De vijf taken van de redenaar zijn vinden, ordenen, verwoorden, onthouden en voordragen. Het verwoorden betreft de stijl en valt uiteen in foutloos, helder, fraai en gepast taalgebruik. Quintilianus bespreekt in het kader van de verfaaiing een groot aantal verschillende methoden en technieken. Nadat hij is ingegaan op verfraaiing op het niveau van afzonderlijke woorden en zinsniveau, bespreekt hij achtereenvolgens sententiën, tropen en figuren. De figuren vallen uiteen in denk- en woordfiguren. Nog altijd in het kader van de fraaiheid gaat hij aan het eind van boek IX in op de woordschikking.
De redenaar dient ervoor te zorgen dat de woorden op de juiste plaats staan en zo een hecht geheel vormen. Woordschikking is van belang om te komen tot een samenhangende manier van spreken. Een oratie moet soepel verlopen. De woorden moeten vloeiend in elkaar grijpen. Door woorden soepel op elkaar te laten aansluiten ontstaat continuïteit en vormt de oratie een vervlochten structuur en heeft zij een hechte textuur. Zinsbouw draagt zo bij aan genoegen, kracht en vaart van de rede. De woordschikking maakt daarmee eveneens het oproepen van verschillende stemmingen mogelijk. Zinsbouw valt vervolgens uiteen in volgorde, verbinding en ritmische patronen.
De ritmische patronen betreffen de muzikale woordschikking. De muzikale rangschikking van de woorden vormt het belangrijkste onderdeel van de zinsbouw. Cicero meent volgens Quintilianus zelfs dat de gehele woordschikking een kwestie van ritmische patronen is. We dienen als redenaar te streven naar een ritmische samenhang en deze samenhang betreft het retorisch ritme van een rede. In de retorica dienen we op specifiek retorische wijze met ritme om te gaan. Retorica is immers geen dichtkunst. De ritmische schikking moet afwisselend zijn en Quintilianus werkt een groot aantal overwegingen van ritmische aard uit om tot een geslaagde muzikale woordschikking te komen.
zondag 24 oktober 2021
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten