraak over ons onvermogen na te gaan of onze denkinhouden ten opzichte van onze denkacten werkelijk neutraal zijn, of in feite diepgaand door deze acten bepaald worden.

En precies omdat het gaat om dit onvermogen, is het niet nodig om mijn wereld-voor-ons kenleer te belasten met allerlei problematische Kantiaanse claims over hoe ons menselijke denken dan precies transformerend te werk zou gaan. Die claims zijn problematisch omdat het willen vaststellen van de concrete werking van de transformatie (en daarmee van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf) onverenigbaar is met de these dat wij niet kunnen vaststellen hoe de wereld onafhankelijk van ons denken is.

Het is dan ook van belang om iedere substantiële invulling van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf te vermijden. Maar betekent dit dan dat we alsnog terugvallen op alléén maar de triviale constatering dat het altijd wij zijn die iets denken zodra er gedacht wordt? Een constatering waar op zichzelf nog helemaal niets uit volgt? Nee, dit is geenszins het geval. Het is precies het hierboven besproken beroep op ons diepe en fundamentele onvermogen om het transformatieve potentieel van ons denken in kaart te brengen dat genoemde terugval vermijdt, en tegelijkertijd een problematische substantiële invulling van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf voorkomt.

13 opmerkingen:

FiloMusica zei

Scherpe analyse. Wat mist is de positieve kant. Kants claims over hoe ons menselijke denken transformerend te werk gaan hebben als doel om te laten zien dat we desondanks beschikken over objectieve kennis (wiskunde en Newton's natuurkunde) die niet geheel en al bepaald is door menselijk denken. Wat is uw alternatief hiervoor?

Emanuel Rutten zei

Beste Johan,

Scherpe vraag. Mijn antwoord vind je in mijn nadere uitwerking van mijn kennisleer. Zie bijvoorbeeld VIII t/m XIII van http://goo.gl/lsHw64

Groet,
Emanuel

Anoniem zei

Je haalt met deze stelling wel je Godsbewijs onderuit. En verder de rest van de filosofie.

Emanuel Rutten zei

Beste anoniem,

Je hebt er blijkbaar niet veel van begrepen. Zie om te beginnen eens (1) en (9) van http://goo.gl/e3ZsMM

Groet,
Emanuel

Ed zei

Emanuel,

De geest van Descartes blijft ons beïnvloeden, of we dit willen of niet. Het is als het ware de lucht, die we in- en uitademen.

In dit verband blijf ik het woord 'vaststellen' in samenhang met de Kantiaans aandoende onkenbaarheid van wereld op zich... als spilpunt van je uiteenzettingen op z'n minst lastig vinden. Vergeet niet: weten als zodanig moet bepaald worden, zonder dat een bijzondere vorm daarvan, of iets, dat zelf reeds weten is, ja 'bewustzijn' in zich sluit (zoals oordeel, voorstelling, conclusie enz.), in de definitie ervan benut wordt - dwz.: weten moet met zuiver ontologische middelen bepaald worden.
We zeggen: weten is een zijnsverhouding, en wel één, die de zijnsvormen geheel en deel veronderstelt. Het is de verhouding van het deelhebben van een zijnde aan het zo-zijn (qualitas) van een ander zijnde, waardoor in dit zo-zijn géén verandering geïmpliceerd of 'medegesteld' wordt. Het 'gewetene' wordt 'deel' van dat/diegene, die 'weet', maar zonder hierbij in wat voor opzicht ook van z'n plaats te komen of hoe dan ook 'getransformeerd'/veranderd te worden. Deze zijnsbetrekking is geen ruimtelijke, tijdelijke, causale betrekking. 'Mens' in de betekenis van 'geest' is voor ons hier het X of het inbegrip van die acten in het wetende zijnde, waardoor zo'n deelhebben mogelijk is; waardoor een ding, of beter: het zozijn - en alléén het zozijn - van een zijnde, een 'ens intentionale' wordt in onderscheid van het loutere erzijn ('ens reale'), dat steeds en noodzakelijk buiten en aan gene zijde van de kennisbetrekking blijft.

