zaterdag 24 maart 2012
Modal-epistemic argument: article available
Some time ago I proposed a new model epistemic argument for the existence of God. A comprehensive presentation of this argument, and a detailed assessment of a large number of objections against it, is now available on my website, here.
vrijdag 23 maart 2012
The resurrection of natural theology
" Having arrived at this point, the reader will be inclined to conclude that natural theology is as dead as a doornail, because its downfall is final in view of the epistemological critiques of Hume and Kant, and the linguistic criticisms of logical positivists and Wittgensteinean philosophers of religion. Such a conclusion would be in agreement with what many lay persons tend to think about religious affiliations anyway, to wit, that they are a matter of habit or feeling or blind decision or grace rather than of rational deliberation, not only in fact but also de jure. Yet the philosophy of religion, both apologetic and critical, is today a flowering field of academic research within analytic philosophy, so much so that we may speak of a surprising resurrection of natural theology.
This resurrection began when in the 1960s and 1970s analytically trained philosophers such as William Alston, Alvin Plantinga, Richard Swinburne, and Nicholas Wolterstorff started to apply the tools of analytic philosophy to natural theology, thereby radically transforming the field. The spirit of this renewal of natural theology was well expressed by Swinburne, when he wrote in 1977:
"It is one of the intellectual tragedies of our age that when philosophy in Englishspeaking countries has developed high standards of argument and clear thinking, the style of theological writing has been largely influenced by the continental philosophy of Existentialism, which, despite its considerable other merits, has been distinguished by a very loose and sloppy style of argument. If argument has a place in theology, large-scale theology needs clear and rigorous argument. That point was very well grasped by Thomas Aquinas and Duns Scotus, by Berkeley, Butler, and Paley. It is time for theology to return to their standards" (The Coherence of Theism, Revised Edition, Oxford University Press, 1993)
Three years later, the general public was informed about the resurrection of natural theology within analytic philosophy when Time ran a story on 7 April 1980 called 'Modernizing the Case for God', which contains the following passage:
"In a quiet revolution in thought and argument that hardly anybody could have foreseen only two decades ago, God is making a comeback. Most intriguingly, this is happening not among theologians or ordinary believers, but in the crisp intellectual circles of academic philosophers, where the consensus had long banished the Almighty from fruitful discourse" "
Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason, Oxford University Press, 2012, pp. 26-27
This resurrection began when in the 1960s and 1970s analytically trained philosophers such as William Alston, Alvin Plantinga, Richard Swinburne, and Nicholas Wolterstorff started to apply the tools of analytic philosophy to natural theology, thereby radically transforming the field. The spirit of this renewal of natural theology was well expressed by Swinburne, when he wrote in 1977:
"It is one of the intellectual tragedies of our age that when philosophy in Englishspeaking countries has developed high standards of argument and clear thinking, the style of theological writing has been largely influenced by the continental philosophy of Existentialism, which, despite its considerable other merits, has been distinguished by a very loose and sloppy style of argument. If argument has a place in theology, large-scale theology needs clear and rigorous argument. That point was very well grasped by Thomas Aquinas and Duns Scotus, by Berkeley, Butler, and Paley. It is time for theology to return to their standards" (The Coherence of Theism, Revised Edition, Oxford University Press, 1993)
Three years later, the general public was informed about the resurrection of natural theology within analytic philosophy when Time ran a story on 7 April 1980 called 'Modernizing the Case for God', which contains the following passage:
"In a quiet revolution in thought and argument that hardly anybody could have foreseen only two decades ago, God is making a comeback. Most intriguingly, this is happening not among theologians or ordinary believers, but in the crisp intellectual circles of academic philosophers, where the consensus had long banished the Almighty from fruitful discourse" "
Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason, Oxford University Press, 2012, pp. 26-27
dinsdag 20 maart 2012
The Lived Abstraction
Vandaag werd ik geattendeerd op de lezing I am a crowd van Rick Dolphijn. Dolphijns spreken over de 'lived abstraction' lijkt op het eerste gezicht in bepaalde opzichten op mijn spreken over de-wereld-voor-ons. Zo stelt Dolphijn dat wij nimmer buiten de 'lived abstraction' kunnen treden. Concepten als 'ik', 'ding' en 'ruimtelijke afstand' pas hij dan ook uitsluitend toe binnen de context van de lived abstraction.
