zondag 12 januari 2025

Een voor-ons theologie

In deze bijdrage reflecteer ik op de vraag hoe mijn wereld-voor-ons kennisleer, zoals ontwikkeld in Het retorische weten I (2018), Contra Kant (2020), en Het retorische weten II (2021), aanleiding geeft tot wat ik hieronder een voor-ons theologie zal noemen. Een kernpunt van mijn wereld-voor-ons kennisleer is dat er veel beweringen zijn, zoals alledaagse, wetenschappelijke, filosofische en religieuze beweringen, die uitstekend en zelfs beslissend gerechtvaardigd kunnen worden als bewering over hoe de wereld voor ons is oftewel als bewering over de wereld zoals wij als mensen deze ervaren en denken. En dan hebben we het over alle mensen. Dit epistemisch universalisme is voor mijn kennisleer van cruciaal belang. Wie dit inclusieve perspectief van het voor ons los laat, laat eveneens mijn kennisleer los en vervalt tot een postmodern subjectivistisch denken volgens welke we alleen nog kunnen spreken over "de-wereld-voor-jou” en “de-wereld-voor-mij”, met alle epistemische en maatschappelijke problemen van dien.

Waar Kant nog ruimte laat om wat hij het an sich noemt te begrijpen als iets wat zich buiten de mens bevindt, geldt als locus van vrijheid en moraliteit, en aan bepaalde onto-logische wetten voldoet, zet ik in mijn wereld-voor-ons kennisleer een laatste stap door daadwerkelijk al ons spreken, dus ook ons spreken over 'binnen' en 'buiten', en ook ons spreken over ethiek, metafysica en theologie, te begrijpen als een spreken dat door ons alléén intellectueel gerechtvaardigd kan worden als een spreken over hoe de wereld voor ons als mensen is, en dus als een spreken over de-wereld-voor-ons. Ons spreken over 'binnen' en 'buiten' valt noodzakelijk binnen de context van het ‘voor ons’. Daarom kunnen we de-wereld-voor-ons niet beschouwen als een ‘binnen’ dat tegenover de-wereld-in-zichzelf als een ‘buiten’ staat. Wie mijn wereld-voor-ons kennisleer als een ‘binnen’ tegenover een ‘buiten’ begrijpt, is nog altijd gevangen in het Kantiaanse schema van een "innerlijke" fenomenale wereld tegenover een noumenale wereld "daarbuiten" welke op het menselijk kenvermogen inwerkt. En wie wat ik in mijn kennisleer de-wereld-voor-ons noem, definieert als een mentale constructie van de menselijke geest, meent buiten het voor ons te kunnen treden door iets te zeggen over de absolute aard van de-wereld-voor-ons, zodat hij of zij eveneens terugvalt op Kants kennisleer en dus aan mijn kennisleer voorbij gaat. Want waarom zou de-wereld-voor-ons een mentale contructie van de menselijke geest zijn? Misschien valt de-wereld-voor-ons wel samen met het absolute oftewel met de-wereld-in-zichzelf. Juist omdat we niets kunnen zeggen over de-wereld-in-zichzelf dienen we ons te onthouden van ieder oordeel over het op zichzelf van de-wereld-voor-ons.

Nietzsche had wat ik 'de-wereld-voor-ons' noem, kunnen thematiseren en liefhebben, maar helaas wist hij zich niet volledig van de geest van de dogmatische metafysica te verlossen, volgens welke louter inzichten in de-wereld-in-zichzelf tot de metafysica mogen behoren. Hierdoor deed hij de menselijke, al te menselijke 'voor ons' metafysica - de menselijke metafysische kennis zoals geïmpliceerd door de menselijke natuur - af als geheel van dwalingen en waanvoorstellingen en opende hij de weg naar het latere postmoderne scepticisme en subjectivisme. Bij Nietzsche is het subjectivisme overigens nog géén plat epistemisch subjectivisme, maar is het wijsgerig gegrond in de menigvuldigheid van de wil tot macht en daarmee tot fundamentele ontologie geworden.