Wortel van dit X, bewegingsbepalend moment voor de voltrekking van die acten, die tot een vorm van deze deel-hebbing leiden, kan alleen de zichzelf en zijn eigen zijn transcenderende deel-name zijn, die wij 'liefde' in de meest formele zin van het woord noemen. Van weten spreken we daar en alleen daar, waar het zo-zijn als streng identiek zowel extra mentem, namelijk in re is, als ook en meteen in mente - als ens intentionale of als 'voorwerp'. De vraag, of en hoe we uit ons zogenaamde 'bewustzijn' bij de dingen komen, bestaat als zinvolle hier nog niet voor ons.

voortzetting volgt eventueel

Groet,
Ed

Ed zei

Emanuel,

een paar schoolse bemerkingen. 'Wanneer ik een boek voor me heb waaruit de objectieve geest van de katholieke wijsbegeerte spreekt, voel ik me steeds als iemand die nog altijd leert', schijnt Max Scheler eens gezegd te hebben.

'Cogitatur ergo est', bemerkt Leibniz reeds tegenover het cogitatio ergo sum -natuurlijk is 'est' hier geen erzijn of realiteit, maar zijn van een of andere vorm, dus ook ideaal zijn, fictief zijn, bewust-zijn, enz.
De act van de cogitatio staat echter niet, zoals Leibniz nog suggereert, in correlatie met het zijn als dusdanig, maar alleen met die zijnswijze, die we als 'voorwerpelijk zijn' kenmerken. -Dan is er ook nog het nietvoorwerpelijke act-zijn, dwz. een zijnswijze, die alleen in z'n voltrekking z'n zijn heeft. 'Zijn' in de meest ruime zin van het woord komt daarmee ook het act-zijn, het cogitare toe, waar men nu eenmaal niet weer een cogitare aan vooraf kan laten gaan.

De evidentieordening leert: 'er is iets' of beter 'er is niet niets', waarbij we onder het woord 'niets' niet het 'niet iets zijn' of het 'nietwerkelijkzijn', maar de negatieve verhouding van het nietzijn zonder meer begrijpen. Een tweede evidentie is, dat alles, wat in de zin van een mogelijke zijnswijze 'is', in een zo-zijn, 'wat-zijn', wezen vervalt, en in een modus van het 'erzijn'.

Een probleem dat aan de realiteitstheorie voorafgaat is verder dat van de transcendentiebeleving. De misvatting van het percipi=esse van Berkeley bestaat hierin, dat de aanname, dat al het zijn, dat wij denken, precies doordat het gedacht wordt, niet gelijktijdig als onafhankelijk van het denken bestaand aangezien kan worden, een miskenning van het aan alle intentionele akten toekomende transcendentiebewustzijn met zich meevoert. Dat wil zeggen, dat niet alleen het denken in engere zin, maar iedere intentie zonder meer, dus ook waarneming, voorstelling, herinnering, waardeschatting, doelstelling, buiten de act en de actuele actinhoud 'uitwijst', iets actvreemds intendeert - ook in het geval, dat het gedachte zelf weer een gedachte is. Intentio betekent de gerichte beweging op iets, wat men zelf niet, of alleen gedeeltelijk of onvolledig 'heeft'.

Reeds met deze reflexen wordt het mogelijk een begrip precies te bepalen, dat aan het begrip van het bewustzijn nog voorafgaat, het begrip van het kennen.

Verdere uitvoering eventueel komende Zondag

Groet,
Ed

Anoniem zei

Je weet van geen 1 gedachte in hoeverre ze aansluit bij de werkelijke wereld. Dat geldt ook over de specifieke gedachte dat er een God is bij die wereld.

Om zinvol over de wereld te kunnen spreken moet je ervan uitgaan dat die bestaat, en in het bijzonder dat er inderdaad mensen in rondlopen waarmee je het over de wereld kan hebben.

Als die ideeen niet aansluiten dan lukt dat allemaal niet meer. Immers, mijn idee is dat de tekst die hier op deze website staat is geschreven door een ander mens. Maar dat is een idee, ik heb daar verder geen spat bewijs voor.

Kom je mensen op straat tegen, dan is het nog steeds een idee dat ze hetzelfde zijn als ik. Als ik ze een boek zie schrijven dan is het idee dat ze dat op dezelfde manier doen als ik een boek zou schrijven. Als ze een logisch bewijs produceren dan is het idee dat ze dat op dezelfde manier doen als ik. Enz enz enz

Du moment dat je zegt dat dat idee niet klopt is de filosofie dood. Tegen wie heb je het als je wat zegt?

