"Een slavenopstand van de moraal heeft - ik herhaal het - volgens mij nooit plaatsgevonden. In waarheid voltrok zich een herwaardering van de waarden bij de scheiding van macht en deugd (arete, virtu), zoals die bij de Grieken nog ondenkbaar zou zijn geweest, een scheiding die tot in de wazige eindspelen van de Europese aristocratie in de negentiende eeuw doorwerkte. De werkelijke zonde tegen de geest van de positieve ascese beging de Oud-Europese maatschappijorde niet door haar kerstening, maar door het duivelspact met een standensysteem, waarbij op veel plaatsen een adel zonder virtu het voor het zeggen kreeg. Bovendien kreeg een niet-meritocratische uitbuitingsaristocratie de overhand, die niet méér presteerde dan het op identieke wijze overdragen van haar opgeblazen zelfbewustzijn op even nietsnuttige nakomelingen, vaak vele eeuwen lang. Deze chronische schande van Europa, de geboorteadel, dringt pas goed tot ons door als we er de omstandigheden van de oude leercultuur China tegenoverstellen: China dat al meer dan tweeduizend jaar de geboorteadel door een beschavingsadel tegenwerkte. Door de genoemde herwaardering van de waarden kwamen niet de ressentimenten van kleine, zieke lieden aan de macht, zoals Nietzsche suggereerde, het was juist een mengsel van luiheid, ignorantie en bruutheid die bij de erfgenamen van de lokale macht werd uitgebouwd tot een psychopolitieke grootheid van de eerste orde. Het hof van Versailles was alleen maar de top van een archipel van edele onbruikbaarheid die Europa overdekte. Pas de neomeritocratische Renaissance tussen de vijftiende en de negentiende eeuw, die werd gedragen door burgers en virtuozen, heeft geleidelijk aan een einde gemaakt aan de gruwel van de geboorteadel in Europa, als we tenminste de nog altijd virulente fantomen van de Yellow Press buiten beschouwing laten. Pas vanaf dat moment kunnen we weer zeggen dat politiek, als Europese levensvorm, de strijd en de zorg betekent om de omkadering van de instituties waarin de belangrijkste van alle bevrijdingen zich kan voltrekken: de vervanging van de verschillen die geschapen en doorgegeven werden door onderwerping, heerschappij en privileges, door de verschillen die het gevolg zijn van en gecontroleerd worden door prestaties."
Peter Sloterdijk, Je moet je leven veranderen, Boom, Amsterdam, 2011, pp. 140-141
vrijdag 30 december 2011
vrijdag 23 december 2011
Twee interpretaties van 'het zijn'
De aanduiding ‘het zijn’ wordt vaak begrepen als aanduiding voor alles wat er is. In dat geval komt aan alles wat bestaat het predicaat ‘zijn’ of ‘zijnde’ toe. Volgens deze interpretatie van ‘zijn’ is ‘zijn’ slechts de meest algemene classificatiecategorie ofwel het meest universele begrip. Van alles wat er is kan immers gezegd worden dat ‘het is’. De term ‘zijn’ wordt hier dus begrepen als het meest algemene predicaat. Het is het ene predicaat dat aan alles wat bestaat toekomt. Het is als predicaat op al het bestaande van toepassing en sluit daarom geen enkel zijnde uit. En precies daarom is ‘het zijn’ dus ook het minst inhoudsvolle begrip. Een nadere analyse van het begrip ‘zijn’ is dan ook niet mogelijk. Wie uitgaat van genoemde interpretatie komt uit bij een volstrekt enkelvoudig onanalyseerbaar zijnsbegrip. We kunnen dan helemaal niets meer over het ene 'zijn’ zeggen.
Er kan echter ook een andere interpretatie van ‘het zijn’ gegeven worden. We kunnen ‘het zijn’ namelijk ook begrijpen als datgene van waaruit alles is. ‘Het zijn’ wordt hier begrepen als de instantie die alle zijnden eerst tot zijnden maakt. De zijnden zijn als zijnden aanwezig precies omdat ze zijn voortgekomen uit (ofwel gegrond zijn in) ‘het zijn’. ‘Het zijn’ overstijgt en doorkruist zo alle zijnden. ‘Het zijn’ betreft de ultieme diepte van alle zijnden. ‘Het zijn’ manifesteert zich volgens deze tweede interpretatie in en door alle zijnden. Deze interpretatie laat uiteraard ruimte voor een verdere fenomenologische bezinning op ‘het zijn’. ‘Het zijn’ is hier dan ook alles behalve louter de meest algemene categorie van classificatie van alles wat bestaat. Het is hier juist de instantie die alle zijnden eerst laat ‘zijn’. De meest bekende representant van deze tweede interpretatie van ‘het zijn’ is Martin Heidegger. Overigens is ook volgens deze tweede interpretatie ‘het zijn’ één. Er is immers sprake van hét (ene) zijn van alle zijnden.
Er kan echter ook een andere interpretatie van ‘het zijn’ gegeven worden. We kunnen ‘het zijn’ namelijk ook begrijpen als datgene van waaruit alles is. ‘Het zijn’ wordt hier begrepen als de instantie die alle zijnden eerst tot zijnden maakt. De zijnden zijn als zijnden aanwezig precies omdat ze zijn voortgekomen uit (ofwel gegrond zijn in) ‘het zijn’. ‘Het zijn’ overstijgt en doorkruist zo alle zijnden. ‘Het zijn’ betreft de ultieme diepte van alle zijnden. ‘Het zijn’ manifesteert zich volgens deze tweede interpretatie in en door alle zijnden. Deze interpretatie laat uiteraard ruimte voor een verdere fenomenologische bezinning op ‘het zijn’. ‘Het zijn’ is hier dan ook alles behalve louter de meest algemene categorie van classificatie van alles wat bestaat. Het is hier juist de instantie die alle zijnden eerst laat ‘zijn’. De meest bekende representant van deze tweede interpretatie van ‘het zijn’ is Martin Heidegger. Overigens is ook volgens deze tweede interpretatie ‘het zijn’ één. Er is immers sprake van hét (ene) zijn van alle zijnden.
dinsdag 20 december 2011
Kunst en religie
Afgelopen week werd tijdens het afscheid van prof. dr. Wessel Stoker, als bijzonder hoogleraar Esthetiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, het boek ‘Kunst en Religie’ gepresenteerd. Het bevat essays van oud-studenten en promovendi van de drie faculteiten waaraan Wessel Stoker was verbonden, namelijk, Nederlandse Letteren, Wijsbegeerte en Theologie. Mijn essay, getiteld 'Goddelijke verheffing of spel van vrees en lust? Het sublieme bij Longinus, Burke en Kant' is ook in de bundel opgenomen. Het boek is uitgegeven door Uitgeverij Mathesis, en voor € 17,50 (plus 3 euro porto/verpakkingskosten) te bestellen bij de Uitgeverij Mathesis, een imprint van Uitgeverij Ansgar Editons, ansgar-editions@hetnet.nl of info@ansgardesign.nl
Van 'iets' naar iemand
Voor ons als mensen is het lastig, ik zou haast zeggen onmogelijk, om ons een wereld zonder laatste grond voor te stellen. Wij kunnen haast niet anders denken dan dat de wereld tenslotte teruggaat op een absolute onvoorwaardelijke drager, welke het antwoord vormt op de vraag waarom er überhaupt iets is in plaats van veeleer niets. Immers, een wereld waarin alles wat bestaat voor zijn of haar bestaan afhankelijk is van iets anders betreft een grondeloze in het niets wegzinkende wereld van louter contingenties, hetgeen voor ons als mensen inderdaad volstrekt absurd lijkt. Daarom zijn wij als mensen gerechtvaardigd om te denken dat er een uiteindelijke oorsprong van de werkelijkheid moet zijn, een ‘metaphysical ultimate’. De these dat er een laatste soevereine, van niets anders meer afhankelijke, bron van alles is, betreft dus een alleszins verdedigbaar uitgangspunt van metafysisch denken. In laatste instantie moet er een ultieme grond van alles zijn, ‘een eerste beginsel’, ook al hebben wij op voorhand geen idee wat de aard van deze oorsprong van de werkelijkheid is.