Het probleem bij Dolphijn is echter dat hij allerlei claims doet over het 'op zichzelf' van de lived abstraction. Hij denkt dus op de één of andere manier toegang te hebben tot de oorsprong en eigenlijke aard van deze abstractie. Zo meent hij te weten dat begrippen als 'ik', 'ding' en 'ruimtelijke afstand' uitsluitend interactieve voortbrengsels van de lived abstraction zijn en dus buiten deze abstractie geen betekenis hebben. Er bestaan, zo stelt hij, geen subjecten en objecten onafhankelijk van de interactief geleefde abstractie. Maar hoe weet Dolphijn dit eigenlijk? Wij kunnen volgens hem nooit buiten de lived abstraction treden om te achterhalen hoe de wereld 'op zichzelf' daadwerkelijk is. Maar dan kan hij dus helemaal niet beweren dat subjecten en objecten onafhankelijk van de lived abstraction niet bestaan! Een dergelijke bewering suggereert immers kennis over de-wereld-in-zichzelf, hetgeen onmogelijk is als voor ons 'de lived abstraction' het allesomvattende is. Dolphijns betoog is daarom ten diepste incoherent en dus inadequaat.
Bovendien lijkt hij zelfs binnen de context van de lived abstraction nog niet te willen erkennen dat claims als "Ik besta als individueel subject" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande dingen zoals tafels, stoelen en planeten" gerechtvaardigd zijn. Zelfs als 'lived abstraction'-claims lijkt hij dit soort algemeen-menselijke uitspraken nog als illegitiem te beschouwen, of in ieder geval sterk te problematiseren. Dit maak ik op uit zijn (hier en daar onsamenhangende) spreken over het construeren van objecten middels "edging", "temperatuur als zintuig" en zijn karakterisering van de lived abstraction als "multipliciteit" en "zwerm".
In mijn 'wereld-voor-ons'-kennisleer kies ik dan ook een heel andere weg. Ik beweer dat wij over de-wereld-in-zichzelf niets kunnen weten omdat wij nooit buiten de-wereld-voor-ons kunnen treden. En precies daarom kunnen wij nimmer ontkennen (noch bevestigen) dat de-wereld-in-zichzelf bestaat uit subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Bovendien zijn algemeen-menselijke uitspraken als "Ik besta" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande objecten buiten mij" in mijn kennisleer wel degelijk netjes gerechtvaardigd als 'wereld-voor-ons'-uitspraken. De-wereld-voor-ons is namelijk zodanig dat wij als mensen eenvoudigweg niet anders kunnen dan denken in termen van subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Dit onderscheid ontkennen zou voor ons neerkomen op zelfverloochening. De vraag of de-wereld-in-zichzelf wel of geen subjecten en/of objecten bevat kunnen wij echter nimmer beantwoorden. Wie dit wel probeert vergeet dat de-wereld-voor-ons de onoverschrijdbare horizon vormt van al ons denken en ervaren.
Neem als illustratie de discussie over het onafhankelijk bestaan van de planeten. Wanneer iemand mij zou vragen of de planeten onafhankelijk van ons bestaan, dan zou ik antwoorden: Natuurlijk! Wij kunnen als mensen eenvoudigweg niet anders dan geloven dat de planeten ook al bestonden voordat wij ze ontdekten. Geen mens kan echt serieus menen dat hij niet gelooft dat de planeten ook toen al bestonden. En precies daarom is de bewering dat de planeten onafhankelijk van ons bestaan keurig beslissend-gerechtvaardigd als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Deze uitspraak kan door ons echter nimmer gerechtvaardigd worden als uitspraak over de-wereld-in-zichzelf. De ware aard van de-wereld-in-zichzelf, de werkelijke werkelijkheid, is en blijft voor ons als mensen immers voorgoed verborgen.
Is dit alles een probleem? Nee! Wat kunnen en willen wij als mensen namelijk nog meer dan het slechts als mens gerechtvaardigd zijn? Wij zijn immers mensen! Anders gezegd, wat kunnen en willen wij als mens nog meer dan het opbouwen van kennis binnen de context van de-wereld-voor-ons? Wij vinden zo een algemene intersubjectiviteit binnen de-wereld-voor-ons; een universeel menselijke binnenwereldse objectiviteit. Dát is voor ons voldoende. Meer is niet nodig om te komen tot iets waarmee we uit de voeten kunnen: een objectieve waarheid binnen de-wereld-voor-ons.
Het probleem bij Dolphijn is echter dat hij allerlei claims doet over het 'op zichzelf' van de lived abstraction. Hij denkt dus op de één of andere manier toegang te hebben tot de oorsprong en eigenlijke aard van deze abstractie. Zo meent hij te weten dat begrippen als 'ik', 'ding' en 'ruimtelijke afstand' uitsluitend interactieve voortbrengsels van de lived abstraction zijn en dus buiten deze abstractie geen betekenis hebben. Er bestaan, zo stelt hij, geen subjecten en objecten onafhankelijk van de interactief geleefde abstractie. Maar hoe weet Dolphijn dit eigenlijk? Wij kunnen volgens hem nooit buiten de lived abstraction treden om te achterhalen hoe de wereld 'op zichzelf' daadwerkelijk is. Maar dan kan hij dus helemaal niet beweren dat subjecten en objecten onafhankelijk van de lived abstraction niet bestaan! Een dergelijke bewering suggereert immers kennis over de-wereld-in-zichzelf, hetgeen onmogelijk is als voor ons 'de lived abstraction' het allesomvattende is. Dolphijns betoog is daarom ten diepste incoherent en dus inadequaat.
