zaterdag 20 augustus 2016

Kunnen wetenschappers gelovig zijn?

Dat er geen conflict bestaat tussen geloof in God en het beoefenen van wetenschap lijkt mij eerlijk gezegd een open deur. Geloof in God is voor gelovige wetenschappers iets wat ten diepste bij hen hoort. Het maakt deel uit van hun persoonlijke identiteit. Zij geloven in God vanwege redenen die hoogst persoonlijk zijn. Daarnaast houden gelovige wetenschappers zich, net zoals hun ongelovige vakbroeders, hartstochtelijk bezig met prachtig wetenschappelijk onderzoek. Ook dat hoort bij hun identiteit. Zolang gelovige wetenschappers geen wetenschappelijk erkende status toeschrijven aan persoonlijke overtuigingen die geen resultaat van wetenschap zijn, is er niets aan de hand.

Toch is het geen overbodige luxe om nog eens stil te staan bij de redenen waarom geloof en wetenschap niet met elkaar in conflict zijn. In de eerste plaats heeft de wetenschap niet aangetoond dat God niet bestaat. Wie in God gelooft kan dan ook niet verweten worden in iets te geloven dat in strijd is met de resultaten van de wetenschap. Hetzelfde geldt voor alle wezenlijke geloofsovertuigingen van bijvoorbeeld het christendom, en dan hebben we het natuurlijk niet over de leeftijd van de aarde, of de vraag of de aarde al dan niet stilstaat. Een gelovige hoeft dus geen opvattingen als waar te aanvaarden die in tegenspraak zijn met wetenschappelijke inzichten. Maar sluiten de natuurwetten het ingrijpen van God in de natuur dan niet uit? Geenszins. De natuurwetten geven aan hoe de kosmos zich gedraagt zolang God niet ingrijpt, en zijn precies daarom niet in tegenspraak met een eventueel ingrijpen van God in de natuur.

Nu zou tegengeworpen kunnen worden dat geloof en wetenschap alsnog met elkaar in conflict zijn omdat het irrationeel is om uitspraken over de aard van de werkelijkheid te geloven die niet door wetenschappelijk onderzoek bevestigd zijn. De onderliggende veronderstelling is blijkbaar dat alléén wetenschap een legitieme bron van uitspraken over de werkelijkheid is. Deze aanname wordt veelal sciëntisme genoemd. Sciëntisme is echter zelf geen resultaat van wetenschappelijk onderzoek. Wie dus sciëntisme aanneemt, heeft een hele goede reden om sciëntisme direct weer te verwerpen. Kortom, de overtuiging dat we alléén wetenschappelijke inzichten over de wereld zouden moeten geloven is inconsistent omdat deze overtuiging zelf geen wetenschappelijk inzicht betreft en zo dus zichtzelf weerlegt!

De suggestie dat geloof en wetenschap met elkaar in conflict zijn staat daarnaast uiteraard ook in schril contrast met het feit dat vele van de allergrootste wetenschappers uit de geschiedenis van de mensheid overtuigd gelovigen waren. Veel van de grootste wetenschappers aller tijden zagen geen conflict tussen de wetenschap en hun geloof in God. Denk in ons werelddeel bijvoorbeeld alleen al aan Copernicus, Kepler, Galilei, Pascal, Boyle, Leibniz, Newton, Faraday, Maxwell, Mendel, Pasteur, Kelvin, Cantor, Planck en Heisenberg. De lijst van gelovige wetenschappers is lang, heel lang.

Sterker nog, de opkomst van de moderne wetenschap in het westen kan historisch gezien zelfs voor een belangrijk deel aan geloof in God worden toegeschreven. Wie in God gelooft heeft namelijk een uitstekende reden om te denken dat onze menselijke cognitieve vermogens betrouwbare informatie over de wereld opleveren, en dat de kosmos wordt geregeerd door vaste natuurwetten die door ons gekend kunnen worden.

Godsgeloof vormt dus een uitstekende grond voor de overtuiging dat de kosmos een rationele orde heeft die door ons succesvol onderzocht en gekend kan worden. En precies deze overtuiging is nu juist cruciaal voor het beoefenen van wetenschap. Wetenschap heeft immers geen zin wanneer wij niet geloven in de betrouwbaarheid van ons denkvermogen. Het verklaringssucces van wetenschap sluit daarom uitstekend aan bij geloof in God.

Niet voor niets begonnen gelovige wetenschappers vanaf de zestiende eeuw actief de natuur empirisch te onderzoeken om de door God geschapen kosmos te leren kennen, en op die manier ook God te eren. Dat hiervoor de veilige studeerkamer moest worden verlaten om concrete waarnemingen in de natuur te verrichten stond voor velen van hen vast. Als God immers de kosmos uit vrije wil schiep, dan had God ook een heel andere kosmos kunnen scheppen, zodat we met onze ratio alléén de natuurwetten van de kosmos niet kunnen achterhalen. Het was mede dit soort empirisch onderzoek dat de wetenschappelijke revolutie mogelijk maakte. Zo is in feite de wetenschappelijke revolutie begonnen. Eveneens wilde men, in navolging van Francis Bacon, meer grip op de natuur krijgen om zo iets te doen aan het menselijke lijden. Godsgeloof kan dus juist een zeer krachtige inspiratiebron vormen om zich hartstochtelijk met wetenschap te willen bezighouden.

De gedachte dat er sprake zou zijn van een conflict tussen geloof en wetenschap is daarom eveneens vanuit historisch perspectief onhoudbaar. De conflictstelling is vooral een laatmoderne mythe. Maar helaas wel een hardnekkige.

Er is zelfs een diepe harmonie tussen wetenschap en godsgeloof. Zo zijn veel rationele filosofische argumenten voor het bestaan van een persoonlijke schepper deels gebaseerd op premissen die juist ontleend zijn aan wetenschap. Denk bijvoorbeeld aan het bestaan van universele en stabiele natuurwetten, het inzicht dat de kosmos een absoluut begin heeft gehad, de opmerkelijke elegantie en effectiviteit van wiskunde als beschrijvingstaal van het universum, en de opvallende fine tuning van de kosmos. Bovendien maken veel godsargumenten gebruik van allerlei moderne ontwikkelingen in de logica. Als het gaat om het rationeel argumenteren voor het bestaan van God, is de wetenschap dus een vriend en geen tegenstander. Dankzij de wetenschap is de rationele casus voor het bestaan van God tegenwoordig sterker dan ooit. Het duurt nog even voordat dit besef in Nederland doordringt.

De mythe dat wetenschap en godsgeloof tegenover elkaar staan vertroebelt dus het zicht op hun werkelijke onderlinge relatie. Een diepgaand begrip van wetenschap en religie is essentieel om de hechte samenhang tussen beide te doorzien. Maar juist daaraan ontbreekt het in onze tijd bij velen.

Deze tekst is een samenvoeging en bewerking van eerdere reflecties

3 opmerkingen:

Anoniem zei

Bert Morrien,

[Ik vraag mij wel af of het niet in je opkomt dat deze argumenten weinig indruk maken op iemand die op zijn beurt allerlei persoonlijke argumenten heeft om juist niet in God te geloven. De echte vraag is waarom je deze ontboezemingen eigenlijk nodig vind.]

Het is grappig dat iemand die kennelijk zegt niet in God te geloven, zich zo intensief bezig houdt met het geven van reacties op een filosoof die bezig is met het geven van godsargumenten.

Ik lees niet in de gepubliceerde bijdragen van Emanuel Rutten op deze site en elders, dat iemand in God moet geloven, of specifieker, dat iemand die niet in God gelooft zijn artikelen moet lezen. Kennelijk wordt u toch (onbewust?) aangesproken. Dan hebben zijn bijdragen toch ook voor u betekenis.

Overigens vind ik uw bijdragen betekenisvol, dus ga daar vooral mee door.

Johan Knoop

Anoniem zei

Bert Morrien,

"De discussie behoort te gaan over hoe je met problemen omgaat waarvoor geen pasklare rationele oplossing is. Een God als stok achter de deur behoort daarbij geen rol te spelen, omdat die deur blijkbaar nooit geopend wordt".

In je reactie benoem je, denk ik, jouw persoonlijke bezwaren goed. De goedheid van God trek je daarbij onder andere in twijfel. Dat mag natuurlijk, maar is een andere discussie, die niet voor iedereen binnen het behandelde onderwerp op die manier hoeft te gelden natuurlijk. Het is grappig dat je argumenteert alsof dat wel zo is.

Johan Knoop

Unknown zei

👍🏻