Naast natuurlijk zo goed als alle theïsten zullen er ook atheïsten zijn die zich in bovenstaande redenering kunnen vinden. Hoewel deze atheïsten het bestaan van God categorisch ontkennen kunnen zij zich wel vinden in de redenering dat het redelijk is om te denken dat er ‘iets’ moet zijn waarin alle (meta)fysische verklaringen uiteindelijk tot rust komen en waarvoor dus geen verdere verklaring meer gegeven kan worden. Kortom, genoemde atheïsten accepteren, net zoals praktisch alle theïsten, dat de wereld tenslotte teruggaat op een absolute grond.
De vraag is vervolgens of wij in staat zijn om wat meer te achterhalen over de aard van deze ultieme oorsprong van de wereld. Zelf ben ik van mening dat dit inderdaad het geval is. Zo zijn er verschillende argumenten te geven voor het persoonlijk zijn van de wereldgrond.
Neem bijvoorbeeld het bekende kosmologische verschijnsel van fine-tuning. De fundamentele natuurconstanten blijken precies die getalswaarden te hebben die intelligent leven mogelijk maken. Zo goed als alle andere getalswaarden zou dit nagenoeg onmogelijk gemaakt hebben. Er lijken slechts drie verklaringen gegeven te kunnen worden voor dit verschijnsel, namelijk bruut toeval, (meta)fysische noodzakelijkheid en opzettelijke intentionaliteit. Toeval kan redelijkerwijs uitgesloten worden omdat de kans dat de natuurconstanten precies die waarden hebben die nodig zijn om intelligent leven mogelijk te maken onvoorstelbaar verwaarloosbaar klein is. Noodzakelijkheid valt eveneens af omdat de fundamentele natuurconstanten volgens onze huidige inzichten ook andere getalswaarden gehad hadden kunnen hebben. Blijft over gerichte intentionaliteit, maar dat veronderstelt een bewust handelend subject ofwel een persoon. Het is daarom niet onredelijk te stellen dat de ultieme drager van de wereld tevens het ultieme subject van de wereld betreft en dus dat de oorsprong van alles geen ‘iets’ maar een iemand is.
Of neem de gangbare these van de kosmologie dat het universum, het geheel van ruimte, tijd en energie, een eindige tijdsduur geleden is begonnen te bestaan. Het is alleszins redelijk om te veronderstellen dat iets dat begint te bestaan een ontstaansoorzaak heeft welke, indien het gaat om de oorzaak van alle tijd en ruimte, zelf niet anders dan buiten ruimte en tijd kan bestaan. Welnu, wat anders kan, aangenomen dat ‘abstracte entiteiten’ zoals logische wetten causaal inert zijn, redelijkerwijs voor deze oorzaak in aanmerking komen dan een act van een immaterieel bewustzijn? We stuiten hier dus eveneens op de redelijkheid van een persoonlijke verklaring en daarmee persoonlijke oorsprong van de kosmos.[1]
Ook kunnen we denken aan een axiologisch argument. Zo lijkt het verdedigbaar dat de arche, het eerste beginsel van alles, een waardigheid heeft die in elk geval niet lager is dan de waardigheid van ieder mens. Maar dan, precies omdat ieder mens een waardigheid heeft die boven die van alle levenloze objecten uitgaat, volgt uit de transitiviteit van de waardigheidsrelatie dat de wereldgrond geen onpersoonlijk voorwerp of onpersoonlijk fluïdum kan zijn. De oorsprong van de wereld moet derhalve, net zoals de mens, eveneens persoonskenmerken ofwel subjectkarakter bezitten. Zij is derhalve geen ‘iets’, maar een iemand.
Verder kan gewezen worden op een vruchtbare gedachte van D. Georgoudis. Hij ontleent een argument aan de idee van een parallellie tussen de ‘kenorde’ en de ‘zijnsorde’ van de wereld. Indien alle kennis in laatste instantie geen kwestie is van louter formele mechanische ontdekking, maar juist van begripsvorming, van het persoonlijk vertrouwd raken met ofwel het persoonlijk ‘verstaan’ van de wereld, dan is het redelijk om te veronderstellen dat de grond van de wereld evenmin een mechanische natuur heeft, maar in plaats daarvan ook persoonlijk is.
We zien dus dat de overtuiging dat de wereld tenslotte is gegrond in een persoonlijke eerste oorzaak allesbehalve irrationeel is. Wie, zoals ook een deel van de atheïsten doet, erkent dat het niet onredelijk is om te veronderstellen dat er een absoluut oorsprongsprincipe moet zijn waarop de hele werkelijkheid uiteindelijk teruggaat, kan nauwelijks meer volhouden dat het onzinnig is om te denken dat deze eerste oorzaak geen ding, maar een subject is. De ultieme grond van de werkelijkheid kan derhalve plausibel als persoon gedacht worden. Maar dat is wat wij allen God noemen, zou Aquino zeggen.
[1] Dit en het voorgaande kosmologische argument wordt in de literatuur uitgebreid besproken. Zie bijvoorbeeld de Blackwell Companion to Natural Theology, Blackwell Publishing, 2009.
Naast natuurlijk zo goed als alle theïsten zullen er ook atheïsten zijn die zich in bovenstaande redenering kunnen vinden. Hoewel deze atheïsten het bestaan van God categorisch ontkennen kunnen zij zich wel vinden in de redenering dat het redelijk is om te denken dat er ‘iets’ moet zijn waarin alle (meta)fysische verklaringen uiteindelijk tot rust komen en waarvoor dus geen verdere verklaring meer gegeven kan worden. Kortom, genoemde atheïsten accepteren, net zoals praktisch alle theïsten, dat de wereld tenslotte teruggaat op een absolute grond.
De vraag is vervolgens of wij in staat zijn om wat meer te achterhalen over de aard van deze ultieme oorsprong van de wereld. Zelf ben ik van mening dat dit inderdaad het geval is. Zo zijn er verschillende argumenten te geven voor het persoonlijk zijn van de wereldgrond.
Neem bijvoorbeeld het bekende kosmologische verschijnsel van fine-tuning. De fundamentele natuurconstanten blijken precies die getalswaarden te hebben die intelligent leven mogelijk maken. Zo goed als alle andere getalswaarden zou dit nagenoeg onmogelijk gemaakt hebben. Er lijken slechts drie verklaringen gegeven te kunnen worden voor dit verschijnsel, namelijk bruut toeval, (meta)fysische noodzakelijkheid en opzettelijke intentionaliteit. Toeval kan redelijkerwijs uitgesloten worden omdat de kans dat de natuurconstanten precies die waarden hebben die nodig zijn om intelligent leven mogelijk te maken onvoorstelbaar verwaarloosbaar klein is. Noodzakelijkheid valt eveneens af omdat de fundamentele natuurconstanten volgens onze huidige inzichten ook andere getalswaarden gehad hadden kunnen hebben. Blijft over gerichte intentionaliteit, maar dat veronderstelt een bewust handelend subject ofwel een persoon. Het is daarom niet onredelijk te stellen dat de ultieme drager van de wereld tevens het ultieme subject van de wereld betreft en dus dat de oorsprong van alles geen ‘iets’ maar een iemand is.
Of neem de gangbare these van de kosmologie dat het universum, het geheel van ruimte, tijd en energie, een eindige tijdsduur geleden is begonnen te bestaan. Het is alleszins redelijk om te veronderstellen dat iets dat begint te bestaan een ontstaansoorzaak heeft welke, indien het gaat om de oorzaak van alle tijd en ruimte, zelf niet anders dan buiten ruimte en tijd kan bestaan. Welnu, wat anders kan, aangenomen dat ‘abstracte entiteiten’ zoals logische wetten causaal inert zijn, redelijkerwijs voor deze oorzaak in aanmerking komen dan een act van een immaterieel bewustzijn? We stuiten hier dus eveneens op de redelijkheid van een persoonlijke verklaring en daarmee persoonlijke oorsprong van de kosmos.[1]
Ook kunnen we denken aan een axiologisch argument. Zo lijkt het verdedigbaar dat de arche, het eerste beginsel van alles, een waardigheid heeft die in elk geval niet lager is dan de waardigheid van ieder mens. Maar dan, precies omdat ieder mens een waardigheid heeft die boven die van alle levenloze objecten uitgaat, volgt uit de transitiviteit van de waardigheidsrelatie dat de wereldgrond geen onpersoonlijk voorwerp of onpersoonlijk fluïdum kan zijn. De oorsprong van de wereld moet derhalve, net zoals de mens, eveneens persoonskenmerken ofwel subjectkarakter bezitten. Zij is derhalve geen ‘iets’, maar een iemand.