Bovendien lijkt hij zelfs binnen de context van de lived abstraction nog niet te willen erkennen dat claims als "Ik besta als individueel subject" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande dingen zoals tafels, stoelen en planeten" gerechtvaardigd zijn. Zelfs als 'lived abstraction'-claims lijkt hij dit soort algemeen-menselijke uitspraken nog als illegitiem te beschouwen, of in ieder geval sterk te problematiseren. Dit maak ik op uit zijn (hier en daar onsamenhangende) spreken over het construeren van objecten middels "edging", "temperatuur als zintuig" en zijn karakterisering van de lived abstraction als "multipliciteit" en "zwerm".
In mijn 'wereld-voor-ons'-kennisleer kies ik dan ook een heel andere weg. Ik beweer dat wij over de-wereld-in-zichzelf niets kunnen weten omdat wij nooit buiten de-wereld-voor-ons kunnen treden. En precies daarom kunnen wij nimmer ontkennen (noch bevestigen) dat de-wereld-in-zichzelf bestaat uit subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Bovendien zijn algemeen-menselijke uitspraken als "Ik besta" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande objecten buiten mij" in mijn kennisleer wel degelijk netjes gerechtvaardigd als 'wereld-voor-ons'-uitspraken. De-wereld-voor-ons is namelijk zodanig dat wij als mensen eenvoudigweg niet anders kunnen dan denken in termen van subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Dit onderscheid ontkennen zou voor ons neerkomen op zelfverloochening. De vraag of de-wereld-in-zichzelf wel of geen subjecten en/of objecten bevat kunnen wij echter nimmer beantwoorden. Wie dit wel probeert vergeet dat de-wereld-voor-ons de onoverschrijdbare horizon vormt van al ons denken en ervaren.
Neem als illustratie de discussie over het onafhankelijk bestaan van de planeten. Wanneer iemand mij zou vragen of de planeten onafhankelijk van ons bestaan, dan zou ik antwoorden: Natuurlijk! Wij kunnen als mensen eenvoudigweg niet anders dan geloven dat de planeten ook al bestonden voordat wij ze ontdekten. Geen mens kan echt serieus menen dat hij niet gelooft dat de planeten ook toen al bestonden. En precies daarom is de bewering dat de planeten onafhankelijk van ons bestaan keurig beslissend-gerechtvaardigd als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Deze uitspraak kan door ons echter nimmer gerechtvaardigd worden als uitspraak over de-wereld-in-zichzelf. De ware aard van de-wereld-in-zichzelf, de werkelijke werkelijkheid, is en blijft voor ons als mensen immers voorgoed verborgen.
Is dit alles een probleem? Nee! Wat kunnen en willen wij als mensen namelijk nog meer dan het slechts als mens gerechtvaardigd zijn? Wij zijn immers mensen! Anders gezegd, wat kunnen en willen wij als mens nog meer dan het opbouwen van kennis binnen de context van de-wereld-voor-ons? Wij vinden zo een algemene intersubjectiviteit binnen de-wereld-voor-ons; een universeel menselijke binnenwereldse objectiviteit. Dát is voor ons voldoende. Meer is niet nodig om te komen tot iets waarmee we uit de voeten kunnen: een objectieve waarheid binnen de-wereld-voor-ons.
woensdag 14 maart 2012
Fine tuning and the theistic multiverse
In recent years, several philosophers of religion have offered reasons for thinking that if theism is true, the actual world probably comprises many universes. These philosophers argue that theism, plausibly, entails the existence of a multiverse, often referred to as the theistic multiverse.
One might ask whether this development negatively impacts the credibility of the fine tuning argument for theism. Do arguments for the claim that theism entails a theistic multiverse, if successful, render the fine tuning argument untenable? I think that this is not the case. Those arguments do not prevent us from running a successful fine tuning argument. For we can run that argument as follows. Given the scientific datum of the fine tuning of our universe there are precisely four options to choose from:
(1) The fine tuning is due to mere change,
(2) The fine tuning is metaphysically necessary,
(3) The fine tuning is explained by there being a naturalistic multiverse [*],
(4) The fine tuning is explained by the supernatural design of either a uni- or a multiverse.
Against (1) and (2) the familiar objections can be raised, and against (3) one could raise all known objections against there being a naturalistic multiverse, such as Penrose's objection mentioned in his book The Road to Reality from 2004. After all, in the case of (3) we are talking about a naturalistic multiverse, which is precisely the kind of multiverse these known objections are aimed at. This leaves us with (4), which is precisely the conclusion of the original fine tuning argument. Given (4), the supernatural designer might have created either a single universe or a multiverse (being in that case of course a theistic, not a naturalistic, multiverse). The answer to the question which of both scenario's the designer has brought about can be left open, or, one could try to argue for one of both scenarios. But this does not change the main conclusion as established by the fine tuning argument, namely the existence of a supernatural designer, who brought about either a single universe or an entire multiverse.
-------------------------------------------------------------------------
[*] A universe is a causally closed aggregate of space-time and all of its contents. A naturalistic multiverse is a possible world that contains two or more universes and nothing else.
One might ask whether this development negatively impacts the credibility of the fine tuning argument for theism. Do arguments for the claim that theism entails a theistic multiverse, if successful, render the fine tuning argument untenable? I think that this is not the case. Those arguments do not prevent us from running a successful fine tuning argument. For we can run that argument as follows. Given the scientific datum of the fine tuning of our universe there are precisely four options to choose from:
(1) The fine tuning is due to mere change,
(2) The fine tuning is metaphysically necessary,
(3) The fine tuning is explained by there being a naturalistic multiverse [*],
(4) The fine tuning is explained by the supernatural design of either a uni- or a multiverse.
Against (1) and (2) the familiar objections can be raised, and against (3) one could raise all known objections against there being a naturalistic multiverse, such as Penrose's objection mentioned in his book The Road to Reality from 2004. After all, in the case of (3) we are talking about a naturalistic multiverse, which is precisely the kind of multiverse these known objections are aimed at. This leaves us with (4), which is precisely the conclusion of the original fine tuning argument. Given (4), the supernatural designer might have created either a single universe or a multiverse (being in that case of course a theistic, not a naturalistic, multiverse). The answer to the question which of both scenario's the designer has brought about can be left open, or, one could try to argue for one of both scenarios. But this does not change the main conclusion as established by the fine tuning argument, namely the existence of a supernatural designer, who brought about either a single universe or an entire multiverse.
-------------------------------------------------------------------------
[*] A universe is a causally closed aggregate of space-time and all of its contents. A naturalistic multiverse is a possible world that contains two or more universes and nothing else.
Labels:
fine tuning,
naturalism,
theism,
theistic multiverse
zaterdag 10 maart 2012
Verzoening
Het was een onbekende weg
Die ik heb afgelegd
Na het licht
Op zoek naar het donker
Verlangen naar verlangen
Uit dat harnas van spijt
Jaloezie
En belangen
Die ik heb afgelegd
Na het licht
Op zoek naar het donker
Verlangen naar verlangen
Uit dat harnas van spijt
Jaloezie
En belangen
Labels:
donker,
Frank Boeijen,
licht,
verlangen,
verzoening
vrijdag 2 maart 2012
Aesthetical argument for the existence of God
In the third and final part of my philosophical project I intend to develop a new aesthetical argument for the existence of God. Here God is understood as the ultimate personal ground of reality. The argument's structure is presented below. It is not difficult to verify that the conclusion that God exists indeed follows logically from the premises. I shall start working on a detailed justification of each of these premises shortly after I have received my PhD in June this year.
1. The sublime experience is a well-established type of experience (premise)
2. There is a phenomenologically maximally adequate account of each well-established type of experience (premise)
3. There is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience (from 1, 2)
4. If there is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience, then that account is the experience of God (premise)
5. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is the experience of God (from 3, 4)
6. For any well-established type of experience, in the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of that type of experience is veridical (premise)
7. In the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 1, 6)
8. There are no defeaters in the case of the sublime experience (premise)
9. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 7, 8)
10. The experience of God is veridical (from 5, 9)
11. God exists (from 10)
1. The sublime experience is a well-established type of experience (premise)
2. There is a phenomenologically maximally adequate account of each well-established type of experience (premise)
3. There is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience (from 1, 2)
4. If there is a phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience, then that account is the experience of God (premise)
5. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is the experience of God (from 3, 4)
6. For any well-established type of experience, in the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of that type of experience is veridical (premise)
7. In the absence of defeaters, the phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 1, 6)
8. There are no defeaters in the case of the sublime experience (premise)
9. The phenomenologically maximally adequate account of the sublime experience is veridical (from 7, 8)
10. The experience of God is veridical (from 5, 9)
11. God exists (from 10)
Labels:
aesthetics,
experience,
god,
phenomenology,
sublime,
veridicality
Abonneren op:
Posts (Atom)