dinsdag 28 februari 2012

Heeft het universum een eeuwig verleden?

Is het voorstelbaar dat het universum géén begin in de tijd heeft? Zou het anders gezegd zo kunnen zijn dat het universum een oneindig verleden heeft? Neem John. John is inderdaad van mening dat het universum oneindig ver teruggaat in de tijd. We kunnen, aldus John, het universum begrijpen als een oneindige, naar het verleden toe onbegrensde, lineaire reeks van elkaar achtereenvolgens veroorzakende toestanden ('time slices'). De huidige toestand is veroorzaakt door de toestand direct daarvoor, en die toestand is veroorzaakt door de toestand weer direct daarvoor, welke op haar beurt is veroorzaakt door de toestand die daar direct aan voorafging, enzovoort, enzovoort, ad infinitum. Er is volgens John dus geen eerste toestand in de reeks. Iedere toestand wordt immers veroorzaakt door een toestand direct daarvoor. Dit scenario levert inderdaad een universum op zonder begin. De reeks van toestanden van het universum loopt immers oneindig ver terug in het verleden. Bovendien wordt het bestaan van iedere toestand van het universum netjes verklaart als zijnde veroorzaakt door de toestand van het universum direct daarvoor, zodat er verder helemaal niets te verklaren overblijft.

Is Johns voorstelling van zaken plausibel? Alexander Pruss heeft enige tijd geleden een interessant argument gegeven tegen een dergelijke voorstelling van zaken. Zijn argument zal ik in wat volgt kort presenteren.

Stel dat Johns voorstelling van zaken inderdaad plausibel is. In dat geval dienen we het volgende scenario ook als plausibel te accepteren. Mark en Paul zitten samen een gesprek over politiek te voeren in de huiskamer van Paul. Plotseling verschijnt er midden in de kamer ineens vanuit het niets een fiets! Mark schrikt enorm en vraagt zich af hoe het in vredesnaam mogelijk is dat er zo maar ineens zonder enige aanwijsbare reden een fiets middenin de huiskamer van Paul verschijnt. Paul lijkt echter onaangedaan en merkt droogjes op dat hiervoor een volstrekt logische en afdoende verklaring gegeven kan worden. Paul gaat er eens rustig voor zitten en geeft de volgende verklaring. Laten we aannemen dat tijdstip t=0 het allerlaatste moment was waarop er nog geen fiets in de kamer aanwezig was. Welnu, de toestand van de fiets op dit moment, zeg tijdstip t=1, kan eenvoudig worden begrepen als zijnde veroorzaakt door de toestand van de fiets op tijdstip t=1/2. En de toestand van de fiets op tijdstip t=1/2 kan eenvoudig worden begrepen als zijnde veroorzaakt door de toestand van de fiets op tijdstip t=1/4. De toestand van de fiets op tijdstip t=1/4 is dan natuurlijk veroorzaakt door de toestand van de fiets op tijdstip t=1/8, welke op haar beurt weer is veroorzaakt door de toestand van de fiets op t=1/16, enzovoort, enzovoort, ad infinitum. Iedere toestand van de fiets wordt dus netjes verklaart door de daaraan voorafgaande toestand van de fiets, zodat alle toestanden uiteindelijk keurig verklaard zijn en er helemaal niets te verklaren overblijft. Kortom, wat Paul betreft kunnen hij en Mark de plotselinge verschijning van de fiets laten voor wat het is en weer gewoon verdergaan met hun gesprek over politiek.

