vrijdag 31 december 2021

Het religieuze als odyssee

Verondersteld dat het religieuze leven de narratieve structuur van een lange zoektocht heeft, welke zijn dan haar levensstadia? Hieronder een suggestie voor een uit zeven stadia bestaande religieuze odyssee.

I Immanentie. De ongereflecteerde bestaanservaring. De niet subjectief gereflecteerde levenshouding. Leven in zijnsvergetelheid. Geestloos bestaan.

II De onverwachte barst, de scheur, de breuk. Het plotseling aangesproken worden. Het appel dat gedaan wordt. Het arrest. Iets breekt door de oppervlakte heen. Iets dringt het bestaan binnen.

III De verwarring, de worsteling. Het rusteloze ongemak. Het verlangen naar duiding, naar richting.

IV Het zoekende. Het aangaan van de uitdaging. Het aandurven van het avontuur, het nieuwe, het ongewisse. Op zoek naar inzicht.

V De bewustwording. Licht breekt door. Lichtung. Het geschenk van inzicht in de menselijke conditie. Het besef in en door het woord te leven. Logos als het stichtende en dragende van mens en wereld. Ontdekken van het wezen van de mens. Leven in zijnsverstaan.

VI De intensivering. Het nader verkennen van het pril ontdekte. Het doorleven en ervaren van wat zijnsverstaan is. Het ondergedompeld worden in het ontsloten zijn. Gaan staan in het samenspel van woord, geest en wereld. Scheppend leven.

VII Transcendentie. De sprong naar het oneindige. Het ontdekken van een alles begrondende transcendente geest buiten onze geest. De sublieme ervaring van het absolute. Het Goddelijke.

donderdag 30 december 2021

A Way of Intellectually Responsibly Trusting Theism

In a short paper I propose a way of trusting theism in an intellectually responsible manner. I do not hold that this way is the only way of having such trust. This paper is a summarized version of a part of my earlier work on worldviews.

maandag 27 december 2021

Conspiracy theories and bad theology

Are conspiracy theories akin to evil deity theories? In the latter it’s not deceiving politicians, capitalists or scientists that have secret evil plans with the world, but a hidden evil deity that has such plans. If so, conspiracy theories are just secular forms of bad theology. Some forms of gnosticism are examples of evil deity theories. There’s a concealed evil deity (demiurge) that entrapped humanity. We need to be liberated by knowledge (gnosis) of the truth by awakened messengers that know the secret. Naturalized, we arrive at conspiracy theories.

zaterdag 25 december 2021

Decorum

Het passende of decorum heeft zich ontwikkeld van een van de vier stijldeugden voor de verwoording tot een centraal allesverbindend retorisch concept. Het optreden van de redenaar is het geheel van inhoud, verwoording en uitvoering. De inhoud betreft primair de zaak en de personen oftewel de omstandigheden en de personages, maar uiteindelijk heeft de inhoud betrekking op de gehele in de redevoering besloten gedachtegang. De inhoud is passend indien deze aansluit bij doel, publiek, plaats van de redevoering, het tijdsmoment of kairos, spreker, rechtzoekende, tegenstander, toespraaktype, toespraakonderdelen en deugd. De verwoording is passend indien deze aansluit bij de inhoud en genoemde tien elementen. De uitvoering is passend indien deze aansluit bij de verwoording, de inhoud en genoemde elementen. Het optreden tenslotte is passend indien de verwoording, de inhoud en de voordracht allen passend zijn. Volgens Quintilianus is het met name de voordracht die bepaalt of men het optreden van de spreker gepast vindt of niet.

Decorum is een interessant concept. Als A passend is, dan is er voor de onderhavige context een relevante B zodanig dat A past bij B. Indien A het geheel is van B en C, dan is A passend dan en slechts dan als B en C passend zijn. Laat A passen bij B en laat B passen bij C. Het lijkt dan redelijk om te stellen dat A ook past bij C. Zo past bijvoorbeeld de verwoording ook bij het publiek indien de verwoording bij de inhoud past en de inhoud bij het publiek. Decorum induceert dus een transitieve relatie op de verzameling van retorische componenten. Deze relatie is eveneens reflexief omdat iets uiteraard altijd bij zichzelf past. En de relatie is symmetrisch. Want als A bij B past, dan past B ook bij A. De relatie is derhalve een equivalentierelatie. Zo verkrijgen we equivalentieklassen van retorische componenten. Laat nu A bij B en C passen. Volgt dan automatisch dat B en C ook bij elkaar passen? Stel bijvoorbeeld dat de verwoording bij de inhoud en het publiek past. Volgt dan ook dat inhoud en publiek bij elkaar passen? Dit lijkt inderdaad het geval te zijn. Want als inhoud en publiek helemaal niet bij elkaar passen, hoe kan er dan een verwoording zijn die bij beide tegelijk past?

Eerdergenoemde transitiviteit is van belang voor de definitie van decorum voor de verschillende retorische componenten. De inhoud is per definitie passend indien ze bij het publiek (en de hierna niet meer genoemde overige eerdergenoemde elementen) past. De verwoording is per definitie passend indien ze bij de inhoud past en indien de inhoud passend is. Er volgt dan onmiddellijk dat de verwoording ook bij het publiek past. De voordracht is per definitie passend indien ze bij de verwoording past en indien de verwoording passend is. Er volgt dan onmiddellijk dat de voordracht ook bij de inhoud en het publiek past. Ook volgt dan dat de inhoud passend is. Het optreden tenslotte is per definitie passend indien voordracht, verwoording en inhoud alle passend zijn. Want het optreden is het geheel van voordracht, verwoording en inhoud. Uit het passend zijn van de voordracht volgt direct dat ook de verwoording en de inhoud passend zijn. We zouden dus kunnen volstaan met opmerken dat het optreden passend is indien de voordracht passend is. Daarom kan Quintilianus opmerken dat het de voordracht is die bepaalt of het optreden gepast is.

Reduceert het recht retorica tot redeneerleer?

Beschouw het volgende argument. Fraaie stijlmiddelen zijn voor kleine onbeduidende rechtszaken zowel lachwekkend als absurd en voor grote gewichtige rechtszaken van leven of dood ongepast en onbeschaamd. Het recht staat daarom geen verfraaiing van de verwoording toe. Recht reduceert dus retorica tot redeneerleer. Is dit argument steekhoudend? Nee. Het suggereert ten onrechte dat retorica slechts zinloze versiering toevoegt aan argumentatieve inhoud. Verfraaing valt als retorische stijldeugd echter geenszins samen met zoiets als louter lege versiering. Bovendien omvat wat retorici stijl, taalgebruik, uitdrukkingswijze of verwoording noemen veel meer dan verfraaiing. En retorica omvat als discipline meer dan verwoording en ordening van argumenten. Hierbij kan gedacht worden aan emotieleer, karakterleer en allerlei non-verbale uitvoeringsaspecten. Retorica is als leer gericht op 'goed spreken' in een bepaald opzicht zelfs prima philosophia oftewel iets waarin alle denken en spreken uiteindelijk gegrond is. In mijn tweeluik Het Retorische Weten werk ik deze laatste gedachte uit, maar zie ook hier voor een iets andere invalshoek. Genoemd argument miskent de retorica dan ook volledig. Wie het geslaagd vindt toont vooral aan niets van haar wezen begrepen te hebben. Retorica is zoveel meer dan ornamentsleer. Dit begrijpen vereist een denkweg die weinigen bereid zijn te gaan.

vrijdag 24 december 2021

Een taxonomie van retorische handgebaren

De uitvoering of voordracht, in het Grieks hupokrisis en in het Latijn actio genoemd, valt bij Quintilianus uiteen in stem en gebaren. In plaats van gebaren spreekt hij ook over beweging. Quintilianus beperkt wat hij de uitvoering noemt tot de lichaamstaal. Hij contrasteert namelijk de voordracht met de inhoud. De uitvoering dient zich aan de inhoud aan te passen. Eveneens stelt hij met zoveel woorden dat de uitvoering betrekking heeft op wat de orator doet en niet op wat hij zegt. Het optreden van de orator moet daarom niet verward worden met de uitvoering. Het optreden is de totale performance. Het optreden is het geheel van inhoud, verwoording, ordening en uitvoering. Zo merkt hij op dat Cicero in De Oratore de voordracht een soort welsprekendheid van het lichaam noemt.

De voordracht omvat dus alle lichamelijke of non-verbale aspecten van het optreden. Lichaamstaal bestaat preciezer gezegd uit gebaren, mimiek, lichaamshouding, stemgeluid en oogcontact. Gebaren zijn bewegingen van handen, hoofd of andere lichaamsdelen met de intentie om te communiceren. Quintilianus hanteert met zijn tweedeling dus een meer rudimentaire indeling van lichaamstaal. Zo vallen bij Quintilianus ook gezichtsuitdrukking en lichaamshouding onder de gebaren, terwijl hij oogcontact niet bespreekt. Op handgebaren gaat hij daarentegen uitvoerig in.

Uit zijn bespreking daarvan valt op te maken dat er vier soorten handgebaren zijn: (i) gebaren die iets nabootsen, (ii) gebaren waarbij je jezelf of iets anders aanwijst (i.e, indexicalen), (iii) ideogrammen (i.e, gebaren die de logische, karakterologische of emotionele structuur visualiseren van wat er gezegd wordt), en (iv) gebaren om de maat aan te geven zoals een dirigent dat doet. Nabootsen raadt Quintilianus sterk af omdat de redenaar geen toneelspeler of komedieacteur is. Retorica is geen theater en de orator moet er daarom op letten niet over te komen als een mimespeler. Gebaren om de maat aan te geven lijkt Quintilianus eveneens af te raden, gelet op het feit dat hij instemmend Cicero citeert: "Niet met subtiel vingerwerk, niet door met de vingertoppen de maat te tikken, maar met de romp als geheel en door op mannelijke wijze met de heupen te draaien geef je het ritme van je betoog aan." Gebaren die iets aanwijzen wil hij nog wel billijken, maar zijn voorkeur gaat vooral uit naar de ideogrammen. Daaraan besteedt hij verreweg de meeste aandacht.

Quintilianus onderscheidt de door hem besproken retorisch verantwoorde handgebaren scherp van de al genoemde nabootsende gebaren van toneelspelers, alledaagse onbewuste gebaren, gebaren van oude retoren en oudere handboeken, en buitenlandse gebaren. Aan het eind van zijn bespreking noemt hij nog enkele algemene principes die voor alle handgebaren gelden. Zo moeten de gebaren synchroon lopen met wat gezegd wordt, mag de retor niet teveel en ook niet te weinig gebaren gebruiken, dienen de gebaren de tekst te volgen in plaats van andersom, mogen de handen niet boven de ogen en onder de borst uitkomen, en niet te ver naar links en rechts uitwijken, moeten beide handen zoveel mogelijk op elkaar aansluiten, en moeten de gebaren meer ruimte innemen naarmate het onderwerp belangrijker is.

donderdag 23 december 2021

Is God deugdzaam?

De klassieke deugdethiek draait weinig verrassend om het begrip deugd. Dit begrip lijkt specifiek van toepassing te zijn op menselijk handelen. Deugd betreft in de klassieke deugdleer een houding of hexis die tot stand komt door levenskeuzes, gewoontevorming en oefening. Deugd hangt dus essentieel samen met ontwikkeling. Is deugd ook op God van toepassing? Dit lijkt niet het geval te zijn. God ontwikkelt zichzelf niet. God is reeds perfect. Deugd is het gevolg van een streven naar perfectie. God perfectioneert zichzelf echter niet. Het lijkt dan ook een categoriefout om God deugdzaam te noemen.

Wie elliptisch gezegd rechtvaardig geboren wordt, heeft bij de geboorte slechts de potentie om rechtvaardigheid als duurzame dispositie te verwerven en zo uiteindelijk werkelijk rechtvaardig te worden. De deugd rechtvaardigheid bezit hij of zij aanvankelijk dus niet. Deze wordt pas verwerkelijkt wanneer genoemde potentie na verloop van tijd geactualiseerd wordt. In God zijn echter geen ongerealiseerde potenties. Niets in God wacht op actualisatie.

Op grond van de op Aristoteles teruggaande leer van de actus purus kan evenmin gezegd worden dat alle potenties in God van eeuwigheid gerealiseerd zijn. God staat diametraal tegenover de prima materia. Deze eerste materie is zuivere potentialiteit en dus volkomen vormloos. God is als tegendeel hiervan zuivere vorm of zuivere actualiteit. Er zijn dus evenmin altijd al geactualiseerde goddelijke potenties. Spreken over een goddelijke potentie is als spreken over een vierkante circel.

God ontstijgt dus de deugd. God is wel mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van deugden, maar dat betekent niet dat deze deugden ook van God gezegd worden. Zo heeft God een vergankelijke en materiële wereld geschapen. Maar dat betekent niet dat God zelf vergankelijk en materieel is. Uitgaande van de deugdtheorie lijkt God door de deugd te transcenderen het domein van het morele te transcenderen. De antieke deugdethiek, de dominante ethiek van de oudheid, lijkt zo geen voldoende recht te doen aan het morele van het goddelijke.

Maar kan dan niet gezegd worden dat op God het begrip deugd van toepassing is zolang we het element van de ontwikkeling ervan maar wegdenken? Dit is evenmin het geval omdat de idee dat de deugd een hebbelijkheid is die verkregen wordt door keuzes en gewoontevorming constitutief is voor het deugdbegrip. Deugd betekent dan ook niet slechts het hebben van een goede houding. Deugd hangt wezenlijk samen met karaktervorming. Het is leerbaar en als vorm van te verkrijgen kennis onderwerp van een techne of leervak. Dit laatste is eveneens wezenlijk voor de klassieke deugdtheorie.

Gods moraliteit is al met al niet gelegen in het door oefening en ervaring beantwoorden aan een maat of standaard. God is niet goed in de zin van deugdzaam, zoals we dat van mensen kunnen zeggen. God is daarentegen goed simpliciter of zonder meer. God is het goede zelf en zo de ene maat voor alle mogelijke deugdzaamheid.