Verder kan gewezen worden op een vruchtbare gedachte van D. Georgoudis. Hij ontleent een argument aan de idee van een parallellie tussen de ‘kenorde’ en de ‘zijnsorde’ van de wereld. Indien alle kennis in laatste instantie geen kwestie is van louter formele mechanische ontdekking, maar juist van begripsvorming, van het persoonlijk vertrouwd raken met ofwel het persoonlijk ‘verstaan’ van de wereld, dan is het redelijk om te veronderstellen dat de grond van de wereld evenmin een mechanische natuur heeft, maar in plaats daarvan ook persoonlijk is.
We zien dus dat de overtuiging dat de wereld tenslotte is gegrond in een persoonlijke eerste oorzaak allesbehalve irrationeel is. Wie, zoals ook een deel van de atheïsten doet, erkent dat het niet onredelijk is om te veronderstellen dat er een absoluut oorsprongsprincipe moet zijn waarop de hele werkelijkheid uiteindelijk teruggaat, kan nauwelijks meer volhouden dat het onzinnig is om te denken dat deze eerste oorzaak geen ding, maar een subject is. De ultieme grond van de werkelijkheid kan derhalve plausibel als persoon gedacht worden. Maar dat is wat wij allen God noemen, zou Aquino zeggen.
[1] Dit en het voorgaande kosmologische argument wordt in de literatuur uitgebreid besproken. Zie bijvoorbeeld de Blackwell Companion to Natural Theology, Blackwell Publishing, 2009.
Labels:
absolute,
atheisme,
axiologie,
big bang,
fine tuning,
god,
kenorde,
kosmologie,
metafysica,
theisme,
ultieme,
waarden,
zijnsgrond,
zijnsoorzaak,
zijnsorde
zondag 11 december 2011
Bestaan is univook
Het lijkt mij redelijk om te zeggen dat iets wel bestaat of niet bestaat. Bestaan is niet iets dat gradaties kent. Het begrip 'bestaan' is derhalve niet analoog, maar univook. Natuurlijk zijn er vele verschillende bestaanswijzen, zoals bijvoorbeeld mens-zijn of proton-zijn. De modus van bestaan van een proton wijkt immers sterk af van die van een mens. Dit is echter niet in strijd met de these dat bestaan zelf géén gradaties kent. Beiden, proton en mens, bestaan namelijk en daarin, in dat fundamentele feit, verschillen ze niet. De term 'bestaan' heeft in de zin 'Een proton bestaat' dus dezelfde betekenis als in de zin 'Een mens bestaat'. Welnu, dit geldt meer in het algemeen voor alle typen zijnden, of het nu gaat om concreta of abstracta, om universalia of particularia, om subjecten of objecten, of om wat voor type zijnde dan ook. Alle zijnden, ongeacht hun soort, bestaan in univoke zin. Ik meen dan ook dat alle ogenschijnlijke analoge duidingen van de term 'bestaan' na analyse slechts neerkomen op verschillen in zijnswijze, op verschillen in type zijnde, en dus niet op een verschil in zijn. Dit gegeven is relevant voor de vraag naar de waarheidsmakers van ware historische uitspraken. Wie stelt dat het verleden bestaat en zo direct ware historische uitspraken waarmaakt ontkomt er namelijk niet aan om aan de term 'bestaan' in de uitspraak dat het verleden bestaat dezelfde betekenis toe te kennen als aan de term 'bestaan' in de uitspraak dat, zeg, protonen bestaan, hetgeen absurd lijkt.
donderdag 8 december 2011
Waarheidsmakers van historische waarheden
De uitspraak 'Mijn auto is blauw' wordt waargemaakt door mijn blauwe auto. Mijn blauwe auto kan daarom de waarheidsmaker van genoemde uitspraak worden genoemd. Welnu, het lijkt niet onredelijk om te beweren dat meer in het algemeen uiteindelijk iedere ware uitspraak een waarheidsmaker moet hebben [1]. Zo'n waarheidsmaker moet dan natuurlijk wel bestaan. Iets dat niet bestaat kan immers niets, en dus ook niet iets waarmaken.
Neem nu historische uitspraken, zoals de uitspraak dat Nederland in 1974 de WK finale verloor. Deze uitspraak is ontegenzeggelijk waar. Daarvoor is immers meer dan voldoende bewijsmateriaal. Het zou volstrekt onzinnig zijn om, gegeven al dit bewijsmateriaal, te betwijfelen of Nederland in 1974 het WK verloor [2]. Maar, wat is dan haar waarheidsmaker? Welke bestaande stand van zaken maakt deze uitspraak op dit moment waar? Iemand die meent dat het verleden niet minder reëel is dan het heden, dat wil zeggen, niet minder bestaat dan het heden, zou kunnen beweren dat het verleden genoemde uitspraak nu rechtstreeks waarmaakt. Het ook nu nog werkelijk bestaande verleden is in dat geval op dit moment de waarheidsmaker van deze en van alle andere ware historische uitspraken. Kortom, wie zegt dat het verleden zelf ware historische uitspraken waarmaakt veronderstelt dat het verleden ook nu nog bestaat. Iets dat niet bestaat kan immers zoals gezegd helemaal niets waarmaken. Het lijkt echter nogal implausibel om te beweren dat het verleden ook nu nog bestaat. Immers, het verleden was ooit, maar is niet meer. Het 'nu' bestaat, maar het 'toen' bestaat niet meer. Het antwoord dat het verleden optreedt als waarheidsmaker is daarom niet echt overtuigend.
Zijn er andere antwoorden mogelijk? Welnu, een determinist zou kunnen beweren dat de huidige configuratie van alle elementaire deeltjes in het universum de waarheidsmaker betreft van alle ware historische uitspraken. We kunnen immers in beginsel vanuit de huidige configuratie terugrekenen naar iedere willekeurige gebeurtenis uit het verleden, aldus de determinist. Dit lijkt mij echter evenmin een houdbaar antwoord. Zo meen ik dat er vrije wilsacten bestaan. Het bestaan van dergelijke acten is echter in tegenspraak met het determinisme. Terugrekenen is gegeven het bestaan van vrije wilsacten onmogelijk, zelfs in principe.
Maar wat is dan datgene op grond waarvan alle ware historische uitspraken op dit moment waar zijn? Er moet toch iets zijn dat deze waarheid nu objectief waarborgt? Er moet iets zijn dat er nu in objectieve zin voor zorgt dat mijn uitspraak dat Nederland in 1974 het WK verloor inderdaad waar en niet onwaar is. Theïsten kunnen wellicht wijzen op God. God herinnert zich het verleden perfect, en kan bovendien niet anders dan zich het verleden perfect herinneren. Precies daarom zijn Gods herinneringen, aldus de theïst, op z'n minst in indirecte zin te begrijpen als de waarheidsmakers van historische uitspraken. Iemand die vandaag zegt dat Nederland in 1974 de WK finale verloren heeft spreekt de waarheid. En de enige objectieve grond voor het vandaag waar zijn van zijn of haar uitspraak is dat zijn of haar uitspraak in overeenstemming is met de herinneringen van God.
[1] Waarheidsmakers kunnen in plaats van standen van zaken ook gebeurtenissen zijn. Zo is de waarheidsmaker van de ware uitspraak 'Jij bent aan het lezen' de gebeurtenis dat jij aan het lezen bent.
[2] Het gaat hier dan ook niet om de epistemische vraag naar het rechtvaardigen van beweringen op grond van bewijsmateriaal. Het gaat daarentegen om een volstrekt andere vraag, namelijk de ontologische vraag naar dat wat er in objectieve zin voor zorgt dat een bewering überhaupt waar is, ofwel de vraag naar dat wat een bewering in de eerste plaats waarmaakt, geheel los van de vraag of wij al dan niet over afdoende bewijsmateriaal voor deze bewering beschikken.