Emanuel Rutten zei

Beste anoniem,

Je bent, neem ik aan, dezelfde anoniem als hierboven? Welnu, in dat geval heb je er nog steeds niet veel van begrepen. Ik zou zeggen, verdiep je eens in mijn kennisleer. Een prima ingang is http://goo.gl/avJWfl en daarna eventueel ook I-VIII van http://goo.gl/ryfVI1

Doen hoor!

Groet,
Emanuel

Ed zei

Emanuel,

schematische expositie van het begrip van het weten, waarna pas de bijzondere zijnswijze van het bewustzijn, als waarvan een niet onaanzienlijk breukdeel van de tijdgenoten foutief als van een eerste inzicht uitgaat: het zijn van het 'bewust-zijn', als het logisch later volgende element van de kenleer besproken kan worden.

1) het weten is een laatste, verder niet afleidbare zijnsverhouding tussen twee zijnden. We zeggen: een zijnde A 'weet' van zijnde B, wanneer A deelheeft aan het wezen of zozijn van B, zonder dat door deze deelname het zozijn of wezen van B een verandering ondergaat. Zo'n deelname is zowel ten aanzien van het voorwerpelijke als ook het aktmatige zijn mogelijk; tegenover het actmatige zijn bijvoorbeeld door navoltrekking van de act, tegenover gevoel door navoelen enz. 'Deelname' is dus een ruimer begrip dan dat van het voorwerpelijke kennen, dwz. het kennen aangaande hete voorwerpelijk zijn. De deelname, waar het hier om gaat, kan nooit in een causale betrekking, of in een betrekking van gelijkheid of overeenkomst, of in die van teken en betekende opgelost worden. Het gaat om een niet meer afleidbare, eigenaardige wezensverhouding.

2) we zeggen verder, dat B, wanneer deze deelname door A aan B plaatsvindt en B tot het voorwerpelijke zijn hoort, een 'voorwerp' zal zijn. Het zijn van het voorwerp met het voorwerp-zijn van het zijnde verwisselen, was een van de begoochelingen van het bewustzijnsidealisme. Het erzijn in de zin van de realiteitsmodificatie is iets, wat nooit element van de kennisbetrekking is/wordt, maar wat tot de reëele drager van de kennis steeds en alleen in een causale betrekking staat. Het ens reale blijft buiten iedere mogelijke kennisbetrekking vallen, niet alleen een menselijke, maar ook een eventueel goddelijke.

3) een logisch later begrip is dan dat van de 'intentionele act'; en een nog latere dat van het 'subject' van deze act, van een actvoltrekkend 'ik'. Intentionele act valt te definiëren als dat wordende in A, waardoor A een deelname aan het zozijn of wezen van B verwerft, of als dat, waardoor deze deelname tot stand komt. -Inzoverre gingen de scholastici terecht uit van een onderscheid tussen een ens intentionale en een ens reale, om eerst na dit onderscheid dat tussen een intentionele act en een reëele betrekking tussen de drager van de kennis en het dingmatige zijn te beschrijven.

Groet,
Ed




Anoniem zei

Beste Emanuel,

Welke positie neem jij binnen de wereld-voor-ons in ten aanzien van het realisme/anti-realisme debat? Is er volgens jou bijvoorbeeld sprake van een (Kantiaanse) noumenale wereld binnen de wereld-voor-ons? Geloof je dat er primaire eigenschappen (Locke) aan objecten toekomen? Of dat er helemaal geen eigenschappen toekomen aan objecten (Berkeley) en alles dus alleen bestaat in onze geest. Wat is volgens jou de ontologische status van getallen? Et cetera.

Groeten,
Bas

Emanuel Rutten zei

Beste Bas,

Binnen de wereld-voor-ons kunnen we probleemloos spreken over objecten buiten onze geest die onze zintuigen beroeren en zo in onze geest voorstellingen van deze objecten veroorzaken. Bovendien kunnen wij ook zonder een beroep op zintuiglijke ervaring de dingen en bepaalde eigenschappen ervan kennen. Dit doen wij vanuit ons zuivere redevermogen. Dus ja, Kants noumena bestaan binnen de wereld-voor-ons. Ze zijn echter binnen de wereld-voor-ons kenbaar en juist niet onkenbaar! De titel van mijn thesis (http://goo.gl/m9p2ek) luidt dan ook niet voor niets: "Het kenbare noumenale: transcendentie binnen de wereld-voor-ons". Bekijk vooral even de figuur op blz. 30 van deze thesis. In dit werk ga ik ook in op de status van getallen binnen de wereld-voor-ons. Inmiddels ben ik daar iets anders over gaan denken. Mijn nieuwe semantisch argument impliceert namelijk dat er abstracte objecten bestaan.

Groet,
Emanuel

Anoniem zei

Beste Emanuel,

Bedankt voor je reactie. Je zegt dat we binnen de wereld-voor-ons uit kunnen gaan van het bestaan van noumena. Hoe kijk jij tegen het idealisme aan? En dan doel ik op het soort idealisme van bijvoorbeeld George Berkeley, waarbij materie alleen in de geest bestaat. Een heel aantal kwantumfysici zijn van mening dat bewustzijn fundamenteel is, en dat materie alleen kan bestaan als het wordt waargenomen door een waarnemer. Onder andere James Jeans en Max Planck waren idealisten. Zie voor een recent voorbeeld dit onderzoek: http://www.nature.com/nature/journal/v446/n7138/abs/nature05677.html. Dit onderzoek falsifieert non-lokaliteit. Materie bestaat niet objectief voordat het gemeten wordt.

Ook kan geest niet worden gereduceerd tot materie. Als we even aannemen dat interactie dualisme niet mogelijk is, dan volgt daar logisch idealisme uit. Wat is jouw opvatting daarover?

Impliceert jouw semantische argument dat er materie moet bestaan in de realistische zin, dus onafhankelijk van de waarneming van een mind? Of is jouw argument compatibel met idealisme, omdat materie 'in de geest' kan bestaan, en er dus materie bestaat?

Ik ben nogal geïnteresseerd in jouw filosofische mening, vandaar mijn vragen ;)

Groeten,
Bas

Emanuel Rutten zei

Beste Bas,

Mijn semantisch argument impliceert dat niet alles in de geest bestaat en dus dat idealisme onwaar is. Idealisme is dan ook niet compatibel met mijn argument. Wie de conclusie van mijn semantisch argument accepteert dient idealisme te verwerpen.

Dit is echter niet het hele verhaal. Uitgaande van mijn wereld-voor-ons kennisleer dienen wij immers te zeggen dat wij nooit buiten de wereld-voor-ons kunnen treden. Op geen enkele wijze kunnen wij dus weten of idealisme waar is of niet. Om dat te achterhalen zou een absoluut standpunt op de werkelijke werkelijkheid nodig zijn en dat kunnen wij als mensen nimmer innemen, aldus mijn kenniskeer.

Maar hoe kan mijn semantisch argument dan impliceren dat idealisme onwaar is? Krijgen we zo geen conflict tussen dat argument en mijn wereld-voor-ons kennisleer?

Het antwoord op deze vraag is dat ook mijn semantisch argument - net zoals al ons menselijke ervaren, denken en spreken - wordt gegeven *binnen* de-wereld-voor-ons. De conclusie vanuit het semantisch argument dat idealisme onwaar is, betreft dan ook een conclusie die alléén gerechtvaardigd is als een claim over de-wereld-voor-ons. De-wereld-voor-ons is zodanig dat niet alles in de geest bestaat. Dat er ook objecten buiten de geest bestaan is een gerechtvaardigde uitspraak over de-wereld-voor-ons. Over de-wereld-in-zichzelf, dus over de vraag of idealisme waar is voor de werkelijke werkelijkheid, hebben wij daarmee nog niets gezegd. En dat is maar goed ook, want dat kunnen wij op grond van mijn kennisleer helemaal niet. In die zin moeten we dus inderdaad zeggen dat wij als mensen niet weten of idealisme waar is of niet. Het zou kunnen, maar we zullen het voor wat betreft de wereld-in-zichzelf nimmer weten. Wij kunnen dankzij mijn semantisch argument slechts concluderen dat idealisme onwaar is binnen de-wereld-voor-ons.

Groet,
Emanuel