zaterdag 25 december 2021

Reduceert het recht retorica tot redeneerleer?

Beschouw het volgende argument. Fraaie stijlmiddelen zijn voor kleine onbeduidende rechtszaken zowel lachwekkend als absurd en voor grote gewichtige rechtszaken van leven of dood ongepast en onbeschaamd. Het recht staat daarom geen verfraaiing van de verwoording toe. Recht reduceert dus retorica tot redeneerleer. Is dit argument steekhoudend? Nee. Het suggereert ten onrechte dat retorica slechts zinloze versiering toevoegt aan argumentatieve inhoud. Verfraaing valt als retorische stijldeugd echter geenszins samen met zoiets als louter lege versiering. Bovendien omvat wat retorici stijl, taalgebruik, uitdrukkingswijze of verwoording noemen veel meer dan verfraaiing. En retorica omvat als discipline meer dan verwoording en ordening van argumenten. Hierbij kan gedacht worden aan emotieleer, karakterleer en allerlei non-verbale uitvoeringsaspecten. Retorica is als leer gericht op 'goed spreken' in een bepaald opzicht zelfs prima philosophia oftewel iets waarin alle denken en spreken uiteindelijk gegrond is. In mijn tweeluik Het Retorische Weten werk ik deze laatste gedachte uit, maar zie ook hier voor een iets andere invalshoek. Genoemd argument miskent de retorica dan ook volledig. Wie het geslaagd vindt toont vooral aan niets van haar wezen begrepen te hebben. Retorica is zoveel meer dan ornamentsleer. Dit begrijpen vereist een denkweg die weinigen bereid zijn te gaan.

Geen opmerkingen: