De meest adequate definitie van retorica bestaat uit slechts twee woorden. Retorica is goed spreken. Een redenaar is iemand die goed spreekt net zoals de schilder goed schildert, de componist goed componeert, de geneesheer goed geneest en de wijze goed denkt.
Goed spreken impliceert allereerst dat er effectief gecommuniceerd wordt. Want het behoort tot de opdracht of taak van de spreker om effectief te communiceren en het vervullen van een taak is goed. Effectief communiceren over onszelf, anderen en de wereld als zodanig kan niet zonder en omvat dus eveneens helder en duidelijk communiceren en consistent en waarheidsgetrouw spreken. Communicatie kan alleen werkelijk effectief zijn wanneer het voor zowel de spreker als de toehoorders een cognitief succes betreft. En dit laatste staat op zijn zachts gezegd op gespannen voet met een spreker die zichzelf tegenspreekt en onwaarheden verkondigt.
Bovendien impliceert goed spreken in de zin van welsprekend spreken zowel fraai als aantrekkelijk spreken. En ook dit behoort inderdaad tot de retorica. Retorica is als goed spreken een kunst gericht op welsprekendheid en dus op schoon en aangenaam spreken.
Ten derde impliceert goed spreken in de zin van bijvoorbeeld 'goed over iets of iemand spreken' goedgezind spreken. Goedgezind spreken is een vorm van ethisch verantwoord, deugdzaam en dus in morele zin goed spreken. Goed spreken is zo beschouwd dus ook moreel goed spreken.
Daarnaast behoort in algemene zin het morele tot de betekenis van het goede. Het goede is altijd al eveneens een ethische categorie. Maar dan verwijst goed spreken in inclusieve zin dus mede naar moreel goed spreken. Precies omdat spreken als veelomvattend begrip in tegenstelling tot bijvoorbeeld rekenen of timmeren niet slechts één enkele nauw omschreven louter instrumentele vaardigheid bepaalt, is het gerechtvaardigd om voor de duiding van goed spreken ook de morele betekenis van het meerzinnige begrip 'goed' in het spel te brengen. Net zoals het inbrengen van het morele gerechtvaardigd is wanneer we ons bijvoorbeeld afvragen wat in inclusieve zin goed denken is, wat een goed leven behelst of wat het betekent om een goed mens te zijn.
Zodra we dus zeggen ‘Goed X’ waarbij X een sterk inclusieve praktijk betreft (zoals denken, spreken, leven of mens zijn), dienen we bij het evalueren van de betekenis van ‘Goed X’ meerdere betekenissen van het predikaat ‘goed’ mee te nemen, waaronder de morele betekenis. Goed spreken is dan inderdaad altijd ook moreel goed spreken. Goed spreken is eerder analoog aan goed denken en goed leven dan aan goed rekenen en goed timmeren. Daar goed leven en goed denken moreel geladen zijn is goed spreken dat dus ook.
Verder omvat goed spreken zelfs goed denken. Goed spreken vereist namelijk goed denken. Wie niet goed denkt kan niet goed spreken. Spreken is immers een expressie van denken. En omdat denken ruim opgevat moreel geladen en niet louter instrumenteel is, brengt het moreel goed zijn van goed denken zo dus ook het moreel goed zijn van goed spreken met zich mee. Wanneer dus retorica 'goed spreken' betekent en goed spreken goed denken veronderstelt, en als goed denken een morele dimensie heeft, dan is goed spreken eveneens moreel geladen. Goed spreken impliceert dan moreel goed spreken zodat de redenaar steeds ook moreel goed is.
Al met al is de redenaar dus in zijn hoedanigheid van goed spreker altijd eveneens een goed mens. Met bedriegen, misleiden of toedekken van de waarheid heeft retorica dan ook helemaal niets te maken. En dit niet "per decreet" maar secundum naturam. Een slecht mens mag dan misschien in staat zijn heel sierlijk, meeslepend en overtuigend te spreken, goed spreken is het niet. En waar geen goed spreken is, daar is geen retorica. Redenaar zijn en moreel slecht zijn sluiten elkaar dan ook uit.
Tenslotte sluit goed spreken geen enkele sprekerscontext uit. Het kan gaan om spreken voor een klein of groot publiek of tijdens een gesprek met een of meerdere andere gesprekspartners. Het kan zelfs gaan om een hoogst individueel innerlijk gesprek met jezelf. Zo wordt met die ene maximaal minimale definitie van slechts twee woorden het gehele veld van de retorica ineens bepaald en volledig bestreken.
Nu heeft de traditie altijd geleerd dat de waarachtige redenaar een goed mens is. Deze stelling vinden we zowel bij de grote klassieke oratoren als bij de grote klassieke theoretici van de retorica zoals Gorgias, Socrates, Aristoteles, Cicero en Quintilianus. Geen van hen beargumenteert echter afdoende dat ware redenaars moreel goed zijn. Men eist het meestal eenvoudigweg en neemt het vervolgens op in de definitie van retorica. Hierboven stel ik echter geen eisen. Ik stop op voorhand het moreel goede niet in de definitie van retorica. Moreel goed zijn is immers niet al "analytisch" vervat in het concept van goed spreken.
Wat ik wel doe is precies wat de traditie nooit echt heeft gedaan. Ik beargumenteer op grond van bepaalde wijsgerige intuïties dat de redenaar moreel goed is. Deze conclusie is dan ook niet louter analytisch. Het betreft een a priori synthetisch oordeel over de werkelijkheid. En dit is niet onbelangrijk. Wie zoals de traditie slechts eist dat de waarlijke redenaar moreel goed is en dit eenvoudigweg aan de definitie van retorica toevoegt, komt niet verder dan het analytische oordeel dat redenaars per definitie moreel goed zijn. Net zoals het bijvoorbeeld per definitie waar is dat vrijgezellen ongetrouwd zijn. Inzicht in de werkelijkheid levert dit niet op. Werkelijk inzicht ontstaat pas door het moreel goed zijn van de redenaar als a priori synthetisch oordeel af te leiden uit bovengenoemde maximaal minimale definitie. Is deze argumentatie overtuigend? Dat oordeel laat ik graag aan u.
donderdag 10 december 2020
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Je kunt dus zeggen hitler was geen goed spreker, maar wel een meeslepend spreker?
Een reactie posten