woensdag 5 augustus 2015

A worry for theism?

Worldviews need to be consistent, both at a theoretical and practical level. Now, here is an alleged worry for theism. It aims to infer its practical inconsistency. On theism God is the ultimate origin and sustainer of reality. As such God is a sacred or holy being of maximal worth and praiseworthiness. But then, if God commands a human creature to perform some action, he or she seems obliged to obey.

Yet, what if God commands John to perform a morally despicable act, say killing his own newborn son? Would John have to obey? If so, theism seems to be in conflict with our deepest moral convictions, rendering the theistic worldview practically contradictory.

How should the theist respond? One may contend that there are good arguments for the claim that it is metaphysically impossible for God to command morally despicable acts. For God is understood to be a maximally perfect and thus a necessarily good being. So God simply cannot order John or others to perform morally blameworthy acts.

This response has a slight disadvantage though. It requires the theist to be committed to the substantive claim that it is metaphysically necessary that God is good, while not all theists accept this. Some, such as Richard Swinburne, maintain that it is a brute fact that God is good. That is to say, God is in fact good but not necessarily so.

One could simply say that although God is perhaps not good in all possible worlds, still in the actual world God in fact does not ask people to perform morally despicable acts. So in the actual world commands to be cruel do not originate from God. But how does the theist know this? If God is not understood to be metaphysically necessarily good, for all we know God may command us to be morally cruel. The theist needs a convincing reason for believing that in the actual world God refrains from commanding moral despicable acts, so that John doesn't have to obey. But if God’s necessary goodness isn’t presupposed, it seems problematic to obtain such a reason.

Let me therefore suggest another way to respond to the worry. If John is ordered to kill his own newborn son by some being, it is metaphysically impossible for John to know with sufficient certainty that the being in question is in fact God. It is not that John has to be committed to God’s necessary goodness or to God not commanding morally despicable acts in the actual world. John may leave these matters entirely undecided. It’s just that John cannot know surely enough that a being who commands him to perform such a morally despicable act is indeed God. That’s why he shouldn’t obey, without by doing so jeopardizing God’s majesty.

2 opmerkingen:

Alexander van Gouwen zei

Hallo Emanuel,

Eerlijk gezegd vind ik je suggestie wat flauw omdat je eigenlijk de vraag ontwijkt. Het raadsel moet denk ik worden gesteld als: “Stel dat God je vraagt je kind te doden, hoe kunnen we dat dan rijmen met ons idee dat God goed is?”, zodat je moet aannemen dat God werkelijk dat commando geeft.

Een betere benadering van het probleem lijkt me te onderzoeken wat we eigenlijk bedoelen met ‘God is goed’. Ik zal eerst wat historische observaties geven. De traditionele visie is denk ik dat God goed is omdat God machtig is (van oudsher kwalificeert de machthebber zichzelf als goed in de zin van vooraanstaand en is het onmachtige plebs ‘slecht’ in de zin van onbelangrijk) en rechtvaardig is (God beloont en straft). Al iets progressiever is het idee dat de Schepper goed is omdat iets maken/scheppen/ordenen goed is en iets kapotmaken/vernietigen/wanorde slecht/kwaad is. Om die reden is de wereld c.q. de Schepper zelfs bij Schopenhauer niet volstrekt slecht omdat een volstrekt kwade wereld überhaupt niet kan bestaan en iets volstrekts kwaadaardigs niets kan scheppen: ‘zijn’ c.q. iets tot stand brengen is altijd iets positiefs en alles wat is is dus in wezen goed. De christenen maakten van dit metafysisch goede ook een moreel goede, omdat God als Jezus zonder zonden was en vergeving en de moraal leerde, waarbij als we de filosofie betrekken ook Plato’s Idee van het Goede inspireerde: zoals de Zon eerst al het zijnde en alle kennis mogelijk maakt, ontlenen de Ideeën hun volmaaktheid aan het Goede op zichzelf en zo ook is God de bron van al het goede – de liefde – in de wereld.

In de moderne tijd zien we twee grote moraalsystemen tegenover elkaar staan: de deontologische ethiek van Kant en het utilitarisme. Het probleem van Kant’s moraalleer is dat die ‘metafysisch’ is (en het moreel goede daarom ook in een sfeer van vrijheid kan plaatsvinden): een handeling is goed of slecht, ongeacht haar gevolg in de fysieke wereld die sowieso causaal gedetermineerd is. Het probleem met utilitarisme is dat we de gevolgen van ons handelingen nooit kunnen overzien, zeker niet op lange termijn, waardoor deze moraalleer sowieso niet praktisch hanteerbaar is en we ons wel moeten verlaten op Kants moraalleer met haar onvoorwaardelijkheid. Maar zoals Kant ook betoogt, hebben we God (slechts) nodig om de brug te kunnen slaan tussen moraal en natuur dus om het moreel goede te verbinden met geluk als het ‘wereldse’ goede: de goede, rechtvaardige God verzekert ons dat de moreel goede mens gelukkig en de moreel slechte mens ongelukkig zal worden, desnoods in het hiernamaals. Maar dit biedt ook een weg om Gods commando om je kind te doden te begrijpen: wij kunnen de gevolgen van daden niet overzien, maar God bij uitstek wel! God heeft ons Kants moraal gegeven als een moraal die voor ons hanteerbaar is, maar hanteert zelf een meer utilistische moraal, zodat God ook alle effecten van daden in beschouwing neemt, waardoor Gods wegen zo ondoorgrondelijk zijn: wij weten immers niet waartoe het een of het ander zal leiden (maar God wel!).

De strekking van Abrahams offerverhaal lijkt dit te onderstrepen: God commandeerde Abraham iets immoreels te doen en uiteindelijk liet God het niet gebeuren (zodat ons vertrouwen in de moraal niet werd verbroken). Waar het echter om gaat is dat je op God moet vertrouwen, zodat je zijn immorele commando toch moet gehoorzamen. God weet immers meer dan jij. Wat dat betreft proef ik bij jou altijd meer ‘heidense’ drang om te begrijpen dan goed voor een christen is. ‘Credo quia absurdum’: geloof is geen volgen omdat je het begrijpt maar juist volgen c.q. op God vertrouwen terwijl je het niet begrijpt. Geloof is Kierkegaards sprong in het diepe wagen in de hoop dat God je opvangt. Geloven is je kind naar het offeraltaar brengen als God daar om vraagt in het vertrouwen dat God iets goed met jou en je kind voor heeft, ook als je dat zelf niet kunt begrijpen.

Alexander van Gouwen (http://gebandvanjoop.blogspot.nl/)

Emanuel Rutten zei

Beste Alexander,

Van het ontwijken van de vraag is geen sprake. Ik noem een mogelijk praktisch dilemma voor de theïst en laat zien hoe hij of zij daaraan kan ontkomen zonder al te veel metafysische commitments ten aanzien van Gods wezen aan boord te hoeven nemen. Daarbij ontken ik zeker niet dat God een dergelijke opdracht zou kunnen geven. Sterker nog, mijn punt is nu juist dat een theïst dat helemaal niet hoeft te ontkennen om aan genoemd dilemma te ontkomen. En dat acht ik een relevante observatie in het kader van de discussie over de vraag of theïsme naast theoretisch ook praktisch coherent is.

Overigens vind ik je Kierkegaardiaanse interpretatie van Abrahams offerverhaal niet overtuigend. We dienen het verhaal in haar historische en culturele context te plaatsen. In die tijd lieten namelijk verschillende volkeren zich in met het offeren van kinderen. Het verhaal van Abraham lijkt dan ook vooral bedoeld om het Joodse volk ondubbelzinnig duidelijk te maken dat zij geen kinderen mogen offeren. In die zin kan Abrahams offerverhaal begrepen worden als de volgende stap in een geleidelijke morele ontwikkeling.

Groet,
Emanuel