maandag 23 maart 2015

Redelijke argumenten voor atheïsme?

Mijn nieuwe bijdrage voor geloofenwetenschap.nl van ForumC is inmiddels hier online beschikbaar. De bijdrage volgt ook hieronder.

Als er een bewust wezen bestaat dat de oorsprong is van de wereld, dan kan dat met recht ‘God’ genoemd worden. Ook als dit wezen niet algoed, almachtig of alwetend zou zijn. En ook als dit wezen niets te maken heeft met één van de monotheïstische tradities op aarde, zoals het christendom of het brahmanisme. Nu is een atheïst ervan overtuigd dat er geen God is. Hij (het is meestal een ‘hij’) meent dus eveneens dat er geen bewust wezen bestaat dat de oorsprong is van de wereld.

In een gesprek met een atheïst is daarom het eerste wat ik meestal vraag of hij mij een klein plezier wil doen en mij één argument wil geven voor zijn overtuiging dat er geen bewust wezen bestaat dat de oorsprong is van de wereld. Door slechts één argument te vragen leg ik de lat bewust laag. Ook merk ik meteen op dat je prima atheïst kunt zijn zonder er ook maar één argument voor te hebben: “Sla mijn verzoek dus gerust af als je geen enkel argument voor je atheïsme hebt. Géén probleem!”

Vervolgens valt het meestal stil. Het komt blijkbaar niet vaak voor dat een atheïst nadrukkelijk wordt gevraagd om zijn (het is zoals gezegd meestal ‘zijn’) opvatting dat er geen bewust wezen bestaat dat de oorsprong is van de wereld te beargumenteren. Soms probeert men de bewijslast bij de theïst te leggen: “Laat de theïst maar beargumenteren dat een dergelijk wezen wel bestaat!” Maar nadat ik heb toegelicht dat we ook van een atheïst een argument mogen vragen voor zijn atheïsme (en dat ik straks ook voor theïsme wil argumenteren), zijn de meeste atheïsten wel bereid de handschoen op te pakken en een argument te geven voor hun claim dat een dergelijk wezen niet bestaat.

Toch zie je soms ook dat men terugkrabbelt en atheïsme definieert als alléén maar ‘de afwezigheid van geloof in één of meerdere bovennatuurlijke wezens’. Maar als ik in reactie daarop dan opmerk dat dat ook voor agnosten geldt en bovendien op grond van die definitie ook baby’s, huisdieren en Italiaanse voetbalstadions atheïst zijn, is men meestal wel geneigd om met een argumentatie te komen voor de claim dat er geen bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld.

Dat wil echter niet zeggen dat men direct een argument paraat heeft. Je ziet ze soms denken: “Wat is eigenlijk een goed argument voor de bewering dat een dergelijk wezen niet bestaat?” En dan komt er meestal inderdaad een argumentatie. Het probleem is alleen dat de meeste argumenten die dan gegeven worden nogal eenvoudig te weerleggen zijn. Ik verbaas mij daar altijd weer over.

Zo zegt men bijvoorbeeld: “In de wetenschap komen we genoemd wezen nergens tegen. We hebben een dergelijk wezen voor geen enkele wetenschappelijke verklaring nodig.” Prima, zeg ik dan, maar daaruit volgt niet dat zo’n wezen niet bestaat. Om die conclusie te bereiken, is een extra premisse nodig, namelijk dat een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld alleen kan bestaan als het een verklarende rol speelt in onze wetenschappelijke theorieën. Die aanvullende premisse is echter volstrekt ongegrond. Er is namelijk geen enkele reden om te denken dat een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld in onze wetenschappelijke theorieën een verklarende rol moet spelen. Wetenschappers geven verklaringen voor fenomenen in de wereld. Dit doen ze door het in kaart brengen van wetmatigheden. En er is geen reden om te denken dat die wetmatigheden een beroep moeten doen op de oorsprong van de wereld. Integendeel. De formele regels van het schaakspel doen immers ook geen beroep op de bedenker ervan. Dat we genoemd bewust wezen in, zeg, de fysica nergens tegenkomen, levert dan ook geen enkel argument tegen het bestaan ervan op.

Een ander argument dat in dit verband ook regelmatig wordt genoemd, is dat er géén goede reden is om te geloven dat genoemd wezen bestaat. Dus mag geconcludeerd worden dat het niet bestaat. Dit argument faalt echter eveneens. In de eerste plaats wordt voorbijgegaan aan de vele theïstische argumenten voor het bestaan van een bewuste oorsprong van de wereld. Het argument moet dus eerst al deze theïstische argumenten weerleggen. En zelfs als dit zou lukken, ontstaat geen valide argument voor atheïsme. Agnosten menen immers eveneens dat er géén goede reden is om te geloven in een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld. Afwezigheid van een goede reden voor het bestaan van dit wezen is dan ook nog geen goede reden voor de afwezigheid ervan. Voor atheïsme is dus méér nodig, namelijk een goede reden voor het niet bestaan van genoemd wezen.

Een ander argument dat dan soms wordt ingebracht is dat genoemd wezen niet bestaat omdat het een bewustzijn zonder lichaam moet zijn en een bewustzijn zonder lichaam niet kan voorkomen. De verborgen aanname hierbij is meestal dat uit het feit dat wij nog nooit objectief het bestaan van een bewustzijn zonder lichaam hebben vastgesteld, volgt dat zoiets onmogelijk is. Maar dat is natuurlijk een ongeoorloofde generalisatie. Inderdaad, wat een overmoed om te denken dat alles wat wij niet objectief hebben vastgesteld om die reden volstrekt onmogelijk zou zijn! Bovendien, zelfs als het bij mensen zo is dat bewustzijn niet zonder lichaam bestaat, dan volgt daaruit natuurlijk nog niet dat dat voor elk mogelijk bestaand wezen ook geldt. Een dergelijke radicale generalisatie mist iedere grond.

Soms noemt men direct het probleem van het kwaad. Maar dat levert natuurlijk geen argument voor atheïsme op. Het levert alleen eventueel een argument op tegen het bestaan van een moreel goed wezen dat de oorsprong is van de wereld. Maar daarmee is nog geen argument gegeven tegen een bewuste oorsprong van de wereld. Kortom, de atheïst heeft nog geen argument voor zijn atheïsme.

Er zijn er ook die graag over allerlei vermeende misstanden in de Bijbel beginnen, zonder dat ze zich realiseren dat je op die manier nooit een argument voor atheïsme verkrijgt. Want zelfs als de Bijbel vol zou staan met allerlei misstanden, dan nog volgt daaruit niet dat er geen bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld. Sterker nog, er volgt niet eens uit dat de christelijke God niet bestaat. Dit is dan ook echt een kansloze weg voor wie een levensvatbaar argument voor atheïsme wil geven.

Wat ook voorkomt, is dat men wijst op het argument vanuit de vermeende verborgenheid van het wezen in kwestie. Als er een bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld, aldus dit argument, dan zou het zich nooit zó verborgen houden. Dit argument overtuigt echter evenmin. Waarom zou het op voorhand onmogelijk zijn dat een dergelijk wezen zich verborgen wil houden? Uit het bestaan van het wezen volgt immers nog niets over de intenties ervan. Dit argument levert dus ook al niets interessants op. Bovendien is het nog maar de vraag of er werkelijk sprake is van verborgenheid. Er zijn namelijk verschillende fenomenen in de wereld die ons op de gedachte kunnen brengen dat een bewust wezen de oorsprong van de wereld is, zoals ik in verschillende bijdragen heb betoogd.

Ook wil men wel eens inbrengen dat het begrip ‘bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld’ betekenisloos is, zodat er überhaupt geen gesprek over het bestaan van een dergelijk wezen mogelijk is. De gedachte is dan meestal dat we alleen betekenis zouden mogen toekennen aan begrippen die verwijzen naar empirische standen van zaken. Dit argument wordt echter sinds de ineenstorting van het logisch-empirisme vanaf de tweede helft van de vorige eeuw door bijna geen enkele filosoof nog serieus genomen. Het is namelijk zelf-weerleggend. Wie het logisch-empirisme accepteert, moet het direct weer verwerpen omdat genoemd betekeniscriterium niet verwijst naar een empirische stand van zaken. Maar ook los hiervan is de vraag of de oorsprong van de wereld een bewust wezen is wel degelijk betekenisvol. Deze vraag wordt al tienduizenden jaren gesteld in zo goed als alle culturen op aarde. En er is helemaal niets wat erop wijst dat ze in onze tijd aan belang inboet. Integendeel. Wie zegt dat deze vraag betekenisloze onzin is, zegt dan ook vooral iets over zichzelf. Het is een uitvlucht.

Een ander argument tegen het bestaan van een bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld gaat als volgt. Geloof in het bestaan van een dergelijk wezen zou voortkomen uit een psychologische projectie of uit de manier waarop ons menselijk brein zich gedurende miljoenen jaren evolutie heeft ontwikkeld. “Prima”, zeg ik dan, “laten we dat voor jouw argumentatie even aannemen. Volgt daaruit dat dat wezen niet bestaat?” Alleen al deze eenvoudige vraag stellen, is meestal wel genoeg om de atheïst te laten inzien dat dit er natuurlijk niet uit volgt. Want ook als geloof in een dergelijk wezen een psychologische projectie is, of het gevolg is van natuurlijke evolutie, kan daaruit niet de conclusie getrokken worden dat er geen bewust wezen is dat de oorsprong is van de wereld. Als een opvatting een psychologische projectie is, of het product van evolutie, dan zegt dat immers nog niets over de waarheidswaarde ervan. Stel dat iedereen louter op grond van “wishful thinking” in economische betere tijden gelooft, dan kan daaruit niet opgemaakt worden dat die tijden niet zullen aanbreken. En dat onze diepe overtuiging dat op ons afstormende dieren gevaar opleveren door miljoenen jaren evolutie is ontstaan, geeft ons al evenmin een reden om te denken dat deze overtuiging onwaar is.

Op dit punt aangekomen, draait mijn gesprekspartner de rollen meestal om: “Geef jij dan eens een argument vóór het bestaan van genoemd wezen. Één is genoeg.” “Prima”, zeg ik dan. “Graag zelfs!”

zondag 22 maart 2015

"There are three types of people in the world"

In Clint Eastwood's American Sniper there is a scene involving Chris Kyle as a young boy. During diner his father suddenly tells him and his little brother the following allegory: “There are three types of people in this world: sheep, wolves, and sheepdogs. Some people prefer to believe that evil doesn’t exist in the world, and if it ever darkened their doorstep, they wouldn’t know how to protect themselves. Those are the sheep. Then you’ve got predators, who use violence to prey on the weak. They’re the wolves. And then there are those blessed with the gift of aggression, an overpowering need to protect the flock. These men are the rare breed who live to confront the wolf. They are the sheepdog.”

zondag 15 maart 2015

Speculative Realism and First Causes

According to Tristan Garcia each thing is constituted by the relation between that-which-is-in-the-thing and that-in-which-the-thing is. That is to say, each thing is constituted by the relation between its components and its environment. But then things are partially constituted by their environment. From this is follows that a first cause cannot exist. For, a first cause is the (in)direct cause of its environment and therefore not partially constituted by it.

Markus Gabriel has it that to exist is to exist in a context. This entails as well that a first cause does not exist. For if there is a first cause, it exists in some context. This context is caused by the first cause. At the same time the context must be ontologically prior to the first cause, since without this context the first cause doesn't exist. But this is impossible, since nothing is ontologically prior to its cause.

Are Garcia's and Gabriel's ontological claims about the nature of thinghood convincing? If so, interesting arguments from speculative realism against the existence of a first cause are obtained. It seems to me though that both ontologies face serious problems. Some of these I have disucssed elsewhere. And I will continue to do so.

woensdag 11 maart 2015

Filosofie

"Je denkt te weten wat denken is? De filosofie is een oceaan. Geen eiland. Wie werkelijk denkt, reikt voorbij de horizon naar het oneindige."

dinsdag 10 maart 2015

Debat in Rode Hoed

Op dinsdagavond 31 maart zal ik in De Rode Hoed aan een debat deelnemen over de zin of onzin van wijsgerige argumenten voor het bestaan van God. Iedereen van harte welkom. Ik zie ernaar uit!

zondag 8 maart 2015

Denken aan 'de wereld buiten ons denken'

Volgens mijn wereld-voor-ons kenleer kunnen wij nooit vaststellen of de wereld zoals wij deze denken overeenkomt met de wereld zelf. Waarom niet? Dát waaraan wij denken zodra wij denken aan de wereld is onvermijdelijk een door ons gedachte wereld. Dit is op zichzelf beschouwd nog een triviale constatering en dus als zodanig wellicht niet voldoende interessant. Echter, waar ze ons op wijst is dat het menselijk denkvermogen bij ons denken aan de wereld hoe dan ook een of andere rol speelt.

Maar wat is deze rol? Is ons denken een neutraal voertuig voor neutrale inhouden? Heeft een denkact op geen enkele wijze invloed op haar denkinhoud? Of zou het zo kunnen zijn dat de inhoud van ons denken, zoals dus de door ons gedachte wereld, door de act van het denken zelf inhoudelijk sterk bepaald wordt? Zou het zo kunnen zijn dat de activiteit van het denken aan iets, zoals dus de wereld, een vergaande transformatieve invloed heeft op de denkinhoud? Het punt is niet dat het denken deze invloed heeft. Het punt is dat wij op geen enkele wijze kunnen vaststellen of dit wel of niet het geval is. Maar dan kunnen we dus helemaal niet vaststellen of de door ons gedachte wereld overeenkomt met de wereld zelf.

Waar het om gaat is dat wij niet kunnen vaststellen of de inhoud van ons denken al zodanig door onze denkactiviteit beïnvloed is, dat deze inhoud niet langer een neutrale inhoud is. We kunnen anders gezegd niet nagaan of de inhoud van een menselijke denkact zodanig door deze act getransformeerd is, dat de inhoud niet meer los van de act gezien kan worden. Kortom, omdat we niet kunnen vaststellen hoe act en inhoud van ons denken in feite samenhangen, hebben we geen toegang tot de wereld zoals deze los van ons denken is. Dat we de toegang tot de-wereld-in-zichzelf missen is dus onvermijdelijk.

Het probleem is niet die van de mogelijkheid van Descartes' demon die ons denken zou kunnen voorschotelen met allerlei misleidende denkinhouden, zodat wij niet kunnen nagaan of de wereld zoals wij die denken overeenkomt met de wereld zelf. Het sceptische scenario van de Cartesiaanse demon gaat er immers vanuit dat ons denken in zichzelf betrouwbaar is, maar dat wij desalniettemin van buiten door een demon bedrogen zouden kunnen worden, zodat wij alsnog niet kunnen vaststellen of wij de wereld denken zoals deze werkelijk is. Uitgaande van mijn wereld-voor-ons kenleer is het punt daarentegen dat wij niet kunnen uitsluiten dat ons denken zelf iedere denkinhoud zodanig transformeert dat deze niet langer gaat over de wereld zelf. Wat niet uitgesloten kan worden, zouden we kunnen zeggen, is dat ons eigen denken de plaats inneemt van Descartes' demon. Dat er geen demon buiten ons is, maar dat wij ons eigen demon zijn.

De tegenwerping dat we misschien enige mate van toegang hebben, werkt niet. We kunnen namelijk evenmin vaststellen of een denkact haar inhoud slechts in beperkte mate transformeert. Dit kunnen we niet omdat we ten aanzien van de uiteindelijke samenhang tussen beiden, denkact en denkinhoud, niets kunnen vaststellen. We tasten eenvoudigweg in het duister omtrent de mate waarin ons eigen denken zelf inhoudelijk medebepalend is voor onze denkinhouden. En daarom weten we niet in welke mate iets waaraan wij denken, een denkinhoud, los van onze denkact gezien kan worden.

De argumentatie voor de bewering dat wij geen toegang hebben tot de wereld zoals deze op zichzelf is blijft dus niet steken in de triviale constatering dat zodra wij iets denken het altijd wij zijn die denken. Het argument is dat wij niet kunnen vaststellen wat precies de inhoudelijke transformatieve bijdrage is van ons denken aan de inhouden die wij denken. En dat is geen triviale constatering, maar een fundamentele uitspraak over ons onvermogen na te gaan of onze denkinhouden ten opzichte van onze denkacten werkelijk neutraal zijn, of in feite diepgaand door deze acten bepaald worden.

En precies omdat het gaat om dit onvermogen, is het niet nodig om mijn wereld-voor-ons kenleer te belasten met allerlei problematische Kantiaanse claims over hoe ons menselijke denken dan precies transformerend te werk zou gaan. Die claims zijn problematisch omdat het willen vaststellen van de concrete werking van de transformatie (en daarmee van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf) onverenigbaar is met de these dat wij niet kunnen vaststellen hoe de wereld onafhankelijk van ons denken is.

Het is dan ook van belang om iedere substantiële invulling van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf te vermijden. Maar betekent dit dan dat we alsnog terugvallen op alléén maar de triviale constatering dat het altijd wij zijn die iets denken zodra er gedacht wordt? Een constatering waar op zichzelf nog helemaal niets uit volgt? Nee, dit is geenszins het geval. Het is precies het hierboven besproken beroep op ons diepe en fundamentele onvermogen om het transformatieve potentieel van ons denken in kaart te brengen dat genoemde terugval vermijdt, en tegelijkertijd een problematische substantiële invulling van de relatie tussen de-wereld-voor-ons en de-wereld-in-zichzelf voorkomt.