zondag 22 april 2012

Als P mogelijk waar is, dan is P kenbaar

Over de eerste premisse van mijn modaal-epistemisch godsargument, namelijk de claim dat alle mogelijke waarheden mogelijk kenbaar zijn, is veel te doen geweest. In wat volgt ga ik daarom nog wat nader in op de onderbouwing van deze premisse, dit als aanvulling op de onderbouwing die ik reeds in mijn Engelstalig artikel en openingsvoordracht geef. De eerste premisse drukt uit dat de wereld ten diepste intelligibel is. Mijn argument is dan ook dat gegeven de uiteindelijke intelligibiliteit van de werkelijkheid, en gegeven de noodzakelijke onkenbaarheid van de propositie dat God niet bestaat, volgt dat God noodzakelijk bestaat. Nu heeft de eerste premisse een zeer hoge confirmatie- en corroboratiegraad. Zo valt eenvoudig in te zien dat zij geldt voor al onze alledaagse uitspraken en voor alle claims die voorkomen in onze reguliere vakwetenschappelijke theorieën. En natuurlijk is de eerste premisse redelijkerwijs alleen plausibel indien we in onze overwegingen meenemen wat mensen en alle andere mogelijke niet-menselijke actoren in alle mogelijke werelden überhaupt zouden kunnen weten. De essentie van de eerste premisse is immers dat elke mogelijke waarheid altijd wel ergens in een gelijksoortige of juist in een radicaal andere mogelijke wereld gekend kan worden. En dit is inderdaad voor al onze directe leefwereld claims en al onze vakwetenschappelijke uitspraken het geval. Dus waarom zou dat, gegeven een uniforme grond voor onkenbaarheid, voor bepaalde “speciale waarheden” dan ineens niet het geval zijn? Dit is niet plausibel. En precies daarom kan de eerste premisse redelijkerwijs geaccepteerd worden, zodat dus volgt dat God noodzakelijk bestaat.

Vanaf in ieder geval Parmenides wordt datgene wat mijn eerste premisse in essentie uitdrukt bovendien door verschillende filosofen onderschreven, zoals bijvoorbeeld door Aristoteles. Ook Aristoteles meent immers dat de werkelijkheid ten diepste intelligibel is, oftewel dat er sprake is van een hechte parallellie tussen denken en zijn, dat 'zijn' en 'kenbaar zijn' extentioneel samenvallen. Maar dit is precies wat mijn eerste premisse uitdrukt: al het mogelijk ware is mogelijk kenbaar. Mijn eerste premisse zou dus door bijvoorbeeld Parmenides en Aristoteles probleemloos geaccepteerd worden. Maar ook iemand als Hegel zou er mee hebben kunnen instemmen, gelet op zijn affirmatie van de innerlijke intelligibiliteit van het zijn: "Wat redelijk is, is werkelijk. En wat werkelijk is, is redelijk". Overigens zijn er veel meer metafysisch-epistemologische posities die niet om de eerste premisse heen kunnen, zoals bijvoorbeeld het intern realisme, bepaalde vormen van transcendentaal idealisme en het neo-Aristotelianisme. Voor hen die bekend zijn met mijn eigen 'wereld-voor-ons'-kennisleer is het wellicht aardig op te merken dat de eerste premisse eveneens geldt voor mijn eigen kennisleer.

zaterdag 21 april 2012

De afgelopen jaren

Door de enorme aandacht voor mijn modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God lijkt het erop dat ik in de ogen van velen welhaast restloos samenval met een bedenker van analytische rationele argumenten voor het bestaan van God. Dit is echter geenszins het geval, en het lijkt me daarom goed, bij hoge uitzondering, hier iets over mijzelf te vertellen.

Ik mis hen. Ik mis hun denken. De laatste weken, ja maanden, ben ik alleen bezig met analytische filosofie. Dit vanwege mijn promotieonderzoek. Maar als filosoof heb ik eveneens een zeer sterke fascinatie voor het continentale denken, voor Heidegger, Kierkegaard en Bataille. Dat is de reden waarom ik mensen die mij vragen naar de wijsbegeerte veelal juist op het werk van deze filosofen wijs. En in tegenstelling tot wat velen denken ben ik mij pas op veel latere leeftijd echt gaan verdiepen in het christendom. In mijn jaren in Delft betekende religie helemaal niets voor mij. Het betekende zo weinig dat ik mijzelf niet eens atheïst zou hebben genoemd als iemand mij ernaar zou hebben gevraagd. Het onderwerp bestond eenvoudigweg niet. De weg naar het christendom is bovendien lang geweest. Heel lang. Ongeveer vijftien jaar lang heb ik mij bijna uitsluitend beziggehouden met wiskunde, logica, geschiedenis en muziek. Muziek was altijd mijn grote passie. Ik kon uren luisteren naar zowel klassieke als moderne muziek. En vooral over de tweede wereldoorlog heb ik heel veel gelezen, in het bijzonder over de Shoa. Mijn wending naar de wijsbegeerte voltrok zich heel langzaam. Aanleiding was het metafysisch tekort dat ik begon te voelen in de wiskunde en de logica. Steeds meer begon ik mij te beseffen dat daarin het absolute niet gevonden kan worden, dat beiden op zichzelf beschouwd eigenlijk slechts verwijlen bij de oppervlakte van ons denken. Dit resulteerde aanvankelijk in een existentieel gezien lastige periode. Ik had daadwerkelijk het idee dat er buiten de wiskunde en logica, tezamen dan met mijn interesse in geschiedenis en muziek, helemaal niets meer was. Ik begon een leegte te voelen. Een enorme leegte. Op een dag, ik herinner het mij nog goed, besloot ik mij in te schrijven voor een cursus filosofie bij een zekere Marinus de Baar in Amsterdam. Ik deed dit zomaar, en verwachtte er eigenlijk helemaal niets van. En tijdens de eerste bijeenkomsten was ik buitengewoon sceptisch. Ik leefde nog steeds in de veronderstelling dat buiten wiskunde en logica er toch niet veel interessants te leren zou zijn. Maar ik bleef naar die bijeenkomsten gaan. Iedere week ging ik weer. En ik begon te merken dat ik er plezier in kreeg, dat ik het niet wilde missen, ja dat ik er naar uit begon te zien, elke dag meer. En toen stond op een dag Heidegger op het programma. Die dag zal ik nooit meer vergeten. Nooit meer. Marinus ging in op Heideggers zijnsleer en op de ontologische differentie tussen de zijnden en het zijn, en ik werd op slag verliefd. Verliefd op de filosofie, verliefd op Heideggers manier van beschouwen, verliefd op deze intens verdiepende manier van denken. Zo kan men dus ook rationeel zijn, dacht ik. Er is naast de instrumentele rationaliteit van wiskunde en logica ook nog zoiets als een zingevende wijsgerige rationaliteit. En deze, zo voelde ik, is zelfs veel intenser, veel echter, veel spannender dan wat ik daarvoor ooit had meegemaakt. Vanaf die dag begon ik mijn inspanningen in de filosofie te intensiveren. En een paar jaar daarna maakte ik de stap om wijsbegeerte te gaan studeren aan de VU. Daar maakte ik opnieuw een onvergetelijke ervaring mee. Het niveau aan de VU was namelijk veel hoger dan dat wat ik gewend was vanuit de leesgroepen en cursusbijeenkomsten in de binnenstad. Ik kwam in aanraking met de professionele wereld van de filosofie, en het voelde als thuiskomen. Echt, ik had het idee dat ik thuiskwam. Tijdens mijn jaren aan de VU raakte ik ook steeds meer in contact met het christendom, en daarin vond ik een existentiële en ook ethische waarachtigheid, een wijsgerige diepgang en een sublieme esthetiek die ik tot dusver nog bij geen enkele filosoof was tegengekomen. Dit heeft mij ertoe aangezet mij nog veel verder te verdiepen in het christendom, en na verloop van tijd wist ik het. Dit is mijn 'best account'. Dit is mijn manier van leven. Dit is mijn wijze van in de wereld zijn. Dit is wat ik ben: christen. Toen ik er op enig moment ook nog achter kwam dat er uitstekende rationele argumenten bestaan voor theïsme is mijn geloof alleen nog maar verdiept. De weg die ik heb afgelegd zal met mijn promotie deze zomer een voorlopige voltooiing bereiken. Daarna volgt een nieuwe reis, die bijna zeker een voortzetting en verdieping zal zijn van de weg die ik de afgelopen jaren ben gegaan.

Laat me dan toch ook nog een korte opmerking maken over mijn modaal-epistemisch argument voor het bestaan van God. Ik bedacht het in minder dan een minuut. Het was een spontane ingeving. Toen ik het argument bedacht was het manuscript van mijn proefschrift eigenlijk al zo goed als afgerond. Ik besloot in overleg met mijn promotor om het argument nader uit te werken en alsnog aan mijn proefschrift toe te voegen. Het staat daarom nu in het allerlaatste gedeelte van het allerlaatste hoofdstuk van mijn dissertatie. In die zin speelt het dus in mijn promotie slechts een kleine rol. En in mijn proefschrift ontwikkel ik nog drie andere argumenten voor het bestaan van een (persoonlijke) eerste oorzaak. Deze argumenten hebben echter tot dusver veel minder aandacht gekregen, maar zijn daarom wat mij betreft niet minder belangrijk voor de cumulatieve casus voor theïsme die ik in mijn proefschrift en elders uitwerk. Een casus die overigens niet uit rationele overwegingen en gronden alleen bestaat, maar ook uit onder andere een fenomenologische analyse van de ervaring van het sublieme. Maar goed, daarover heb ik op dit blog en in een aantal wijsgerige bijdragen op mijn website al vaker gesproken.

woensdag 11 april 2012

Openingstoespraak VU Debat

Het VU debat vandaag was erg geslaagd. Mijn openingstoespraak heb ik zojuist op mijn website geplaatst. Ik wil ook langs deze weg de sprekers en alle aanwezigen hartelijk bedanken voor hun interesse en de discussies.

zondag 8 april 2012

Morality and Reason

"We have not been able to show that reason requires the moral point of view, or that all really rational persons, unhoodwinked by myth or ideology, need not be individual egoists or classical amoralists. Reason doesn’t decide here. The picture I have painted for you is not a pleasant one. Reflection on it depresses me.... Pure practical reason, even with a good knowledge of the facts, will not take you to morality." (Kai Nielsen, atheist philosopher, “Why Should I Be Moral?”, American Philosophical Quarterly 21 (1984): 90)