Binnenkort verschijnt bij de Amsterdamse uitgeverij Leesmagazijn mijn vierde boek. Het is getiteld Het Retorische Weten en heeft onderstaande "cover" en achterflap tekst.
"In de laatste twee jaar verschenen twee boeken van Emanuel Rutten: En dus bestaat God en Overdenkingen. In beide boeken richt de Amsterdamse filosoof zich vooral op de godsdienstfilosofie. Ruttens wijsgerige denken omvat echter veel meer onderwerpen. Van dit overige werk is tot dusver heel weinig gepubliceerd. Toen hij door Leesmagazijn benaderd werd om dit gemis ongedaan te maken beweerde Rutten dat zijn totale wijsgerige oeuvre in feite onpubliceerbaar is. Daarvoor zou het inmiddels een te complex en veelvormig mozaïek geworden zijn. Op een mooie ochtend op een terras in Amsterdam Oud-West werd desalniettemin afgesproken om een deel van dit overige filosofische werk uit te geven. Deze uitgave is thematisch ruim opgezet. Het betreft een bundeling van teksten over retorica, over dialectiek en kenleer, over het sublieme en het auratische, over zingeving en zijnsdenken, over speculatief realisme, over betekenis en vrijheid, over de vraag of de filosofie in haar bestaan wordt bedreigd, en over liefde en lijden. We leren hierin een heel andere Rutten kennen dan de filosoof van de analytische filosofie en de metafysische godsargumenten. Deze kennismaking zal de lezer zeker niet ongemoeid laten. Ruttens teksten dagen uit, schuren en prikkelen. Ze hebben als doel de ziel van de lezer te bewegen."
maandag 29 januari 2018
zaterdag 27 januari 2018
Richard Weaver on the University
"Nothing is more certain than that whatever has to court public favor for its support will sooner or later be prostituted to utilitarian ends. The educational institutions of the United States afford a striking demonstration of this truth. Virtually without exception, liberal education, that is to say, education centered about ideas and ideals, has fared best in those institutions which draw their income from private sources. They have been able, despite limitations which donors have sought to lay upon them, to insist that education be not entirely a means of breadwinning. This means that they have been relatively free to promote pure knowledge and the training of the mind; they have afforded a last stand for "antisocial" studies like Latin and Greek. In state institutions, always at the mercy of elected bodies and of the public generally, and under obligation to show practical fruits for their expenditure of money, the movement towards specialism and vocationalism has been irresistible. They have never been able to say that they will do what they will with their own because their own is not private. It seems fair to say that the opposite of the private is the prostitute." (Richard M. Weaver, Ideas have Consequences, University of Chicago Press, 1948, pp. 123-124)
zaterdag 20 januari 2018
De vorm van de vormloosheid
In mijn artikel De amoureuze liefde: een innerlijke explicatie breng ik de verschillende aspecten of momenten van een liefdesrelatie in kaart. In totaal onderscheid ik vier dimensies van de amoureuze liefde. De eerste dimensie betreft het object van de liefde. Waarop heeft de liefde van iemand betrekking? Zijn dat bepaalde algemene eigenschappen van de partner (eigenschapsliefde), het concrete individuele bestaan van de partner zelf ('ditheid'-liefde) of de universele idee van de liefde als zodanig (Platoonse liefde)? De volgende dimensie gaat over de aard van de liefdesrelatie tussen beide geliefden. Is deze Aristophanisch romantisch, niet-Aristophanisch romantisch of Levinasiaans? Daarna volgt een dimensie die zich richt op het aspect van de kwantiteit van de liefdesrelatie. Is er sprake van één partner (monogamie) of een of meerdere (polyamorie)? De vierde en laatste dimensie richt zich op de psychische verhouding tussen eros en philia in de liefdesrelatie. Door vervolgens deze vier dimensies te combineren ontstaat een vierdimensionale "liefdeskubus" waarop iedereen zijn of haar eigen relatie of relaties kan positioneren.
Nu kan de derde dimensie nog iets verder worden ontwikkeld. Naast de relatievormen monogamie en polyamorie met elk hun eigen vaste vormentaal valt er namelijk een derde vorm te onderscheiden. Deze duidt ik enigszins paradoxaal aan als de vorm van de vormloosheid. Vormloosheid betreft de volstrekte afwezigheid van welke vormentaal dan ook. Daar waar monogamie en polyamorie gepaard gaan met een vaste vormentaal is daarbij in het geval van vormloosheid absoluut geen sprake. In een vormloze relatie geldt het adagium anything goes en ligt helemaal niets vast. Er kan sprake zijn van constante beweging of juist van een langdurige stasis.
Vormloosheid verhoudt zich als relatievorm tot polyamorie dan ook zoals de Meillassouxiaanse hyperchaos zich verhoudt tot de Heraclitische flux. Werkelijk alles kan gebeuren. Zelfs helemaal niets. Er zijn geen regels en geen afspraken. Iedere vormbepaling ontbreekt behalve dan dat de beide partners met elkaar een liefdesrelatie hebben en zich dus in een vormloze relatie bevinden. Het gaat hier dus om een limietgeval. Opnieuw enigszins paradoxaal gezegd is in een vormloze relatie de liefde zelf de enige vorm. De liefde en de liefde alléén staat centraal en leidt beide partners waarheen zij hen ook maar leidt. De liefde is in een vormloze relatie dan ook puur in die zin dat ze niet ingeperkt wordt door noch gehouden is aan enige andere vorm dan de liefde zelf.
Een vormloze relatie veronderstelt zoals gezegd nog altijd dat beide partners er vooraf bewust voor kiezen met elkaar een dergelijke relatie aan te gaan. Conceptueel zouden we nog een stap verder kunnen gaan door zelfs nog de gehele onderliggende structuur van het bewust aangaan en verbreken van relaties los te laten en daarmee dus ook van het zich al dan niet bewust in een bepaald type relatie bevinden. Zodra we deze hele structuur loslaten ontstaat iets wat we zouden kunnen aanduiden als hypervormloosheid. Er worden in het geval van hypervormloosheid geen liefdesrelaties in het leven geroepen. Er zijn in ontologische zin helemaal geen liefdesrelaties. We kunnen hoogstens achteraf terugkijken op hoe mensen zich gedurende een bepaalde periode feitelijk gedroegen en daarbij nagaan welke patronen zich blijkbaar afgetekend hebben. Zo ontstaat dus een absolute anything goes oftewel een all-encompassing manifold of love. Er rest niets anders dan zich op allerlei manieren tussen mensen manifesterende liefde.
Deze nadere bepaling van de vormloosheid als derde vorm binnen de derde dimensie van de liefdeskubus roept wel een vraag op. En deze vraag betreft tegelijkertijd alle vormen van alle dimensies van de amoureuze liefde. Zijn er bepaalde vormen die een essentiële eigenschap zijn van de liefde dan wel als predikaat liggen opgesloten in het concept van de liefde? Indien er inderdaad zulke vormen zijn dan behoren ze onvermijdelijk tot iedere eigenlijke liefdesrelatie en sluiten ze daarmee andere vormen van dezelfde dimensie uit. Die andere vormen zijn dan metafysisch, existentieel of conceptueel gezien niet werkelijk mogelijk.
Nu kan de derde dimensie nog iets verder worden ontwikkeld. Naast de relatievormen monogamie en polyamorie met elk hun eigen vaste vormentaal valt er namelijk een derde vorm te onderscheiden. Deze duidt ik enigszins paradoxaal aan als de vorm van de vormloosheid. Vormloosheid betreft de volstrekte afwezigheid van welke vormentaal dan ook. Daar waar monogamie en polyamorie gepaard gaan met een vaste vormentaal is daarbij in het geval van vormloosheid absoluut geen sprake. In een vormloze relatie geldt het adagium anything goes en ligt helemaal niets vast. Er kan sprake zijn van constante beweging of juist van een langdurige stasis.
Vormloosheid verhoudt zich als relatievorm tot polyamorie dan ook zoals de Meillassouxiaanse hyperchaos zich verhoudt tot de Heraclitische flux. Werkelijk alles kan gebeuren. Zelfs helemaal niets. Er zijn geen regels en geen afspraken. Iedere vormbepaling ontbreekt behalve dan dat de beide partners met elkaar een liefdesrelatie hebben en zich dus in een vormloze relatie bevinden. Het gaat hier dus om een limietgeval. Opnieuw enigszins paradoxaal gezegd is in een vormloze relatie de liefde zelf de enige vorm. De liefde en de liefde alléén staat centraal en leidt beide partners waarheen zij hen ook maar leidt. De liefde is in een vormloze relatie dan ook puur in die zin dat ze niet ingeperkt wordt door noch gehouden is aan enige andere vorm dan de liefde zelf.
Een vormloze relatie veronderstelt zoals gezegd nog altijd dat beide partners er vooraf bewust voor kiezen met elkaar een dergelijke relatie aan te gaan. Conceptueel zouden we nog een stap verder kunnen gaan door zelfs nog de gehele onderliggende structuur van het bewust aangaan en verbreken van relaties los te laten en daarmee dus ook van het zich al dan niet bewust in een bepaald type relatie bevinden. Zodra we deze hele structuur loslaten ontstaat iets wat we zouden kunnen aanduiden als hypervormloosheid. Er worden in het geval van hypervormloosheid geen liefdesrelaties in het leven geroepen. Er zijn in ontologische zin helemaal geen liefdesrelaties. We kunnen hoogstens achteraf terugkijken op hoe mensen zich gedurende een bepaalde periode feitelijk gedroegen en daarbij nagaan welke patronen zich blijkbaar afgetekend hebben. Zo ontstaat dus een absolute anything goes oftewel een all-encompassing manifold of love. Er rest niets anders dan zich op allerlei manieren tussen mensen manifesterende liefde.
Deze nadere bepaling van de vormloosheid als derde vorm binnen de derde dimensie van de liefdeskubus roept wel een vraag op. En deze vraag betreft tegelijkertijd alle vormen van alle dimensies van de amoureuze liefde. Zijn er bepaalde vormen die een essentiële eigenschap zijn van de liefde dan wel als predikaat liggen opgesloten in het concept van de liefde? Indien er inderdaad zulke vormen zijn dan behoren ze onvermijdelijk tot iedere eigenlijke liefdesrelatie en sluiten ze daarmee andere vormen van dezelfde dimensie uit. Die andere vormen zijn dan metafysisch, existentieel of conceptueel gezien niet werkelijk mogelijk.
zondag 14 januari 2018
Alternatieve feiten en niet-feitelijke waarheid
Zijn er alternatieve feiten? Om deze vraag te beantwoorden dienen we ons eerst af te vragen wat feiten eigenlijk zijn. Tractariaans gezegd zijn feiten standen van zaken in de werkelijkheid. Standen van zaken zijn configuraties van voorwerpen. Deze voorwerpen en configuraties zijn er eenvoudigweg. Ze zijn wat ze zijn los van onze opvattingen erover. Onze opvattingen over wat de feiten zijn kunnen uiteraard onderling verschillen en doen dat vaak ook, maar dan hebben we het over alternatieve opvattingen over wat de feiten zijn en niet over alternatieve feiten.
Er is echter wel iets anders aan de hand waarop ik hier de aandacht wil vestigen. Wanneer wij een feit correct of adequaat representeren, zoals bijvoorbeeld met de beweerzin "Water is H2O" het feit dat ieder watermolecuul uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom bestaat, dan noemen we de desbetreffende representatie waar. Een beweerzin of uitspraak die adequaat correspondeert met een feit is anders gezegd een ware uitspraak. Het gaat hier om wat ik feitelijke waarheid wil noemen, namelijk waarheid in de zin van het correct weergeven van de feiten van de werkelijkheid.
In zijn Tractatus stelt Wittgenstein dat er ook fenomenen zijn die niet gereduceerd kunnen worden tot één of meerdere feiten. Deze fenomenen behoren eveneens tot de werkelijkheid. Ze tonen zich. Wittgenstein denkt hierbij aan existentieel geladen fenomenen zoals die van ethische, esthetische of religieuze aard. Precies omdat ook deze zich tonende fenomenen tot de werkelijkheid behoren, moeten ze in een bepaald opzicht eveneens betrokken zijn op waarheid. Dit lijkt mij een onvermijdelijke implicatie van wat Wittgenstein in zijn Tractatus uiteenzet.
De Tractatus impliceert dus dat de waarheid in sommige situaties deels niet feitelijk is. De waarheid omvat soms meer dan het slechts corresponderen met de feiten. De werkelijkheid van bepaalde situaties laat zich anders gezegd niet reduceren tot een collectie van tot die situatie behorende feiten. Net zoals de betekenis van een bepaald begrip altijd meer betreft dan de collectie van de eronder vallende objecten, zo betreft de waarheid in sommige situaties meer dan de collectie tot die situatie behorende feiten.
We krijgen zo een meer omvattend waarheidsbegrip. Er ontstaat een begrip van waarheid waarbij waarheid voor sommige situaties niet uitsluitend feitelijk is, maar naast een feitelijke component deels ook bestaat uit een niet-feitelijke component. Iets in dergelijke situaties toont zich, om in het woordveld van de Tractatus te blijven, en laat zich niet reduceren tot feiten. Kortom, de waarheid zelf bestaat in het algemeen uit een feitelijke en een niet-feitelijke component. Voor situaties waarin het vooral gaat om de tweede component zouden we dan zelfs kunnen spreken over niet-feitelijke waarheden.
Dit ruimere waarheidsbegrip lijkt naast de Tractatus ook goed te passen bij Kierkegaards bewering in zijn boek Of/Of dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit. Want Kierkegaard was geen relativist. Hij geloofde in het bestaan van feiten en het naar waarheid kunnen representeren ervan. Maar waarom zou hij dan de waarheid ineens subjectief willen duiden? Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ook Kierkegaard een onderscheid maakt tussen feitelijke en niet-feitelijke waarheden. In sommige existentieel geladen situaties gaat het dan vooral over niet-feitelijke waarheden en die zijn bij Kierkegaard dan subjectief. Zijn stelling dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit zou dan betrekking hebben op dergelijke situaties.
Hetzelfde geldt voor Heideggers spreken over de waarheid als aletheia oftewel ontberging. Wanneer Heidegger spreekt over waarheid als onverborgenheid gaat het eveneens om situaties waarbij naast feitelijke waarheden ook niet-feitelijke waarheden in het geding zijn. De gehele waarheid in dergelijke situaties bestaat dus ook volgens hem uit een feitelijke en niet-feitelijke component. Wat als werkelijkheid onthult wordt in die situaties en dus de niet-feitelijke waarheid ervan bepaalt, is precies dat in de situatie wat zich niet laat reduceren tot feiten.
Met alternatieve feiten heeft niet-feitelijke waarheid echter niets te maken. Het gaat immers om niet-feitelijke waarheid. In de tweede plaats staan er ook niet noodzakelijk alternatieven tegenover elkaar. Bij Wittgenstein hoeft datgene wat zich in een bepaalde situatie toont namelijk zeker niet subjectief te zijn. En hetzelfde kan gezegd worden van Heideggers aletheia. Datgene wat in een bepaalde situatie onthult wordt en zo in de onverborgenheid aankomt is bij Heidegger evenmin subjectief. Sterker nog, het is volgens hem het zijn zelf.
Naschrift: Na het plaatsen van deze bijdrage werd ik geattendeerd op deze in de context van mijn bijdrage bijzonder treffende quote van Wittgenstein: "“To believe in a God means to see that the facts of the world are not the end of the matter."
Er is echter wel iets anders aan de hand waarop ik hier de aandacht wil vestigen. Wanneer wij een feit correct of adequaat representeren, zoals bijvoorbeeld met de beweerzin "Water is H2O" het feit dat ieder watermolecuul uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom bestaat, dan noemen we de desbetreffende representatie waar. Een beweerzin of uitspraak die adequaat correspondeert met een feit is anders gezegd een ware uitspraak. Het gaat hier om wat ik feitelijke waarheid wil noemen, namelijk waarheid in de zin van het correct weergeven van de feiten van de werkelijkheid.