Het mag duidelijk zijn dat dit tweede door Paul onder woorden gebrachte scenario absurd is. Niemand zal redelijkerwijs genoegen willen nemen met Pauls verklaring van het plotseling verschijnen van een fiets in de kamer vanuit het niets. Echter, en dit is waar het om gaat, Pauls scenario komt structureel overeen met Johns scenario voor een universum zonder begin. In beide gevallen is er immers sprake van een naar beneden onbegrensde oneindige lineaire reeks van elkaar achtereenvolgens veroorzakende toestanden. Uit het feit dat Pauls scenario absurd is volgt dus dat Johns scenario ook verworpen moet worden. Wij kunnen dus Johns verklaring van een universum zonder begin helemaal niet accepteren. Wie wil vasthouden aan een universum met een eeuwig verleden zal daarom met een andere voorstelling van zaken moeten komen.

zondag 26 februari 2012

David Chalmers' famous zombie argument

Is it true that consciousness is constituted by (or: supervenes on) matter? No, it is not. In his book The Conscious Mind. In Search of a Fundamental Theory David Chalmers provides an interesting argument against the claim that matter constitutes consciousness. I shall briefly paraphrase his argument. According to Hume's dictum conceivability entails metaphysical possibility. That is to say, if we can conceive of some state of affairs X, then, plausibly, X is metaphysically possible. Now, surely, unconscious zombies that are materially and behaviorally identical to conscious human beings are conceivable. For, to conceive of such zombies we don't need to do anything more than to conceive of some finite collection of externally observable structures, actions and responses. An appeal to internal conscious states is thus not necessary. But then Hume's aforementioned dictum entails that it is metaphysically possible for there to be unconscious zombies that are materially and behaviorally identical to conscious human beings. And from this it follows that consciousness is not constituted by matter. For, if it would, then such zombies would in fact not be metaphysically possible at all. So, indeed, materialism fails.

maandag 20 februari 2012

One Humanity, One Justice

"This one is really for the gentleman in question this evening. The best birthday party we have ever been to. Thanks for having us. One Humanity, One Justice." (Mark Knopfler, 1988, Wembley)

woensdag 15 februari 2012

Een alternatieve kennisleer: fragmenten (III)

I. Over de wereld zoals deze in en voor zichzelf is zullen wij als mensen nooit iets kunnen vaststellen. De wereld-in-zichzelf blijft voor ons voorgoed verborgen. Toch moeten we het kind niet met het badwater weggooien. Maar hoe doen we dat? Hoe redden we het kind? Dit doen we door ons te richten op de wereld zoals deze voor ons als mensen is, door ons te realiseren dat al onze inzichten de-wereld-voor-ons betreffen. We verkrijgen zo een hernieuwde menselijke objectiviteit die voor ons als mensen voldoende is, een objectiviteit waarmee we uit de voeten kunnen.

II. Waar het om gaat is dat wij onszelf nooit, op géén enkele wijze, toegang kunnen verschaffen tot de-wereld-in-zichzelf. Nimmer kunnen wij immers een standpunt buiten onze inherent menselijke conditie innemen. Wij kunnen nooit ophouden mens te zijn, en precies daarom is al ons ervaren, spreken en denken onvermijdelijk altijd menselijk ervaren, spreken en denken. De-wereld-voor-ons is dan ook datgene waarop al ons ervaren, spreken en denken altijd onontkoombaar betrekking heeft. En de status van de-wereld-voor-ons dan? Is zij slechts een intramentale intersubjectieve constructie? Of is zij feitelijk gelijk aan de wereld-in-zichzelf? We weten het niet, en we zullen het nooit weten. Het 'op zichzelf' van de-wereld-voor-ons is voor ons immers ontoegankelijk precies omdat de-wereld-in-zichzelf voor ons ontoegankelijk is.

III. Uitgaande van mijn alternatieve kennisleer zijn al onze zintuiglijke indrukken wereld-voor-ons-indrukken. Alles wat wij zien, horen en voelen is steeds gegeven binnen de-wereld-voor-ons. Verder kunnen wij, uitgaande van mijn kenleer, niet claimen dat wij de-wereld-in-zichzelf ordenen middels begrippen. Een dergelijke claim veronderstelt namelijk dat wij op de één of andere manier toegang hebben tot de wijze waarop de-wereld-in-zichzelf en de-wereld-voor-ons op elkaar betrokken zijn. Een dergelijke toegang hebben wij echter niet, precies omdat wij geen toegang hebben tot de-wereld-in-zichzelf en het 'op zichzelf' van de-wereld-voor-ons. Kantiaanse projectiethesen zijn dan ook in tegenspraak met mijn alternatieve kennisleer, hetgeen één van de redenen is waarom deze kennisleer niet met die van Kant verwart moet worden. Wel zouden we natuurlijk kunnen zeggen dat wij de-wereld-voor-ons deels ordenen door begrippen als 'vrijgezel' en 'examenklas' op haar te projecteren. Ik zeg nadrukkelijk deels omdat bijvoorbeeld een begrip als 'causaliteit' wezenlijk ofwel constitutief is voor de-wereld-voor-ons. Wij projecteren causaliteit niet op een reeds voorhanden wereld-voor-ons precies omdat causaliteit een inherent bestanddeel vormt van de-wereld-voor-ons.

IV. Mystici die menen dat rechtstreeks contact met de werkelijke werkelijkheid mogelijk is zullen het oneens zijn met mijn allesomvattende hermetische wereld-voor-ons holisme. Maar ook bijvoorbeeld Jacques Lacan zal willen opmerken dat het reële ("the real") zo nu en dan in staat blijkt te zijn om door onze menselijke symbolische orde heen te breken en zich zo ineens aan ons als het werkelijk werkelijke te melden. Is wellicht de ontegenzeggelijke verwerpelijkheid van de holocaust zo'n doorbreken van het reële, het werkelijke? Moeten we wellicht zeggen dat zich hier, in de afschuwelijkheid van de holocaust, iets aan ons meldt dat tot het reële behoort? Dienen we met andere woorden te erkennen dat de bewering dat de holocaust verwerpelijk is zich dermate aan ons als reëel, als werkelijk, opdringt dat we niet anders kunnen dan concluderen dat deze bewering gerechtvaardigd is als bewering over hoe de-wereld-in-zichzelf is? Zo ja, dan zou dit natuurlijk een probleem voor mijn kennisleer opleveren.

V. De wereld-in-zichzelf is niet 'de ons omringende wereld die buiten ons gelegen is en inwerkt op onze zintuigen'. De claim dat er überhaupt zoiets bestaat als een buitenwereld die op onze zintuigen inwerkt is namelijk, net zoals iedere andere menselijke claim, een uitspraak over hoe de wereld voor ons als mensen is, dat wil zeggen, een claim over de-wereld-voor-ons.

VI. Wij kunnen als mensen niet anders dan denken dat er een buitenwereld bestaat die ons omringt en die op onze zintuigen inwerkt. Géén mens kan redelijkerwijs volhouden dat hij of zij niet gelooft dat er een op onze zintuigen inwerkende buitenwereld bestaat. Het zou eenvoudigweg zelfverloochening zijn om het bestaan van een ons omringende buitenwereld te ontkennen. Wij geloven als mensen onvermijdelijk in het bestaan van een buitenwereld die op onze zintuigen inwerkt. Ook ik sluit mij, hoe kan ik als mens ook anders, bij deze overtuiging aan. Máár, en dat is het cruciale punt, precies daarom is de claim dat er een buitenwereld bestaat die op onze zintuigen inwerkt niets anders dan een claim over hoe wij als mensen de wereld ervaren, i.e. een claim over de-wereld-voor-ons. Kortom, we dienen mijn begrippenpaar wereld-voor-ons/wereld-in-zichzelf niet te verwarren met het paar binnenwereld/buitenwereld (of Kant's paar fenomenale-wereld/noumenale-wereld). Het onderscheid tussen binnen- en buitenwereld is immers een onderscheid binnen de wereld-voor-ons. Op geen enkel moment raken wij met ons praten over 'binnen' en 'buiten' aan de-wereld-in-zichzelf.

VII. De-wereld-in-zichzelf is zoals zij is. Is zij statisch? Misschien. Misschien niet. We zullen het nimmer weten omdat we nooit direct toegang tot de-wereld-in-zichzelf kunnen krijgen. In ieder geval is de-wereld-voor-ons niet statisch. En de wereld-voor-ons is hetgeen waarop al onze uitspraken, en daarmee al onze kennis, betrekking heeft. De-wereld-voor-ons is het subject van al onze predicaties. Een 'totaal menselijk weten' zal dan ook niets meer of minder zijn dan een totaal weten van de-wereld-voor-ons. Over de-wereld-in-zichzelf kan door ons niets, maar dan ook helemaal niets, vastgesteld worden. Dus zelfs als een bepaalde menselijke uitspraak P over de-wereld-in-zichzelf waar is (en we mogen hopen dat er velen van dergelijke uitspraken zijn), dan nog zullen wij nimmer kunnen vaststellen dat dit inderdaad zo is, dat P waar is als claim over de-wereld-in-zichzelf.

VIII. Wanneer ik in mijn thesis Het kenbare noumenale stel dat de noumena van Kant tot de-wereld-voor-ons in plaats van tot de-wereld-in-zichzelf behoren, dan is dat uiteraard niet iets dat Kant zelf beweert. Uiteraard niet, het gaat hier om een uitspraak binnen mijn eigen kennisleer, welke een fundamentele correctie betreft op de kennisleer van Kant. Bij Kant zijn de onkenbare noumena niets meer of minder dan objecten buiten ons die op onze zintuigen inwerken en zo onze gewaarwordingen veroorzaken. Welnu, precies dit idee, precies deze gedachte dat er buiten ons objecten bestaan die op ons inwerken en zo de oorsprong vormen van onze gewaarwordingen betreft, in tegenstelling tot wat Kant meent, net zoals al onze andere menselijke, al te menselijke uitspraken, een uitspraak over... de wereld-voor-ons! Inderdaad, of de-wereld-in-zichzelf uit objecten bestaat, inwerkingen kent en oorsprongen omvat kunnen wij nooit en te nimmer weten. En precies daarom heeft onze uiteraard terecht rotsvaste overtuiging dat er buiten ons objecten bestaan die op ons inwerken en zo de oorsprong vormen van onze gewaarwordingen onvermijdelijk betrekking op de-wereld-voor-ons. De uitspraak dat er buiten ons objecten bestaan die op ons inwerken en zo de oorsprong vormen van onze gewaarwordingen kan dus niet gerechtvaardigd worden als uitspraak over het 'an sich' van de werkelijkheid, zoals Kant dacht. Nee, ook deze uitspraak is nog altijd een uitspraak gedaan vanuit ons menselijke, al te menselijke perspectief, en daarom alléén gerechtvaardigd als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Anders gezegd, ook 'het object zijn voor een subject' is een uitspraak binnen de-wereld-voor-ons. Op geen enkel moment komt door dit soort menselijke uitspraken de-wereld-in-zichzelf in beeld. Kortom, ons menselijk spreken over objecten die op onze zintuigen inwerken en zo de oorsprong vormen van onze gewaarwordingen betreft een wereld-voor-ons spreken en precies daarom zijn deze objecten voor ons kenbaar. Inderdaad, deze wereld-voor-ons-objecten vormen 'het kenbare noumenale'. Wij kunnen deze wereld-voor-ons-objecten bereiken door binnen de wereld-voor-ons onze directe zintuiglijke gewaarwordingen (middels ons menselijke autonome redevermogen; zie wederom mijn thesis) te transcenderen. De ondertitel van mijn thesis luidt dan ook: 'transcendentie binnen de-wereld-voor-ons'.

IX. Een zeer cruciaal aspect betreft het gegeven dat volgens Kant ons verstand geknecht is. Ons verstand kan zich alléén maar bezighouden met het structureren van zintuiglijke indrukken. Kant ontkent dus dat ons verstand ook autonoom, vrij en op zichzelf tot oordelen kan komen. Welnu, mijn kennisleer gaat er juist vanuit dat ons verstand naast het structureren van zintuiglijke indrukken wel degelijk ook autonoom tot oordelen kan komen. En een dergelijk autonoom oordeelsvermogen is de sleutel voor de mens om binnen de-wereld-voor-ons tot inzicht in het bovenzintuiglijke te komen. Ons autonome vrije denken geeft ons immers oordelen die niet uitsluitend gaan over objecten van mogelijke ervaring. En ja, we blijven inderdaad nog steeds binnen de wereld-voor-ons. Ons verstand is immers, ook wanneer zij autonoom, vrij en onafhankelijk van zintuiglijke indrukken opereert, een onvervreemdbaar menselijk, al te menselijk, vermogen. Wanneer wij bijvoorbeeld autonoom denken dat iets niet tegelijkertijd wél en niet kan bestaan (een gedachte die inderdaad vrij en onafhankelijk is van gegeven zintuiglijke indrukken), dan is ook die gedachte nog altijd een claim over hoe de wereld voor ons als mensen is, i.e. een claim over de-wereld-voor-ons.