Neem nu historische uitspraken, zoals de uitspraak dat Nederland in 1974 de WK finale verloor. Deze uitspraak is ontegenzeggelijk waar. Daarvoor is immers meer dan voldoende bewijsmateriaal. Het zou volstrekt onzinnig zijn om, gegeven al dit bewijsmateriaal, te betwijfelen of Nederland in 1974 het WK verloor [2]. Maar, wat is dan haar waarheidsmaker? Welke bestaande stand van zaken maakt deze uitspraak op dit moment waar? Iemand die meent dat het verleden niet minder reëel is dan het heden, dat wil zeggen, niet minder bestaat dan het heden, zou kunnen beweren dat het verleden genoemde uitspraak nu rechtstreeks waarmaakt. Het ook nu nog werkelijk bestaande verleden is in dat geval op dit moment de waarheidsmaker van deze en van alle andere ware historische uitspraken. Kortom, wie zegt dat het verleden zelf ware historische uitspraken waarmaakt veronderstelt dat het verleden ook nu nog bestaat. Iets dat niet bestaat kan immers zoals gezegd helemaal niets waarmaken. Het lijkt echter nogal implausibel om te beweren dat het verleden ook nu nog bestaat. Immers, het verleden was ooit, maar is niet meer. Het 'nu' bestaat, maar het 'toen' bestaat niet meer. Het antwoord dat het verleden optreedt als waarheidsmaker is daarom niet echt overtuigend.
Zijn er andere antwoorden mogelijk? Welnu, een determinist zou kunnen beweren dat de huidige configuratie van alle elementaire deeltjes in het universum de waarheidsmaker betreft van alle ware historische uitspraken. We kunnen immers in beginsel vanuit de huidige configuratie terugrekenen naar iedere willekeurige gebeurtenis uit het verleden, aldus de determinist. Dit lijkt mij echter evenmin een houdbaar antwoord. Zo meen ik dat er vrije wilsacten bestaan. Het bestaan van dergelijke acten is echter in tegenspraak met het determinisme. Terugrekenen is gegeven het bestaan van vrije wilsacten onmogelijk, zelfs in principe.
Maar wat is dan datgene op grond waarvan alle ware historische uitspraken op dit moment waar zijn? Er moet toch iets zijn dat deze waarheid nu objectief waarborgt? Er moet iets zijn dat er nu in objectieve zin voor zorgt dat mijn uitspraak dat Nederland in 1974 het WK verloor inderdaad waar en niet onwaar is. Theïsten kunnen wellicht wijzen op God. God herinnert zich het verleden perfect, en kan bovendien niet anders dan zich het verleden perfect herinneren. Precies daarom zijn Gods herinneringen, aldus de theïst, op z'n minst in indirecte zin te begrijpen als de waarheidsmakers van historische uitspraken. Iemand die vandaag zegt dat Nederland in 1974 de WK finale verloren heeft spreekt de waarheid. En de enige objectieve grond voor het vandaag waar zijn van zijn of haar uitspraak is dat zijn of haar uitspraak in overeenstemming is met de herinneringen van God.
[1] Waarheidsmakers kunnen in plaats van standen van zaken ook gebeurtenissen zijn. Zo is de waarheidsmaker van de ware uitspraak 'Jij bent aan het lezen' de gebeurtenis dat jij aan het lezen bent.
[2] Het gaat hier dan ook niet om de epistemische vraag naar het rechtvaardigen van beweringen op grond van bewijsmateriaal. Het gaat daarentegen om een volstrekt andere vraag, namelijk de ontologische vraag naar dat wat er in objectieve zin voor zorgt dat een bewering überhaupt waar is, ofwel de vraag naar dat wat een bewering in de eerste plaats waarmaakt, geheel los van de vraag of wij al dan niet over afdoende bewijsmateriaal voor deze bewering beschikken.
Labels:
determinisme,
god,
historische waarheden,
waarheid,
Waarheidsmakers
Abonneren op:
Posts (Atom)