In zijn Tractatus stelt Wittgenstein dat er ook fenomenen zijn die niet gereduceerd kunnen worden tot één of meerdere feiten. Deze fenomenen behoren eveneens tot de werkelijkheid. Ze tonen zich. Wittgenstein denkt hierbij aan existentieel geladen fenomenen zoals die van ethische, esthetische of religieuze aard. Precies omdat ook deze zich tonende fenomenen tot de werkelijkheid behoren, moeten ze in een bepaald opzicht eveneens betrokken zijn op waarheid. Dit lijkt mij een onvermijdelijke implicatie van wat Wittgenstein in zijn Tractatus uiteenzet.
De Tractatus impliceert dus dat de waarheid in sommige situaties deels niet feitelijk is. De waarheid omvat soms meer dan het slechts corresponderen met de feiten. De werkelijkheid van bepaalde situaties laat zich anders gezegd niet reduceren tot een collectie van tot die situatie behorende feiten. Net zoals de betekenis van een bepaald begrip altijd meer betreft dan de collectie van de eronder vallende objecten, zo betreft de waarheid in sommige situaties meer dan de collectie tot die situatie behorende feiten.
We krijgen zo een meer omvattend waarheidsbegrip. Er ontstaat een begrip van waarheid waarbij waarheid voor sommige situaties niet uitsluitend feitelijk is, maar naast een feitelijke component deels ook bestaat uit een niet-feitelijke component. Iets in dergelijke situaties toont zich, om in het woordveld van de Tractatus te blijven, en laat zich niet reduceren tot feiten. Kortom, de waarheid zelf bestaat in het algemeen uit een feitelijke en een niet-feitelijke component. Voor situaties waarin het vooral gaat om de tweede component zouden we dan zelfs kunnen spreken over niet-feitelijke waarheden.
Dit ruimere waarheidsbegrip lijkt naast de Tractatus ook goed te passen bij Kierkegaards bewering in zijn boek Of/Of dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit. Want Kierkegaard was geen relativist. Hij geloofde in het bestaan van feiten en het naar waarheid kunnen representeren ervan. Maar waarom zou hij dan de waarheid ineens subjectief willen duiden? Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ook Kierkegaard een onderscheid maakt tussen feitelijke en niet-feitelijke waarheden. In sommige existentieel geladen situaties gaat het dan vooral over niet-feitelijke waarheden en die zijn bij Kierkegaard dan subjectief. Zijn stelling dat de waarheid is gelegen in de subjectiviteit zou dan betrekking hebben op dergelijke situaties.
Hetzelfde geldt voor Heideggers spreken over de waarheid als aletheia oftewel ontberging. Wanneer Heidegger spreekt over waarheid als onverborgenheid gaat het eveneens om situaties waarbij naast feitelijke waarheden ook niet-feitelijke waarheden in het geding zijn. De gehele waarheid in dergelijke situaties bestaat dus ook volgens hem uit een feitelijke en niet-feitelijke component. Wat als werkelijkheid onthult wordt in die situaties en dus de niet-feitelijke waarheid ervan bepaalt, is precies dat in de situatie wat zich niet laat reduceren tot feiten.
Met alternatieve feiten heeft niet-feitelijke waarheid echter niets te maken. Het gaat immers om niet-feitelijke waarheid. In de tweede plaats staan er ook niet noodzakelijk alternatieven tegenover elkaar. Bij Wittgenstein hoeft datgene wat zich in een bepaalde situatie toont namelijk zeker niet subjectief te zijn. En hetzelfde kan gezegd worden van Heideggers aletheia. Datgene wat in een bepaalde situatie onthult wordt en zo in de onverborgenheid aankomt is bij Heidegger evenmin subjectief. Sterker nog, het is volgens hem het zijn zelf.
Naschrift: Na het plaatsen van deze bijdrage werd ik geattendeerd op deze in de context van mijn bijdrage bijzonder treffende quote van Wittgenstein: "“To believe in a God means to see that the facts of the world are not the end of the matter."
Abonneren op:
Posts (Atom)