vrijdag 4 juni 2021

Een ordening van de overtuigingsmiddelen

Ten behoeve van zijn bespreking van het onderdeel van de vinding doorloopt Quintilianus achtereenvolgens de vijf bestanddelen van de gerechtelijke redevoering. Aangekomen bij het derde bestanddeel, de bewijsvoering, maakt hij een onderscheid tussen niet-vakmatige en vakmatige bewijsmiddelen.

De niet-vakmatige bewijsmiddelen bestaan uit het materiaal dat direct betrekking heeft op de zaak en dat de redenaar ontvangt. De orator krijgt ze aangereikt en bedenkt ze niet zelf. Quintilianus noemt bijvoorbeeld getuigenverklaringen, voorvonnissen, documenten en eden. Vakmatige bewijsmiddelen ontleent de redenaar zelf aan de zaak. De orator laat ze als het ware uit de zaak geboren worden. Quintilianus onderscheid (i) indicaties of tekens, (ii) voorbeelden en gezaghebbende uitspraken, en (iii) argumenten.

Indicaties of tekens worden ook sporen of aanwijzingen genoemd en zijn vaak gebaseerd op niet-vakmatig materiaal. Quintilianus denkt hierbij aan bebloede kleding, geschreeuw, of een blauwe plek. De redenaar bedenkt ze niet. Ze komen tegelijk met de zaak tot hem. Toch gaat het om vakmatige en dus niet om niet-vakmatige bewijsmiddelen. Dit komt omdat er ook indicaties zijn die geheel door de redenaar zelf bedacht en ingebracht worden. Wel staan de indicaties dicht bij de niet-vakmatige bewijsmiddelen.

Voorbeelden en gezaghebbende uitspraken zijn eveneens voorhanden materiaal waarvan de redenaar gebruik kan maken. Maar omdat dit materiaal door de redenaar zelf van buiten de zaak erbij gehaald wordt en talentvol wordt ingezet, gaat het wel degelijk om vakmatige bewijsmiddelen. Zo schrijft Quintilianus: "Wat van buiten erbij gehaald wordt, heeft op zichzelf geen enkele waarde, tenzij het talent van de redenaar het toesnijdt op de bruikbaarheid voor het onderhavige geschil." (p.275) Voorbeelden en gezaghebbende meningen staan dan ook verder af van de niet-vakmatige bewijsmiddelen dan de indicaties of tekens. De vakmatige bewijsmiddelen die het verst van de niet-vakmatige bewijsmiddelen afstaan, omdat de redenaar deze geheel zelf bedenkt en uit de zaak laat ontspringen, zijn de argumenten.

De drie vakmatige bewijsmiddelen zijn logische, rationele of informatieve overtuigingsmiddelen. Ze behoren tot het overtuigingsmiddel van de logos. Daarom staan de drie vakmatige bewijsmiddelen dichter bij de eveneens logosmatige niet-vakmatige bewijsmiddelen dan de twee overige niet-logosmatige overtuigingsmiddelen ethos en pathos.

Geen opmerkingen: