dinsdag 31 juli 2018

Agamben over avontuur

In Avontuur behandelt Giorgio Agamben ondermeer Emile Brehiers concept van het zegbare. Het zegbare van de zaak of de zaak zuiver en alleen in zijn zegbaarheid dient te worden onderscheiden van zowel de concrete zaak zelf als van de taal en het denken waarin alles wat zegbaar is kan worden uitgedrukt en gedacht. Daarnaast bespreekt Agamben ook Heidegger. We begrijpen Heideggers inzet pas zodra we inzien dat voor hem dat ene woord ereignis niet alleen verwijst naar de gelijkoorspronkelijke wisselwerking tussen de zijnden en het zijn, maar ook naar die tussen de mens en het zijn en de taal en de mens. Alles komt in dat woord samen. Uitgaande van Brehiers concept van het zegbare en Heideggers notie van de ereignis kan Agambens ontologie van het avontuur als volgt kernachtig geformuleerd worden. Het avontuur gebeurt in en door de vertelling en wat vertelt wordt is precies het zegbare betekenisvolle van wat is geschied. Dit gebeuren van het avontuur is tijdloos in die zin dat de waarheid ervan in iedere vertelling opnieuw geschiedt. Agamben lijkt verder van mening dat in het avontuur toeval en noodzaak verenigd zijn. Als dat inderdaad zo is, dan is dat omdat van het optredende toeval gezegd moet worden dat het niet anders kon. Het moest zo zijn. Er was sprake van een onvermijdelijkheid die opkwam uit een allesomvattend en de levenskern rakend daimonisch zingeheel. Het avontuur heeft als betekenisvolle gebeurtenis dan ook hetzelfde genus als wat wij het lot noemen. Het lot is als betekenisvolle gebeurtenis immers eveneens toevallig en noodzakelijk tegelijk. Het lot is het noodzakelijke toeval dat iemand in zijn of haar leven meemaakt en aangaat.

Het avontuur is verder iets dat ons overvalt en waarin we meegenomen worden. We gaan erin op en worden als het ware door het avontuur gedragen. Het avontuur is dan ook niet het resultaat van een daadwerkelijk wilsbesluit. Het heeft eerder iets van slaapwandelen in zich. Het avontuur is grillig en toevallig. Het bestaat uit allerlei omzwervingen en omwegen. Het is zogezegd een kronkelige beweging. Dit doet denken aan het esthetische leven dat we moeten onderscheiden van de ernst van het ethische leven. Luther wijst het avontuur af. En Dante doet dat in zijn De Goddelijke Komedie ook. Zij kiezen voor het kaarsrechte pad van het ethische leven; van zonde naar verlossing. Als nu lot en avontuur op elkaar betrokken zijn, dan kan ook het lot in verband worden gebracht met onze menselijke esthetiek. Je leven narratief begrijpen vanuit een lotsbestemming en je leven tot een lotsbestemming willen maken kan dan begrepen worden als een esthetisering van het leven. Goethe deed dit bijvoorbeeld en hij was inderdaad een groot estheet.

Fatum (2)

Dat fatum of het lot zowel toeval als noodzaak kan betekenen begreep ik tot nu toe door het lot als genus te beschouwen van de species toeval en noodzaak. Onder het lot valt alles wat van buiten komt en waarop wij geen invloed hebben. Naast toeval en noodzaak kan precies daarom ook de voorzienigheid oftewel het Godsbestuur tot het lot gerekend worden. De vraag is echter of we met deze genus-duiding van het begrip lot raken aan de kern van de betekenis ervan. Zijn we niet teveel aan de oppervlakte gebleven? Doen we wel voldoende recht aan wat dit begrip ons te zeggen heeft en te zeggen geeft? Wijst lot niet op een dieper en inniger verband tussen toeval, noodzaak en voorzienigheid?

Dit is mijns inziens inderdaad het geval. Het lot is een vorm van toeval dat vanuit transcendent perspectief zo heeft moeten zijn. Zo is het lot toeval en noodzaak tegelijk. Daarnaast klinkt door dat overstijgende perspectief ook nog de voorzienigheid mee. Dus ja, het lot is toeval. Maar het is toeval dat zo heeft moeten zijn. Het moest zo zijn. Het was onvermijdelijk en dus tevens noodzakelijk. Het toeval was noodzakelijk vanuit een sacrale dimensie welke het geheel van het leven overstijgt. Het lot is bovendien altijd ten diepste betrokken op en verbonden met iemand. Het is hoogstpersoonlijk. Het lot raakt iemands individuele levenskern. Wat is jouw lotsbeschikking? Wat is haar lotsbestemming? En wat is dat van mij?

maandag 9 juli 2018

Fatum

Het begrip lot (fatum) hangt verrassenderwijs samen met enerzijds toeval of willekeur (fortuna) en anderzijds noodzaak of noodlot (moira). Hoe kan dit? Toeval en noodzaak hebben toch juist niets met elkaar gemeen? Of delen ze wel iets? Wat ‘fortuna’ en ‘moira’ inderdaad delen is hun onvermijdelijkheid en hun rechtvaardige onpartijdigheid. Fatum omvat beide en is zo een macht die ons leven sterk bepaalt. Naast toeval en noodzaak kennen we ook nog het concept van de goddelijke voorzienigheid welke ons leven eveneens kan bestieren. Toeval, noodzaak en goddelijke besluiten vallen derhalve allemaal onder hetzelfde genus: dat van alles wat ons van buiten overkomt zonder dat wij daar invloed op hebben. Hoe we dit genus noemen? Fatum. Het lot. Vandaar dat ‘lot’ zowel toeval, noodzaak als voorzienigheid kan betekenen. Hegel zou ooit eens gezegd hebben dat alle toeval noodzakelijk is en elke noodzaak toevallig. Dat ‘lot’ beide connotaties heeft betekent echter niet dat toeval en noodzaak overlappen, zoals Hegel lijkt te suggereren. Het betekent alleen dat het lot meerdere verschijningsvormen kent. Alles wat ons niet uit eigen beweging overkomt behoort tot het lot, dus zowel toeval als noodzaak. Het onpersoonlijke toeval dat ten gronslag ligt aan het strikt materialistische wereldbeeld mag echter niet gelijkgeschakeld worden met de ondoorgrondelijke godswil of voorzienigheid. Vanuit het perspectief van de mens komen beide van buiten en hebben wij op beide geen invloed. In die zin kan in beide gevallen van fatum gesproken worden. Maar de ene vorm van fatum is de andere niet. Blinde chaos als fatum is heel wat anders dan godsbestuur als fatum.