zaterdag 3 februari 2018

Niet-feitelijke waarheden (2)

Waarheid gaat over wat werkelijk is. De vraag is vervolgens wat er aan werkelijkheid tot iemand komt, of juist niet, waarvoor iemand gevoelig en ontvankelijk is, of juist niet. Dit verschilt per persoon. Maar dit betekent nog niet dat de waarheid per persoon verschilt.

Indien de werkelijkheid in objectieve zin naast uit configuraties van zijnden oftewel feiten eveneens bestaat uit het zijn zelf, en indien we fenomenologisch al dan niet adequaat oftewel waarachtig contact met dit zijn kunnen hebben, dan bestaat er naast de waarheid over de feiten oftewel feitelijke waarheid ook nog zoiets als de waarheid over het zijn zelf. Deze laatste vorm van waarheid zouden we dan niet-feitelijke waarheid kunnen noemen.

Wie de mogelijkheid van het bestaan van niet-feitelijke waarheden overweegt, houdt zich dus bezig met een bezinning op de aard van de werkelijkheid. Om niet-feitelijke waarheden in het vizier te krijgen richten we ons op de totaliteit van de werkelijkheid. Wij vragen naar de allesomvattende werkelijkheid in zijn geheel.

Niet-feitelijke waarheid gaat niet over de zijnden en hun onderlinge configuraties. Niet-feitelijke waarheid gaat over het zijn zelf. Het zijn is datgene op grond waarvan alle zijnden überhaupt zijnden zijn. Maar wat is precies dit zijn? Wat is het te zijn? Wat is de laatste grond en het wezen van alle zijnden en als zodanig zelf geen zijnde? Het is deze vraag die Heidegger zijn hele leven heeft beziggehouden. En het houdt Wittgenstein in de Tractatus eveneens bezig wanneer hij spreekt over het "mystieke" dat niet als een collectie van standen van zaken oftewel feiten te begrijpen is.

Vaak wordt tegengeworpen dat waarheid alleen betrekking heeft op ons in taal uitdrukbare contact met de werkelijkheid en dat we in taal alleen feiten kunnen uitdrukken. Een beweerzin kan alléén een configuratie van zijnden oftewel een stand van zaken weergeven en meer niet. Niet-feitelijke waarheid is dan onmogelijk. Dit lijkt mij echter onjuist. Stel voor de rest van dit betoog dat wij inderdaad in en door taal alleen feiten zouden kunnen uitdrukken. Betekent dit dan dat de waarheid hoe dan ook beperkt is tot feitelijke waarheid?

Geenszins. Wij kunnen namelijk ook niet-talig contact met de wereld hebben en net zoals in taal uitgedrukt contact kan niet-talig contact met de werkelijkheid in meer of mindere mate (in)adequaat en dus (on)waar zijn. Ook ons niet-talig contact met de werkelijkheid kan dus waarachtig of juist niet-waarachtig zijn. Wie fenomenologisch ervaart kan anders gezegd ook verkeerd ervaren. Dus reeds hier is de waarheidsvraag aan de orde, zelfs los van de vraag of de ervaring in kwestie al dan niet in taal kan worden gerepresenteerd. Maar dan heeft waarheid als begrip ook betekenis voor ons niet-talige contact met de werkelijkheid.

Veel van dat niet-talige contact kan niet in taal worden weergegeven omdat we hier veelal in contact staan met iets dat niet gereduceerd kan worden tot feiten en dus niet in taal kan worden uitgedrukt. Maar dat maakt datgene wat we ervaren niet minder werkelijk. En indien de fenomenologische ervaring ervan adequaat overeenstemt met de werkelijkheid, dan kunnen we de desbetreffende ervaring dus waar en meer precies niet-feitelijk waar noemen. Het is een niet-feitelijke waarheid omdat wat we ervaren een niet-feitelijk deel of aspect van de werkelijkheid betreft. Wat hier als waar wordt aangemerkt, is dus de niet in taal representeerbare fenomenologische ervaring van de werkelijkheid. Deze niet in taal uitdrukbare ervaring is waar. En het is niet-feitelijk waar omdat de waarheidsmaker ervan een niet-feitelijk deel of aspect van de werkelijkheid is.

Is dit een wending naar het subjectiveren van de waarheid? Nee, ook dit is niet het geval. Iets kan niet bestaan uit configuraties van zijnden oftewel feiten en toch in objectieve zin behoren tot de werkelijkheid indien de werkelijkheid in objectieve zin meer omvat dan alleen feiten. Waar we hier dus op wijzen is een objectief deel of aspect van de werkelijkheid dat niet tot configuraties van zijnden oftewel feiten gereduceerd kan worden en op onze niet-talige objectieve fenomenologische ervaring ervan. Kortom, een objectief niet-talig contact dat net zoals een beweerzin objectief waar of onwaar kan zijn. Met postmoderne subjectivering heeft dit alles dan ook niets te maken.

Wie meent dat niet-feitelijke waarheid onmogelijk is, versmalt ten onrechte de sfeer van het geestelijk-receptieve en dus het domein van het al dan niet hebben van waarachtig contact met de werkelijkheid tot slechts vormen van contact die teruggaan op in beweerzinnen uitdrukbare feiten. Zo wordt de werkelijkheid en de waarheid daarover ontoelaatbaar versmald tot de zijnden en hun onderlinge configuraties. Wat uit beeld raakt is het zijn zelf en daarmee het geheel van de werkelijkheid.

2 opmerkingen:

Prot. zei

Emanuel, ik denk graag met je mee.
Het lijkt mij goed kort aandacht te besteden aan het woord adequaat ten opzichte van twee niveaus van ervaren.

Bij jou gelezen: “Wie niets moet hebben van een ontologische differentie tussen de zijnden en het zijn, moet vaak ook niets hebben van het idee dat ook niet-talige en niet conceptuele ervaring al dan niet ADEQUAAT kunnen corresponderen met de werkelijkheid.”

Adequaat betekent volgens het woordenboek zoiets als correct of passend.
Op individueel niveau kan volgens mij een ervaring inderdaad adequaat corresponderen met de werkelijkheid, en zoals je stelt kan dat een niet-feitelijke waarheid worden genoemd.

Maar op het niveau van het collectief, de publieke ruimte waarin we alles delen, gaat dit adequate corresponderen met de werkelijkheid niet op. Als voorbeeld van hoe het collectief wel adequaat ervaringen kan delen, kunnen we de wetenschap nemen. Deze gaat uit van de ‘grootste gemene deler’. Pas als iedere wetenschapper waar ook op aarde het experiment met hetzelfde resultaat kan herhalen is het geldig. We doen dan een geldigheidsaanspraak op waarheidsniveau. Alleen deze coherente aanspraken op een gedeelde werkelijkheid beschouwen we als (tijdelijke) waarheid.

Individuele ervaringen van niet-feitelijke waarheden kunnen waarachtig aanvoelen, maar toch deel uitmaken van een psychose: wat is echt en wat niet? De openbaringen; echt of niet? Delen we de niet-feitelijke waarheid met één ander of met een groep dan is er sprake van een geldigheidsaanspraak op het gebied van de juistheid. Dus alleen geldig voor die groep!

Het verruimen van het waarheidsbegrip vind ik te makkelijk! Het gaat bij niet-feitelijke waarheden niet om waarheid, maar om juistheid.

WAARHEID: we spreken af dat iets tastbaars een vaste naam heeft. Een kat is voor iedereen een kat en valt van een hond te onderscheiden. Er is overeenstemming tussen uitspraak en waarneming. Het gaat over standen van zaken in de objectieve wereld.

JUISTHEID: We spreken af dat we een idee (ontastbaar, bijv. rechtvaardigheid) samen delen. Maar wat goed is voor onze groep, hoeft niet goed te zijn voor jullie groep. Abortus, voltooid leven, een god, KI. Het zal gaan over ethische kwesties. Over belangrijke zaken: of we moeten boeren, of bidden, als dank voor het heerlijke eten? Er is overeenstemming over rationele argumentatie. Het gaat over aanvaardbaarheid van handelingen in de sociale wereld.


Prot. zei

Emanuel, ik denk graag met je mee.
Het lijkt mij goed kort aandacht te besteden aan het woord adequaat ten opzichte van twee niveaus van ervaren.

Bij jou gelezen: “Wie niets moet hebben van een ontologische differentie tussen de zijnden en het zijn, moet vaak ook niets hebben van het idee dat ook niet-talige en niet conceptuele ervaring al dan niet ADEQUAAT kunnen corresponderen met de werkelijkheid.”

Adequaat betekent volgens het woordenboek zoiets als correct of passend.
Op individueel niveau kan volgens mij een ervaring inderdaad adequaat corresponderen met de werkelijkheid, en zoals je stelt kan dat een niet-feitelijke waarheid worden genoemd.

Maar op het niveau van het collectief, de publieke ruimte waarin we alles delen, gaat dit adequate corresponderen met de werkelijkheid niet op. Als voorbeeld van hoe het collectief wel adequaat ervaringen kan delen, kunnen we de wetenschap nemen. Deze gaat uit van de ‘grootste gemene deler’. Pas als iedere wetenschapper waar ook op aarde het experiment met hetzelfde resultaat kan herhalen is het geldig. We doen dan een geldigheidsaanspraak op waarheidsniveau. Alleen deze coherente aanspraken op een gedeelde werkelijkheid beschouwen we als (tijdelijke) waarheid.

Individuele ervaringen van niet-feitelijke waarheden kunnen waarachtig aanvoelen, maar toch deel uitmaken van een psychose: wat is echt en wat niet? De openbaringen; echt of niet? Delen we de niet-feitelijke waarheid met één ander of met een groep dan is er sprake van een geldigheidsaanspraak op het gebied van de juistheid. Dus alleen geldig voor die groep!

Het verruimen van het waarheidsbegrip vind ik te makkelijk! Het gaat bij niet-feitelijke waarheden niet om waarheid, maar om juistheid.

Waarheid: we spreken af dat iets tastbaars een vaste naam heeft. Een kat is voor iedereen een kat en valt van een hond te onderscheiden. Er is overeenstemming tussen uitspraak en waarneming. Het gaat over standen van zaken in de objectieve wereld.

Juistheid: We spreken af dat we een idee (ontastbaar, bijv. rechtvaardigheid) samen delen. Maar wat goed is voor onze groep, hoeft niet goed te zijn voor jullie groep. Abortus, voltooid leven, een god, KI. Het zal gaan over ethische kwesties. Over belangrijke zaken: of we moeten boeren, of bidden, als dank voor het heerlijke eten? Er is overeenstemming over rationele argumentatie. Het gaat over aanvaardbaarheid van handelingen in de sociale wereld.