Mijn wereld-voor-ons kennisleer ontwikkelde ik meer specifiek als voorwaarde voor iedere positieve theologie. Want wij zijn alléén gerechtvaardigd om binnen een ‘voor ons’ context redelijk te spreken over de aard van het absolute. Zonder een voorafgaande ‘voor ons’ kwalificatie is er geen enkele reden om te denken dat ons menselijke, al te menselijke spreken het absolute ontsluit of er zelfs maar aan raakt. Binnen de context van het ‘voor ons’ is het echter, zoals ik onder andere in Datgene waarboven niets groters gedacht kan worden. Acht nieuwe argumenten voor het bestaan van God (2023) heb betoogd, alleszins redelijk en zelfs het meest redelijk om dat wat wij ‘het absolute’ noemen te begrijpen als een ultiem, geestelijk en zelfbewust wezen dat geldt als de oorsprong van de werkelijkheid.

Nu is het van belang erop te wijzen dat ik in mijn kennisleer het ‘voor ons’ bijzonder holistisch en hermetisch begrijp als het voor de mens ultiem onoverschrijdbare. De wereld-voor-ons is het menselijk maximaal inclusieve oftewel het subject van al onze menselijke predikaties. Zo betreft bijvoorbeeld ook de sublieme ervaring, ja iedere ervaring, een fenomeen dat zich voordoet binnen de horizon van het ‘voor ons’. Zo beschouwd is ook de negatieve theologie uiteindelijk een theologie die wij ontwikkelen binnen het ‘voor ons’. Werkelijk alle ervaring, dus ook alle religieuze ervaring, en derhalve ook alle mogelijke openbaringservaring, betreft een fenomeen binnen de horizon van het ‘voor ons’. Want over het ‘in en op zichzelf’ van de werkelijkheid kunnen wij volgens mijn kennisleer helemaal niets vaststellen. Iemand kan een ervaring van openbaring hebben, een ervaring zo overweldigend dat hij of zij niet anders kan dan deze geloven en er trouw aan blijven. Maar ook dan nog betreft die ervaring een wending voor hem of haar binnen de-wereld-voor-ons. Het ‘voor ons’ is voor ons onvermijdelijk.

Het is van belang dit te benadrukken. Elk begrip dat wij hanteren kan alleen gerechtvaardigd worden als een menselijk, al te menselijk begrip oftewel als een begrip voor ons. En elke uitspraak die wij over (en met) deze begrippen doen, ook met betrekking tot bijvoorbeeld God en het hiernamaals, kan alleen gerechtvaardigd worden als een uitspraak over hoe wij als mensen de werkelijkheid ervaren en denken, dus als uitspraak over hoe de wereld voor ons is. Wanneer wij een bewering rechtvaardigen, dan rechtvaardigen wij deze bewering steeds als een bewering over de-wereld-voor-ons. Dit geldt voor werkelijk alle beweringen die wij als mensen doen, dus ook voor beweringen waarin begrippen zoals ‘God’ en ‘hiernamaals’ voorkomen.

Zodra wij beginnen te spreken, houden we ons al op binnen de-wereld-voor-ons. Dit geldt voor al ons spreken en dus ook voor ons Godspreken. Een dergelijk spreken betreft altijd al een spreken over God binnen de horizon van het ‘voor ons’. Neem de uitspraak ‘God bestaat’. Deze uitspraak kan alleen gedaan worden, en overigens rationeel uitstekend gerechtvaardigd worden zoals ik hierboven aangaf, als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Wij kunnen echter nimmer een perspectief innemen los van de-wereld-voor-ons. Op geen enkele wijze kunnen wij met een gedachte, een ervaring of een uitspraak de context van het ‘voor ons’ overstijgen. Inderdaad, elk begrip, ook het begrip ‘overstijgen’, ook het begrip ‘God’, is alleen als menselijk, al te menselijk begrip aan ons gegeven. Nooit zullen we weten of dergelijke begrippen ook zinvol zijn met betrekking tot de-wereld-in-zichzelf oftewel met betrekking tot het absolute. Fysica, metafysica en theologie zijn dus alleen mogelijk, zoals al onze menselijke projecten, binnen het ‘voor ons’. Een uitspraak zoals ‘God kan dit doen’ of ‘God kan dat doen’, is als uitspraak dus altijd al, van meet af aan en definitief, relatief aan de-wereld-voor-ons en alleen als uitspraak over de-wereld-voor-ons te rechtvaardigen. Het absolute is voor de mens voor altijd restloos ontoegankelijk. Dát is de kern van mijn wereld-voor-ons kennisleer.

Zelfs als het in absolute zin waar is dat God bestaat in de-wereld-in-zichzelf en wij bestaan in de-wereld-in-zichzelf en God naar ons communiceert dat wij toegang hebben tot de-wereld-in-zichzelf, dan nog kan een mens niet concluderen dat dit allemaal daadwerkelijk in absolute zin het geval is. Wij zijn immers onvermijdelijk geworpen en opgenomen in het ‘voor ons’. Hoe overtuigd wij ook van iets zijn, het is en blijft een menselijke, al te menselijke overtuiging en dus een overtuiging binnen het 'voor ons'. Nooit zijn wij in staat om menselijke waarheid om te zetten in waarheid simpliciter. Ook beweringen zoals ‘God bestaat’ en ‘God communiceert met mij’ kunnen dus uitsluitend epistemisch geëvalueerd worden als beweringen over de-wereld-voor-ons. Ik meen zoals aangegeven dat de eerste bewering uitstekend gerechtvaardigd kan worden als bewering over de-wereld-voor-ons. En waar komen we dan op uit? Op een God-voor-ons.

Het is al met al dus niet zo dat wij kunnen beweren dat wat wij 'de wereld' noemen een product van onze geest betreft die verschilt van de wereld zoals deze in zichzelf is. Het is evenmin zo dat wij kunnen beweren dat de wereld ons toevalt zoals zij op zichzelf daadwerkelijk is. In dit alles gaan we met de radicale scepticus mee. Met mijn wereld-voor-ons kennisleer balanceer ik op een dun koord dat beide ravijnen vermijdt en tevens ruimte schept voor het transcendente. Maar dan wel een transcendentie-voor-ons oftewel een transcendentie die opkomt binnen het ‘voor ons’. Mijn 'wereld-voor-ons' kennisleer maakt zo een weerbare metafysica-voor-ons en daarmee een vruchtbare theologie-voor-ons mogelijk waarin de kritiek van het radicale scepticisme reeds verdisconteerd is. Deze kritiek vormt zo geen bedreiging meer voor het project van de metafysica en de theologie als zodanig. Net zoals het beoefenen van metafysica en theologie speelt ook het redelijk evalueren van wereldbeelden zich af binnen de-wereld-voor-ons. Dit betekent dat een wereldbeschouwing om als redelijk te kunnen worden beschouwd, verenigbaar moet zijn met de grondstructuren van de-wereld-voor-ons. Jouw keuze van een wereldbeeld binnen de-wereld-voor-ons is dus uiteindelijk een keuze voor jou binnen het ‘voor ons’. Een vruchtbare 'voor ons' theologie helpt bij het maken van deze existentiële keuze.

Naschrift
Geef ik met bovenstaande niet teveel weg? En kunnen we werkelijk niet op de een of andere manier toch aan het 'voor ons' ontsnappen en het absolute in het vizier krijgen? Mogelijk blijven deze vragen bij sommige lezers leven. Vandaar dit naschrift. Allereerst mijn argumenten voor het bestaan van God, zoals ontwikkeld in Datgene waarboven niets groters gedacht kan worden en in publicaties daarvoor en daarna. Metafysisch realisten die menen dat wij toegang hebben tot de-wereld-in-zichzelf, kunnen mijn Godsargumenten probleemloos evalueren als argumenten die de-wereld-in-zichzelf betreffen. Mijn Godsargumenten blijven daarom relevant voor hen die mijn wereld-voor-ons kennisleer niet accepteren. Al ben ik uiteraard van mening dat ze nog sterker zijn wanneer we ze evalueren als argumenten binnen de-wereld-voor-ons.

Het is daarnaast niet problematisch om theïsme en meer specifiek het christendom te verdedigen binnen een 'voor ons' context. Wat zouden wij als mensen immers meer willen dan het als mens gerechtvaardigd zijn voor onze menselijke overtuigingen? Wij zijn immers mensen en geen goden. Het 'voor ons' betreft bovendien de gehele mensheid. Van postmodern subjectivisme en relativisme is dan ook geen sprake. We rechtvaardigen binnen het 'voor ons' voor alle mensen. Daarbij mogen we hopen dat wat gerechtvaardigd is binnen de wereld-voor-ons ook waar is voor wat betreft de-wereld-in-zichzelf. Maar meer dan hopen zal het nooit worden. Juist door de hang naar het absolute op te geven en al onze projecten, ook metafysica en theologie, te ontwikkelen binnen het ‘voor ons’, vinden we, contra de radicale scepticus, nieuwe grond voor ons Godspreken: de-wereld-voor-ons. En daar is helemaal niets mis mee. Verder zijn zoals gezegd mijn Godsargumenten, voor wie meent dat we toch epistemisch toegang hebben tot het absolute, vruchtbaar toepasbaar binnen een ‘wereld in zichzelf’ context. Want ze zijn, voor hen die stellen dat we wel degelijk redelijk over het absolute kunnen delibereren, ook dan sterker dan de argumenten voor atheïsme.

Het 'voor ons' is transcendentaal. Alles wat we zeggen is onvermijdelijk 'voor ons'. Dit geldt dus ook voor uitspraken zoals 'God bestaat en als we in het hiernamaals zijn, dan is zus of zo het geval.' We kunnen niet vanuit een onafhankelijk archimedisch punt iets vaststellen over de wereld. We kunnen niet buiten de horizon van het ‘voor ons’ treden. Zodra we beginnen te denken zitten we al in het ‘voor ons’. Achter iedere zin die we uitspreken of opschrijven kunnen we daarom noteren: ‘voor ons’. Dit geldt in laatste instantie dus ook voor de uitspraken van mijn 'wereld voor ons' kennisleer zelf. Het is allemaal onvermijdelijk 'voor ons' en dus uitsluitend te rechtvaardigen als beweringen over de-wereld-voor-ons. En nee, hierdoor ontstaat geen paradox. Het is eerder een epistemische lus die zich hermetisch sluit. Maar binnen het 'voor ons' kunnen we zoals aangegeven een prachtige en zelfs maximaal intellectueel gerechtvaardigde theïstische theologie funderen. En dat zou voor ons mensen genoeg moeten zijn.

Dit is het springende punt. Een uitspraak als 'God bestaat en God kan dit en God kan dat' is net zo goed als iedere andere uitspraak een uitspraak binnen het ‘voor ons’. En als het rationeel gerechtvaardigd kan worden, dan kan dat dus alléén als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Waar het om gaat is dat theïsme en zelfs het christendom zoals gezegd uitstekend redelijk gerechtvaardigd kunnen worden binnen de onoverschrijdbare horizon van het ‘voor ons’. En precies omdat mijn kennisleer universalistisch is - het ‘voor ons’ betreft de gehele mensheid en niet slechts een beperkt deel ervan - meen ik dat genoemde redelijke rechtvaardigingen, indien inderdaad succesvol, door ieder redelijk mens geaccepteerd zouden moeten worden. Er blijft op deze manier dus een voldoende stevige epistemische positie over. Sterker nog, deze positie komt juist binnen handbereik door ons op het ‘voor ons’ te richten. Want zo wordt de scepticus (“Je hebt geen toegang tot het absolute!”) de wind uit de zeilen genomen.

Nooit mogen we echter het transcendentale niveau van de condities van onze kennis (de toevoeging ‘voor ons’) verwarren met het object niveau van de objecten van onze kennis (de inhoud van onze uitspraken over wat wij 'de wereld' noemen). De condities of vormen van onze kennis op het transcendentale niveau kunnen nooit object van onze kennis worden op het object niveau. Het transcendentale niveau en het object niveau zijn volstrekt onafscheidelijk, maar snijden elkaar nooit. Dus: [God bestaat]-voor-ons. Dit kunnen we rationeel bijzonder goed rechtvaardigen en zou dus in feite door iedereen geaccepteerd moeten worden. Maar we moeten ons blijvend realiseren dat al onze menselijke rechtvaardigingen voor wat dan ook onvermijdelijk aan de a priori transcendentale ‘voor ons’ conditie gebonden zijn en blijven. Alleen zo verstaan wij pas de werkelijke status van onze redelijke oordelen over de werkelijkheid waarin wij zijn geworpen.

Een implicatie van genoemde volledig uitgewerkte voor-ons theologie is dat ik als mens uiteindelijk niet anders kan dan theïst en christen zijn. Want als ze daadwerkelijk houd snijdt, zoals ik denk dat ze doet, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat wat wij als mensen ‘wereld’ noemen, van de specifiek theïstische aard is zoals deze door haar Godsargumenten geïmpliceerd wordt. Een gelovende betrekking tot het absolute zal er echter altijd één van liefdevolle hoop zijn: geloof, hoop en liefde, zoals Paulus zegt.

4 opmerkingen:

Joost Winter zei

"Nooit zijn wij in staat om menselijke waarheid om te zetten in waarheid simpliciter."

Deze bewering geeft aanleiding tot dezelfde paradox als de bewering "er bestaan geen universele waarheden". Want, stel, er zouden geen universele waarheden bestaan, is dan toch niet op zijn minst de bewering "er bestaan geen universele waarheden" een universele waarheid?

Zelf sta ik qua overtuigingen vrij stevig in het kamp van het Platonisme zoals dat ook door o.a. Kurt Gödel werd uitgedragen. En dat impliceert: er zijn *welzeker* absoluut kenbare waarheden, maar tegelijkertijd zijn er *onkenbare* waarheden. Die laatste zijn te vinden op zowel wiskundig vlak (waar de twee onvolledigheidsstellingen van Gödel ons kennen beperken) als op empirisch vlak (sterker nog: empirie leidt *nooit* tot absolute zekerheden).

Desondanks: het feit dat absolute kenbare zekerheden niet met de empirische gereedschapskist vindbaar zijn, impliceert nog niet dat absolute kenbare zekerheden niet bestaan. Uiteraard bestaan ze! Een rationeel persoon kan nooit ontkennen dat bijv. de bewering 4*5=20 waar is, en dat de bewering 4*5=21 onwaar is. (En de bewering dat dat laatste anders zou zijn, dát kan o.a. postmodernisme zijn, maar ik vermoed - of vrees - dat postmodernisme niet de enige wortel van deze dwaalgedachte is.)

Emanuel Rutten zei

Beste Joost,

Jouw bezwaar van de paradox behandel ik uitgebreid in het titelessay van Het Retorische weten I (2018). Een eerdere versie van een deel van dat essay vind je ook op mijn website (zie https://www.gjerutten.nl/KorteInleidingWereldVoorOnsKennisleer_ERutten.pdf). Je stelt dat bijvoorbeeld 1+1=2 een absoluut kenbare zekerheid is. Ik ben het daarmee eens. Wij kunnen als mensen niet anders dan denken dat 1+1 gelijk is aan 2. Het zou voor jou en voor mij en voor ieder mens zelfverloochening zijn en wat mij betreft zelfs moreel laakbaar zijn (!) om te ontkennen dat 1+1 gelijk is aan 2. Zoiets is voor ons als mensen absoluut onbetwijfelbaar en zeker. Daarmee is de uitspraak dat 1+1 gelijk is aan 2 beslissend gerechtvaardigd en noodzakelijk waar als uitspraak over hoe de wereld voor ons als mensen is. Het betreft dus een beslissend gerechtvaardigde uitspraak en een noodzakelijk ware uitspraak over de-wereld-voor-ons. Over hoe de wereld in-en-voor-zichzelf is, kunnen wij als mensen echter helemaal niets weten. We kunnen dus ook niet weten of met betrekking tot de-wereld-in-zichzelf '1', '2', '+' en '=' betekenisvolle concepten zijn. Laat staan of '1+1+2' betekenisvol en waar is. Daarvoor zouden we buiten onze menselijke, al te menselijke natuur moeten treden en een reis moeten ondernemen naar het absolute, hetgeen voor ons als mensen onmogelijk is. Maar binnen het 'voor ons' kunnen wij als mensen niet anders dan geloven dat 1+1=2. Kortom, [1+1=2]-voor-ons.

Groet,
Emanuel

Emanuel Rutten zei

Beste Joost,

Zie in dit verband ook https://www.gjerutten.nl/MensTaalWereldgrond_ERutten.pdf. Dit betreft een eerdere versie van een tekst die is gepubliceerd in Datgene waarboven niets groters gedacht kan worden (2023). Een belangrijke passage is bijvoorbeeld:

"Laten we daarom eens gaan kijken naar het genus van het overtuigende. Neem de volgende logische redenering: ‘Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus Socrates is sterfelijk.’ Vinden wij deze logische redenering overtuigend omdat ze logisch geldig is? Of is het andersom zo dat wij deze logische redenering logisch geldig noemen omdat zij ons ten diepste overtuigt? Wie hier even over nadenkt zal inzien dat de tweede zienswijze juist is. Wij vinden een bepaalde logische redenering ten diepste overtuigend en daarom noemen wij het vervolgens een logisch geldige redenering. Het is niet zo dat wij eerst op magische wijze een reis ondernemen naar het absolute om te constateren dat de redenering logisch geldig is en vervolgens ten diepste van de geldigheid overtuigd raken. Kortom, het ons ten diepste overtuigende, dat wat ons als mensen ten diepste overtuigt, grondt uiteindelijk het logisch geldige en niet andersom. Het ons overtuigende gaat dus zelfs nog aan onze kennis van de logica vooraf. En dit geldt daarom voor al onze kennis. Op geen enkel moment verlaten wij de sfeer van het ons overtuigende. Op geen enkel moment treden wij buiten de sfeer van wat ons als mensen ten diepste overtuigt. Wij zijn als mensen dus altijd al en voor altijd geworpen in de sfeer van het ons overtuigende. Buiten deze sfeer kunnen wij als mensen nimmer treden. Die sfeer is voor ons dan ook allesomvattend en onoverschrijdbaar. Wij kunnen nooit buiten de sfeer van het ons overtuigende stappen om een reis te maken naar het absolute. Het absolute, de werkelijke werkelijkheid, de wereld zoals deze ‘in en voor zichzelf’ is, is voor ons principieel ontoegankelijk."

Groet,
Emanuel

Jac Vaes zei

Beste Emanuel en Joost,
Mij dunkt dat er geen proposities zijn waarvan wij weten dat ze waar en tevens onkenbaar zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat alle onkenbare proposities onwaar zijn. Slechts als alle mogelijke waarheden kenbaar zijn zijn er geen onkenbare waarheden. Maar als er wel onkenbare waarheden zijn dan zijn niet alle mogelijke waarheden kenbaar.
vr. gr.,
Jac