X. Wij hebben als mensen alléén maar toegang tot de wereld-voor-ons. Is daarmee de wereld-in-zichzelf verdwenen? Natuurlijk niet! De wereld-in-zichzelf is er, en ze is op een bepaalde wijze. Het punt is alléén dat we haar nooit rechtstreeks, onbemiddeld, in het vizier kunnen krijgen.

XI. De idee dat onze natuurwetenschappelijke kennis slechts subjectieve verzinsels zouden zijn is natuurlijk in flagrante tegenspraak met mijn alternatieve kenleer. Mijn kenleer is geen krachteloos postmodern subjectivisme.

XII. Ook ik kan niet anders dan er diep van overtuigd zijn dat de monitor tegenover mij er is als buiten mijn denken bestaand voorwerp. En natuurlijk, ik, jij en ieder ander mens kan eenvoudigweg niet anders dan geloven dat wij er zijn, dat we er samen zijn, dat de natuur met al haar rijkdom er is, dat er anderen zijn die lijden en vragen om aandacht. Een mens die, in het kader van zijn of haar leven, oprecht zou twijfelen aan het bestaan van planten, bomen, dieren en mensen kan eenvoudigweg niet serieus genomen worden. Zo'n mens doet aan iets dat ik zonder aarzeling zelfverloochening noem. Geen mens kan oprecht geloven dat dit alles slechts een illusie is. En ook meer abstracte uitspraken, zoals de uitspraak 'iets kan niet tegelijkertijd waar en niet waar zijn', 'iets kan niet uit niets ontstaan', 'alles wat begint te bestaan heeft een oorzaak voor zijn of haar ontstaan', 'lustmoorden zijn verwerpelijk' zijn zo evident dat geen mens er redelijkerwijs aan kan twijfelen. In het tweede deel van mijn driedelig wijsgerig project laat ik zien dat uit soortgelijke evidente uitspraken als de evidente uitspraken hierboven logisch kan worden afgeleid dat er een allerlaatste absolute grond ofwel ultieme oorsprong is van al het bestaande. En deze uiteindelijke bron, dit eerste beginsel, deze arche, is, om met Thomas te spreken, dat wat wij allen God noemen. Maar natuurlijk, een wereldmijdende scepticus zal onmiddellijk zeggen dat wij dit alles helemaal niet kunnen weten. Evidentie, aldus de scepticus, is immers helemaal geen enkele garantie voor waarheid. Wat zeggen wij tegen een dergelijke scepticus, wij die zo vol zijn van de ons omringende wereld, een wereld die wij niet anders kunnen dan omarmen, dan liefhebben? Wat kunnen wij doen om hem te laten delen in deze volheid, in deze ons toevallende werkelijkheid? Het antwoord is eenvoudig en wellicht verbijsterend. We geven hem gelijk! Natuurlijk, zeggen we, over de-wereld-in-zichzelf kunnen wij helemaal niets weten. Geen van onze claims kan gerechtvaardigd worden als bewering over hoe de wereld in-zichzelf is. Maar, zo vervolgen wij, dit alles vormt echter geen enkel fundamenteel probleem. Veel uitspraken, zoals bijvoorbeeld de uitspraak dat er tegenover mij een monitor staat, dat er daar verderop een tuin is, dat jij bestaat, dat ik besta, dat iets niet uit niets kan ontstaan, dat lustmoorden verwerpelijk zijn, dat iets niet tegelijkertijd waar en onwaar kan zijn, dat de hele wereld teruggaat op een laatste goddelijke oorsprong, zijn namelijk (al dan niet na logische afleiding) beslissend gerechtvaardigd als uitspraken over de-wereld-voor-ons. En dit is voor ons als mensen voldoende. Wat zouden wij immers nog meer willen dan als mens gerechtvaardigd zijn? Meer is onnodig! Zo opent zich opnieuw een enorme vrijheid, een onmetelijke ruimte en een goddelijke grond, voor ieder van ons, ja zelfs voor de scepticus. Velen praten steeds over empathie, over verbinding en geheel, over betekenis, over het ingaan in en het ontroerd worden door. Dit alles deel ik en erken ik. Maar ik blijf daar niet bij stilstaan. Ik wil antwoord geven op de uitdagingen van het scepticisme. Ik wil niet halt houden bij de ontroering. Ik wil datgene wat ons ontroert redden, redden van het eroderende zuur van de onthechte scepticus. Dit is wat ik wil. Dit is de uiteindelijke opdracht van mijn project.

XIII. Om misverstanden te voorkomen zou ik nog willen opmerken dat mijn kenleer niet neerkomt op "het meegaan met alles aan scepsis". De situatie is eerder dat mijn kenleer leidt tot een reductio ad absurdum van het scepticisme. Haar eigenlijke inzet is namelijk om met het scepticisme mee te denken om haar tenslotte te overwinnen, om boven het scepticisme uit te komen en haar vervolgens achter zich te laten. Hierover schreef ik eerder: "Een gerelativeerd ofwel begrensd scepticisme leidt alleen maar tot subjectivisme en relativisme. Maar een radicaal ofwel maximaal scepticisme leidt tot haar tegendeel, haar reductio: een intersubjectieve grond. De wereld-voor-ons. We moeten dus het scepticisme niet schuwen, maar durven meegaan op de weg van de scepticus. Evenmin moeten we bij het scepticisme halt houden. Nee, we moeten deze beweging doortrekken, de beweging voltooien. We dienen de uiterste consequentie van het scepticisme te denken om zo boven het scepticisme uit te komen. Ja, om haar reductio te voeren en zo nieuwe vaste grond te vinden: de-wereld-voor-ons. Vergelijk dit met het volgende beeld. Wie het vaste land verlaat om in de buurt van de kustlijn te blijven varen zal nimmer meer vaste grond vinden. Wie echter gestaag blijft doorvaren en zelfs de kustlijn uit het zicht durft te laten verdwijnen zal uiteindelijk op nieuwe grond stuiten. Dus: laten we uitvaren!". Die nieuwe grond bestaat uit een groot aantal beslissend gerechtvaardigde (zintuiglijke én bovenzintuiglijke) wereld-voor-ons-claims, waaronder dus claims als 'alles wat bestaat heeft een reden voor zijn of haar bestaan', 'iets kan niet tegelijkertijd een bepaalde eigenschap op dezelfde wijze wel én niet hebben', 'lustmoord is verwerpelijk' en 'er bestaat een ultieme goddelijke oorsprong'. In XIV van http://bit.ly/ebYueY werk ik vijf voorbeelden uit van dergelijke claims. Mijn kenleer loopt dus uit op het ontstaan van een algemene binnenwereldse menselijke objectiviteit die de meeste sceptici in de regel niet zullen willen omarmen.

XIV. Kant stelt onomwonden dat er buiten ons denken objecten zijn die onze zintuigen beroeren, en zo in ons voorstellingen teweegbrengen. Prima, maar dit is geen uitspraak vanuit één of ander Archimedisch absoluut onafhankelijk punt. Néé, ook deze uitspraak is een menselijke claim. Ja, wij zijn als mens gerechtvaardigd om te denken dat er buiten ons objecten bestaan, maar dit hele idee, dat er zoiets is als 'buiten' en dat er zoiets is als 'objecten' is zelf reeds een menselijke gedachte, en daarom een claim (overigens wel een volstrekt gerechtvaardigde claim!) over de wereld-voor-ons. Kortom, Kant dacht het met zijn uitspraken over 'objecten' die van 'buiten' op ons 'inwerken' te hebben over de werkelijke werkelijkheid, maar in plaats daarvan sprak hij, zonder dat hij zich dit zelf realiseerde, over de-wereld-voor-ons: De-wereld-voor-ons is zodanig dat wij niet anders kunnen dan denken dat er buiten ons objecten zijn die op ons inwerken. Inderdaad, alles wat we zeggen is principieel en onvermijdelijk een claim over de wereld zoals zij voor ons als mensen is, i.e. over de-wereld-voor-ons, en dit geldt dus ook voor universeel menselijke claim dat er buiten ons objecten zijn die onze zintuigen beroeren. Een absoluut, van iedere menselijke conditie onafhankelijk, standpunt is voor de mens namelijk principieel onbereikbaar, en precies daarom is zelfs de uitspraak dat er buiten ons objecten zijn die ons beroeren reeds een menselijke binnenwereldse claim, ja een wereld-voor-ons-claim. Het was Schopenhauer die hier in zijn boek 'De wereld als wil en voorstelling' al fijntjes op wees: "[H]et ding-op-zichzelf behoort volgens [...] Kant vrij te zijn van alle vormen [van de verschijning zoals ruimte, tijd en causaliteit] die gekoppeld zijn aan het kennen als zodanig; en het is alleen maar een fout van Kant [...] dat hij bij de inventarisatie van die vormen uitgerekend het object-zijn-voor-het-subject vergat (en dan te bedenken dat deze de eerste en meest universele vorm is van alle verschijning, dat wil zeggen van de voorstelling). Hij had dan ook categorisch moeten uitsluiten dat zijn ding-op-zichzelf ooit tot object zou kunnen worden, want dat zou hem behoed hebben voor die grote inconsequentie die algauw aan het licht kwam".

XV. Zo wordt langzaam het holistische en hermetische karakter van mijn alternatieve wereld-voor-ons kennisleer zichtbaar. In mijn thesis en in allerlei andere bijdragen geef ik veelvuldig aan dat zelfs de claim dat we een onderscheid moeten maken tussen de-wereld-in-zichzelf en de-wereld-voor-ons uiteindelijk ook een claim is over de-wereld-voor-ons. En de claim dat we een onderscheid moeten maken tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf is bovendien beslissend gerechtvaardigd als claim over de-wereld-voor-ons. Dit alles is overigens niet contradictoir. Het is eerder de uiteindelijke consistente consequentie van het al-inclusieve karakter van de-wereld-voor-ons. Dus ja, de-wereld-voor-ons is voor ons inderdaad het allesomvattende, de-wereld-voor-ons is dat waarbuiten wij als mens nimmer kunnen treden, op géén enkele wijze, door géén enkele uitspraak. Wij zijn geworpen in de-wereld-voor-ons en zullen haar nooit en te nimmer kunnen overschrijden.

XVI. Wie, aan het einde gekomen van mijn thesis, mijn alternatieve kenleer daadwerkelijk verstaat, ziet in dat ook alle uitspraken en stellingen van deze kenleer zelf uiteindelijk alleen als wereld-voor-ons claims gerechtvaardigd kunnen worden. En deze vorm van zelfreferentie is niet contradictoir. Net zo min als het contradictoir is om te zeggen dat de zin 'alle zinnen bestaan uit woorden' zelf ook een zin is bestaande uit woorden. Mijn thesis is als een weg die men dient af te leggen, een berg die men dient te beklimmen, om zich tenslotte bewust te worden van de uiteindelijke epistemische conditie van de mens, namelijk haar totale restloze geworpenheid in een al-inclusieve, alles-omvattende wereld-voor-ons. Ja, zelfs het onderscheid tussen de-wereld-in-zichzelf en de-wereld-voor-ons wordt tenslotte in de-wereld-voor-ons opgenomen, begrepen als iets dat ook vanuit de-wereld-voor-ons opkomt en binnen de-wereld-voor-ons is gelegen. De wereld-voor-ons is voor ons de ultieme grens. Een grens die wij nimmer zullen passeren. Maar, en hier gaat het mij om, juist door deze beweging te voltrekken redden we het klassieke project van de filosofie, namelijk het vinden van een objectieve grond: de-wereld-voor-ons.

XVII. Veel uitspraken waar wereldverzakende sceptici hun pijlen op richten, zoals 'iets kan niet zowel bestaan als niet bestaan', 'alles wat bestaat heeft een reden voor zijn of haar bestaan', 'iets kan niet uit niets ontstaan' en 'alles wat begint te bestaan heeft een oorzaak voor zijn of haar ontstaan', zijn dan ook als wereld-voor-ons claims wel wel degelijk epistemisch rechtvaardigbaar. Zelfs de claim dat God bestaat ('God' hier begrepen als de zijnsgrond of zijnsoorzaak van al het zijnde) kan netjes epistemisch worden gerechtvaardigd als wereld-voor-ons claim. Dit te laten zien vormt feitelijk het telos van het tweede deel van mijn project, namelijk mijn proefschrift.

XIIX. Nergens zeg ik dat de-wereld-voor-ons "maar iets is dat bestaat in ons hoofd of in onze verbeelding". Natuurlijk zeg ik dat niet, een dergelijke uitspraak suggereert immers dat wij toegang zouden hebben tot het 'op zichzelf' van de-wereld-voor-ons. Echter, die toegang hebben wij nu juist niet! Wij zullen nimmer weten hoe de-wereld-voor-ons op zichzelf is. Anders gezegd, de ontologische status van de-wereld-voor-ons, de eigen aard van de wereld-voor-ons is en blijft voor ons een ultiem raadsel. Is zij feitelijk gelijk aan de werkelijke werkelijkheid? Bestaat zij slechts in ons hoofd? We zullen het nooit weten. Hoe datgene waarin wij geworpen zijn in en voor zichzelf is blijft voor ons voor altijd een open vraag.

XIX. Mijn nieuwe kennisleer kwam tot stand door een "flash of insight". Een plotseling besef van een nieuwe mogelijkheid, van een alternatieve, vruchtbare, uitweg uit het scepticisme. Bij veel mensen met wie ik over mijn kenleer spreek duurt het enige tijd voordat men de sprong, of beter, de Gestalt-switch, weet te maken, en dan nog valt men na enige tijd meestal weer terug in oude denkpatronen, die van het scepticisme, Kantianisme, of naïef realisme. Door met hen opnieuw mijn alternatieve kennisleer te bespreken zie je dan vaak dat men opnieuw het alternatief ziet, de mogelijkheid ziet, en nog eens de epistemische omkering meemaakt. Maar goed, 'de ladder ernaartoe' is ondermeer mijn masterthesis 'Het kenbare noumenale' en de verschillende blogbijdragen. De allereerste tekst waarin ik mijn kenleer ten tonele laat verschijnen, en waarin ik overigens nog spreek over kennis-voor-ons in plaats van wereld-voor-ons, is http://bit.ly/eZEUJz

XX. Bovenstaande uitspraak over 'de ladder ernaartoe' roept toch ook herinneringen op aan Wittgenstein's Tractatus 6.54: "My propositions are elucidatory in this way: he who understands me finally recognizes them as senseless, when he has climbed out through them, on them, over them. (He must so to speak throw away the ladder, after he has climbed up on it.) He must surmount these propositions; then he sees the world rightly."

XXI. Ik denk met mijn kenleer tegen Parmenides in omdat ik het antropocentrisme niet wil loochenen, maar juist van een nieuwe grond wil voorzien. Wij mensen kunnen voortaan onze menselijke waarheden situeren binnen wat wij zeggen, ervaren en denken. Binnen de-wereld-voor-ons.

Bernard van Clairvaux over het weten


"Er zijn mensen die weten om als wetenden bekend te staan; dat is ijdelheid. Er zijn mensen die weten om te weten; dat is nieuwsgierigheid. Er zijn mensen die weten om opgebouwd te worden; dat is wijsheid. Er zijn mensen die weten om op te bouwen; dat is liefde."


Bernard van Clairvaux (1190/1191-1253)