dinsdag 26 maart 2013

Geloof en wetenschap

Dat er geen conflict bestaat tussen geloof in God en het beoefenen van wetenschap lijkt mij eerlijk gezegd een open deur. Geloof in God is voor gelovige wetenschappers iets wat ten diepste bij hen hoort. Het maakt deel uit van hun persoonlijke identiteit. Zij geloven in God vanwege redenen die hoogst persoonlijk zijn. Daarnaast houden gelovige wetenschappers zich, net zoals hun ongelovige vakbroeders, hartstochtelijk bezig met prachtig wetenschappelijk onderzoek. Ook dat hoort bij hun identiteit. Zolang gelovige wetenschappers geen wetenschappelijk erkende status toeschrijven aan persoonlijke overtuigingen die geen resultaat van wetenschap zijn, is er niets aan de hand.

Toch werd onlangs in de Volkskrant door M. Keulemans, de chef van de wetenschapsredactie van die krant, op z’n minst de suggestie gewekt dat wetenschappers die in God geloven eigenlijk geen echte wetenschappers kunnen zijn. Hij sprak over “de christenen” die “toch lekker maling hebben” aan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. En hij gunde “christenwetenschappers” (wat natuurlijk in dit verband op zich al een suggestieve term is) van harte de vrijheid om “iets anders te gaan doen”.

Het is daarom wellicht geen overbodige luxe om nog eens nader stil te staan bij de redenen waarom geloof en wetenschap niet met elkaar in conflict zijn. In de eerste plaats heeft de wetenschap niet aangetoond dat God niet bestaat. Wie in God gelooft kan dan ook niet verweten worden in iets te geloven dat in strijd is met de resultaten van de wetenschap. Hetzelfde geldt voor alle wezenlijke geloofsovertuigingen van bijvoorbeeld het christendom, en dan hebben we het natuurlijk niet over de leeftijd van de aarde, of de vraag of de aarde al dan niet stilstaat. Een gelovige hoeft dus geen opvattingen als waar te aanvaarden die in tegenspraak zijn met wetenschappelijke inzichten.

Nu zou tegengeworpen kunnen worden dat geloof en wetenschap alsnog met elkaar in conflict zijn omdat het irrationeel is om uitspraken over de aard van de werkelijkheid te geloven die niet door wetenschappelijk onderzoek bevestigd zijn. De onderliggende veronderstelling is blijkbaar dat alleen wetenschap een legitieme bron van uitspraken over de werkelijkheid is. Deze aanname wordt veelal sciëntisme genoemd. Sciëntisme is echter zelf geen resultaat van wetenschappelijk onderzoek. Wie dus sciëntisme aanneemt, heeft een hele goede reden om sciëntisme direct weer te verwerpen!

De suggestie dat geloof en wetenschap met elkaar in conflict zijn staat daarnaast uiteraard ook in schril contrast met het feit dat vele van de allergrootste wetenschappers uit de geschiedenis van de mensheid overtuigd gelovigen waren. Denk in ons werelddeel bijvoorbeeld alleen al aan Copernicus, Kepler, Galilei, Newton, Planck en Heisenberg. De lijst van gelovige wetenschappers is lang, heel lang.

Sterker nog, de opkomst van de moderne wetenschap in het westen kan historisch gezien zelfs voor een belangrijk deel aan geloof in God worden toegeschreven. Wie in God gelooft heeft namelijk een uitstekende reden om te denken dat onze menselijke cognitieve vermogens betrouwbare informatie over de wereld opleveren, en dat de kosmos wordt geregeerd door vaste natuurwetten die door ons gekend kunnen worden. Gelovige wetenschappers begonnen tijdens de wetenschappelijke revolutie in Europa bovendien actief de natuur te onderzoeken om zo Gods scheppingswerk beter te leren kennen, en op die manier ook God te eren. Dat hiervoor de veilige studeerkamer moest worden verlaten om concrete waarnemingen in de natuur te verrichten stond voor velen van hen vast. Als God immers de kosmos uit vrije wil schiep, dan had God ook een heel andere kosmos kunnen scheppen, zodat we met onze ratio alleen de natuurwetten van de kosmos niet kunnen achterhalen. Het was mede dit soort empirisch onderzoek dat de wetenschappelijke revolutie mogelijk maakte.

De gedachte dat er sprake zou zijn van een conflict tussen geloof en wetenschap is daarom eveneens vanuit historisch perspectief onhoudbaar. De conflictstelling is vooral een laatmoderne mythe. Maar helaas wel een hardnekkige, zoals ook uit genoemd stuk uit de Volkskrant weer blijkt.

Deze column schreef ik voor de website van het Abraham Kuyper Center for Science and Religion

zaterdag 23 maart 2013

Addendum op 'Het kenbare noumenale'

Tijdens het werken aan en vooral na de voltooiing van mijn masterthesis Het kenbare noumenale: transcendentie binnen de-wereld-voor-ons heb ik met enige regelmaat een aantal losse bijdragen geschreven waarin ik de in mijn thesis ontwikkelde alternatieve kennisleer nader toelicht en hier en daar verder uitwerk. Deze fragmenten zijn hier voor het eerst samengevoegd. Er bestaat overlap tussen sommige fragmenten. Deze overlap is in enkele gevallen zelfs aanzienlijk. Toch heb ik deze redundantie niet ongedaan willen maken. Ik wilde de fragmenten namelijk in hun oorspronkelijke staat samenbundelen. Zij kunnen ook los van mijn masterthesis gelezen worden.

woensdag 20 maart 2013

Paul Moser's Personifying Evidence

"We should clarify what exactly God, as worthy of worship, would seek to reveal to humans. If the answer is, as suggested, “God’s personal moral character,” we can see why God would rely on an irreducibly personal witness for self-revelation, rather than on mere information or mere arguments. The best witness to a personal moral character is itself personal and hence goes beyond mere information and mere arguments. This simple but crucial lesson is widely neglected among philosophers, theologians, and other theorists. In bringing it to center stage, we can begin to make sense of the kind of direct, foundational evidence and self-manifestation to be expected of a God worthy of worship. We also can see why an authorizing self-witness from God is better suited as direct evidence in this case than a mere logical proof or any other kind of mere argument." (Paul K. Moser, Agapeic Theism: Personifying Evidence and Moral Struggle, European Journal for Philosophy of Religion, 2 (2), 2010)

dinsdag 19 maart 2013

Sciëntisme? Enkele conceptuele onderscheidingen

Onder sciëntisme wordt vaak de opvatting verstaan dat iets geen kennis is als het niet het resultaat is van algemeen geaccepteerd wetenschappelijk onderzoek en ook niet in principe door dergelijk onderzoek kan worden geverifieerd. Deze laatste toevoeging is nodig omdat veel kennis, zoals dat ik weet waar ik woon, niet het resultaat is van algemeen geaccepteerd wetenschappelijk onderzoek. Zo opgevat is sciëntisme echter onhoudbaar. Er zijn immers allerlei vormen van kennis die niet wetenschappelijk zijn, zoals eerstepersoons ervaring (hoe het voelt om te zwemmen), praktijkkennis (weten hoe je een fiets moet besturen) en opgedane levenservaring (het door de jaren heen door schade en schande ontwikkelen van intuïties op het gebied van menselijke relaties). Wil sciëntisme dus een prima facie verdedigbaar standpunt zijn, dan moet de aanspraak van sciëntisten zich noodzakelijk beperken tot propositionele kennis. Sciëntisme kan dan gedefinieerd worden als de opvatting dat een propositie geen kennis is als het niet het resultaat is van (of in principe verifieerbaar is door) algemeen geaccepteerd wetenschappelijk onderzoek.

Toch zegt deze definitie nog niet genoeg. In hoeverre wordt bijvoorbeeld filosofie tot de wetenschap gerekend? Het is dan ook zinvol om een onderscheid te maken tussen, laten we zeggen, radicaal, gematigd en inclusief sciëntisme. Radicale sciëntisten menen dat de filosofie volledig buiten de wetenschap valt. Gematigde sciëntisten beschouwen een beperkt aantal filosofische praktijken als wetenschap. Men erkent bijvoorbeeld wel fenomenologie en conceptanalyse maar niet metafysica en existentiefilosofie. Inclusieve sciëntisten gaan nog een stap verder. Zij rekenen de filosofie in haar geheel tot de wetenschap. Gematigde en inclusieve sciëntisten nemen een makkelijker verdedigbaar standpunt in dan radicaal sciëntisten. In het eerste geval kan men namelijk propositionele kennis die niet te herleiden is tot de empirische vakwetenschappen mogelijk nog toeschrijven aan de filosofie.

Er zullen uiteraard weinig inclusieve sciëntisten zijn, gelet op de diepe onenigheden tussen filosofen over de vraag welke wijsgerige praktijken als serieuze filosofie gelden. De meeste sciëntisten in het publieke debat lijken radicaal sciëntist te zijn. Maar dit laat onverlet dat ook een sciëntist de filosofie (deels) kan opvatten als een wetenschap. Het is de vraag hoeveel zelfverklaarde anti-sciëntisten een gematigd of inclusief sciëntist blijken te zijn zodra hen wordt gevraagd of filosofie een wetenschap is!

Sciëntisme is niet levensbeschouwelijk neutraal. Neem de levensovertuiging dat God bestaat en zichzelf in de geschiedenis aan een enkeling op een zodanige wijze persoonlijk heeft geopenbaard dat zij weet dat God bestaat. Deze overtuiging is onverenigbaar met radicaal sciëntisme. Genoemde openbaringskennis is immers geen resultaat van empirisch vakwetenschappelijk onderzoek, noch langs deze weg verifieerbaar, en dus volgens het radicaal sciëntisme onmogelijk. Genoemde levensovertuiging is ook niet verenigbaar met het gematigde en inclusieve sciëntisme. De propositie dat God bestaat is namelijk geen algemeen geaccepteerd resultaat van de filosofie.

Vaak wordt daarom gedacht dat sciëntisme materialisme veronderstelt. Dit is echter niet het geval. Materialisme is geen empirisch vakwetenschappelijke claim en dus kan een radicaal sciëntist nooit materialist zijn. Daarbij was bijvoorbeeld Quine als radicaal sciëntist gaarne bereid om niet-materiële entiteiten te postuleren als het empirisch vakwetenschappelijk onderzoek daartoe aanleiding geeft. Het voorbeeld van Quine maakt duidelijk dat gematigd en inclusief sciëntisme ook geen materialisme impliceren. En inderdaad, materialisme is evenmin een algemeen geaccepteerd filosofisch resultaat.

Andersom veronderstelt materialisme ook geen radicaal sciëntisme. Er zijn namelijk filosofen die materialisme verdedigen vanuit filosofische praktijken die in de empirische vakwetenschappen nergens worden gehanteerd, zoals Žižek met zijn transcendentaal materialisme, Badiou met zijn dialectisch materialisme en Meillassoux met zijn speculatief materialisme. Materialisme lijkt echter wel een vorm van gematigd of inclusief sciëntisme te impliceren. Wanneer namelijk echt alles uit materie bestaat volgt dat openbaringskennis is uitgesloten zodat al onze propositionele kennis inderdaad alleen van de empirische vakwetenschappen en de filosofie kan komen.

vrijdag 15 maart 2013

Lezing voor C.S.F.R. in Groningen

Gisterenavond hield ik voor het C.S.F.R. in Groningen een lezing over rationele argumenten voor theïsme. Het was een mooie avond waar ik met plezier op terugkijk. Langs deze weg wil ik nogmaals het bestuur van C.S.F.R. Groningen en iedereen die gisteren aanwezig was hartelijk danken voor het enthousiasme en de inspirerende discussies. Ook de borrel na afloop was erg geslaagd! De lezing is inmiddels beschikbaar bovenaan mijn website emanuelrutten.nl

zondag 3 maart 2013

Niet-wetenschappelijk kennen

"Analyseren is dus, het spreekt bijna vanzelf, een menselijke activiteit, in Vollenhovens termen: het is een functie van de mens. In deze laatste uitdrukking zit overigens een forse kritiek verpakt op al die filosofieën waarin het logische denken als het centrum of de kern van het mens-zijn wordt opgevat [...]. Vollenhoven verdedigt de stelling dat het logische denken een functie is náást andere functies, zoals ondermeer spreken, omgaan met mensen, iets kopen, esthetische beleving en geloven. Eigenlijk is Vollenhoven nog genuanceerder als hij zegt dat kennen veel rijker is dan het logische kennen hoewel het logische in ieder kennen een moment is [...]. Nu maakt Vollenhoven, net als Dooyeweerd, een onderscheid tussen niet-wetenschappelijk en wetenschappelijk kennen en dus ook tussen tweeërlei wijze van onderscheiden. Vollenhovens voorbeeld van het eerste is het waarnemen van een brievenweger. Bij zulk een waarnemen onderscheid ik deze van zijn omgeving, van de tafel waarop hij staat en van de achtergrond tegen welke ik hem zie. Maar dit waarnemen is niet wetenschappelijk, ik onderscheid de analytische activiteit zelf niet van bijvoorbeeld mijn emotioneel reageren op dat ding (dat ik wellicht van een dierbare vriendin heb gekregen). Het wetenschappelijk kennen daarentegen maakt hier stricte onderscheidingen en daarom spreken we ook van biologie, psychologie, sociologie, etc. Vollenhoven zegt dus dat niet alle kennen theoretisch van aard is. 'Kennen' mag niet vereenzelvigd worden met het voltrekken van theoretische denkacten. Daarom zegt Mekkes dat men onderscheid moet maken tussen 'kennen' en 'denken'. Vele dingen 'kennen' we zonder dat daar 'denken' aan te pas komt. Niet alle 'kennis' is product van 'denken'. In Mekkes' eigen woorden: '...op een elementaire vraag betreffende het kennen van de liefde, van het recht, van de schoonheid, (kan) niet anders worden geantwoord dan: door deze alle te beleven; en voorts zeer concreet: door de geliefde lief te hebben, een rechtsverhouding hetzij onder schade of winst tot klaarheid te brengen, door schoonheid op niet verder definieerbare wijze beroerd te zijn'.(*)

(*) J.P.A. Mekkes, Radix, tijd en kennen. Proeve ener critiek van de belevingssubjectiviteit, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1971, p. 142. Ook schrijft hij: 'Denken is een facet, kennen het innerlijk der structuren.' 'Kennen' is niet, zoals 'denken', een tendentie (of vermogen) naast 'willen' en 'verbeelden' (p. 143)."

van Woudenberg, R., Gelovend denken, Buijten & Schipperheijn Motief, Amsterdam 2004, pp. 88-89

vrijdag 1 maart 2013

Het fine-tuning argument: een dialoog

Deze bijdrage is een bewerking van een dialoog over het fine-tuning argument dat enige tijd geleden op dit blog tussen mij en een bezoeker, Arno, plaatsvond. Een beknopte weergave van het fine-tuning argument is bijvoorbeeld hier op blz 7-9 te vinden.

Sinds het begin van de mensheid heeft een onmetelijke hoeveelheid gebeurtenissen er toe geleid dat ik uiteindelijk werd geboren. De statistische kans hierop is onvoorstelbaar klein. Maar kunnen we dan niet, analoog aan de redenering die in het fine-tuning argument gevolgd wordt, bruut toeval uitsluiten?

Een verwijzing naar bruut toeval lijkt mij een prima verklaring voor jouw geboorte (en natuurlijk ook voor die van mij). Maar zul je zeggen, het is toch extreem onwaarschijnlijk dat evolutie tot jou zou leiden? Natuurlijk is dit extreem onwaarschijnlijk, maar dat is nog geen reden om bruut toeval niet als een verklaring voor jouw geboorte te accepteren. We kunnen immers pas bruut toeval als verklaring afwijzen als er sprake is van gespecificeerde complexiteit, dat wil zeggen, als er sprake is van een extreem lage waarschijnlijkheid in combinatie met een onafhankelijk gegeven patroon. Laat me dit hieronder met een voorbeeld nader toelichten.

Stel je eens voor dat we alle straatstenen in de omgeving van de Domtoren in Utrecht van een nummer voorzien. Stel dat we vervolgens Jan zes muntstukken geven en hem de Domtoren insturen met de opdracht om bovenin de Domtoren geblinddoekt deze munten lukraak naar beneden te gooien. Stel dat vervolgens de eerste munt op steen 1332 terecht komt, de tweede munt op steen 232, de derde munt op steen 5333, de vierde munt op steen 42, de vijfde munt op steen 4545 en de zesde munt op steen 23. Wat is nu de beste verklaring voor het optreden van de combinatie 1332, 232, 5333, 42, 4545 en 23? Welnu, het mag duidelijk zijn dat bruut toeval in dit geval de beste verklaring is voor het optreden van deze combinatie. Het feit dat de combinatie in kwestie extreem onwaarschijnlijk is doet hier niets aan af. Er moest immers hoe dan ook een bepaalde combinatie optreden.

Maar stel je nu eens voor dat we in de omgeving van de Domtoren eerst zes willekeurige stenen groen kleuren. En stel bovendien dat Jan hier helemaal niets vanaf weet. Stel vervolgens dat we Jan met exact dezelfde opdracht de Domtoren insturen en dat vervolgens blijkt dat alle zes door Jan lukraak naar beneden gegooide muntstukken precies op de zes groenen stenen terecht komen! Stel bovendien dat we Jan deze opdracht twintig keer laten uitvoeren en dat iedere keer alle zes door Jan lukraak naar beneden gegooide munten op de zes groene stenen terechtkomen! In dit geval is een beroep op bruut toeval geen redelijke verklaring meer. Er is namelijk sprake van gespecificeerde complexiteit. We worden hier geconfronteerd met extreem lage waarschijnlijkheid in combinatie met een onafhankelijk gegeven patroon. De beste, de meest redelijke, verklaring is hier dan ook het vermoeden dat er sprake is van opzet, van intentionaliteit.

Welnu, het fine-tuning argument is analoog aan het tweede scenario en niet aan het eerste scenario. Jouw en mijn geboorte is daarentegen analoog aan het eerste scenario. Kortom, in het geval van de fine-tuning van de kosmos is een beroep op bruut toeval als verklaring inadequaat, terwijl in het geval van jouw en mijn geboorte een beroep op bruut toeval de beste verklaring betreft.

Ik ben dat met je eens. Dat de evolutie uiteindelijk een wezen heeft geproduceerd met precies mijn DNA code is bruut toeval. En de evolutie had ook net zo goed zodanig kunnen verlopen dat er helemaal geen intelligent leven ontstaan zou zijn. Maar dan was er ook geen intelligent leven geweest om dit te constateren. Dit betekent dus dat intelligent leven automatisch zal constateren dat de evolutie op een zodanige manier is verlopen dat intelligent leven is ontstaan.

Natuurlijk kunnen wij alleen een universum waarnemen dat geschikt is voor intelligent leven. Wij kunnen immers per definitie niet bestaan in een universum dat niet geschikt is voor intelligent leven! Maar dat is nog geen antwoord op de vraag waarom er überhaupt een universum is ontstaan dat geschikt is voor intelligent leven. En het is precies deze waarom-vraag die het uitgangspunt vormt van het fine-tuning argument.

Laat me dit met een voorbeeld toelichten. Stel dat jij op reis bent in een ver en vreemd land. Op een dag wordt je door de politie aldaar opgepakt en geheel onterecht veroordeeld voor drugshandel. Stel dat ze je vervolgens zelfs ter dood veroordelen en voor een vuurpeloton van honderd scherpschutters plaatsen die allemaal hun geweer op jou gericht hebben. Alle honderd schutters schieten vervolgens tegelijkertijd hun geweer op jou leeg. Het lawaai is werkelijk oorverdovend. En als de rook is opgetrokken blijkt... ...dat alle schutters gemist hebben! Je bent volledig ongeschonden! Zou je dan willen beweren dat er in dit geval helemaal niets te verklaren is omdat uit het feit dat jij er nog bent automatisch volgt dat de schutters allemaal gemist moeten hebben? Welnu, natuurlijk moeten alle schutters gemist hebben. Jij bent er immers nog! Maar dat betekent niet dat je geen verklaring voor deze zeer opmerkelijke gebeurtenis zou willen hebben. Je zult immers willen weten waarom alle honderd schutters gemist hebben! En dan is de verklaring dat er sprake is van puur toeval natuurlijk niet redelijk. De meest redelijke verklaring in dit geval is dat er sprake is van opzet, van intentionaliteit.

Welnu, hetzelfde geldt voor het fine-tuning argument. Natuurlijk, als het universum niet geschikt zou zijn voor het ontstaan van intelligent leven, dan zouden wij er niet zijn. Uit het feit dat wij er zijn volgt dus inderdaad automatisch dat het universum geschikt is voor het ontstaan van intelligent leven. Maar ook hier is de vraag vervolgens waarom het universum eigenlijk geschikt is voor het ontstaan van intelligent leven. En dan valt bruut toeval af vanwege de (zoals fysici in de afgelopen decennia ontdekt hebben) extreem kleine waarschijnlijkheid dat de natuurconstanten geheel toevallig precies die waarden hebben die het universum geschikt maakt voor het ontstaan van intelligent leven. Er was namelijk helemaal geen universum ontstaan dat geschikt is voor het ontstaan van intelligent leven indien één van de natuurconstanten een iets andere waarde gehad zou hebben. Daarom is ook hier intentionaliteit de beste verklaring voor het feit dat het universum geschikt is voor het ontstaan van intelligent leven.

Ik zou inderdaad in eerste instantie opzet vermoeden. Bijvoorbeeld een practical joke van de generaal die het hele vuurpeloton losse flodders had gegeven. Aan het begin van de evolutie heeft niemand voorspeld dat er ooit een wezen zou evolueren met het DNA profiel van mij. Derhalve ga ik met je mee dat bruut toeval een goede verklaring is voor mijn geboorte. Bij het begin van onze evolutie heeft ook niemand voorspeld dat er ooit een wezen zou evolueren met het DNA profiel van een fruitvlieg, of van een zeeleeuw, of van een aap, of van een mens. Derhalve vind ik bruut toeval ook een goede verklaring voor het ontstaan van deze wezens. Bij het ontstaan van het universum heeft ook niemand voorspeld dat de constanten zodanig zouden uitvallen dat leven mogelijk zou zijn. Waarom is in dit geval intentie dan wel voor de hand liggend volgens jou?

Uit jouw reactie maak ik op dat het goed is nog eens te wijzen op het verschil tussen enerzijds extreme onwaarschijnlijkheid en anderzijds extreme onwaarschijnlijkheid in combinatie met een onafhankelijk gegeven patroon. Ik geef wederom een voorbeeld. Stel je loopt in de woestijn en vlak voor je ontstaat een enorme zandstorm. Na enige tijd gaat de storm liggen en kun je eindelijk weer iets zien. Tot je grote verbazing blijkt het zand vlak voor je een reusachtig kasteel te hebben gevormd, compleet met ophaalbrug, binnenplaats, waterput, stallen voor de paarden en wachttorens. Wat zul je dan denken? Iedere mogelijke combinatie van de zandkorrels is uiteraard even onwaarschijnlijk als iedere andere combinatie. Maar het zou natuurlijk irrationeel zijn om te beweren dat het redelijk is te geloven dat er in dit geval sprake is van bruut toeval omdat de zandkorrels zich nu eenmaal op een bepaalde manier moeten combineren, en iedere specifieke combinatie even onwaarschijnlijk is als de combinatie die zojuist is ontstaan! En de reden hiervoor is dat er in dit geval sprake is van gespecificeerde complexiteit, oftewel van extreme onwaarschijnlijkheid in combinatie met een onafhankelijk gegeven patroon. In zo'n geval is een beroep op bruut toeval als verklaring eenvoudigweg niet rationeel meer. En dat niemand vooraf heeft voorspeld dat er een zandkasteel uit het zand zou ontstaan doet hier natuurlijk helemaal niets aan af.

Welnu, precies hetzelfde is aan de orde in het geval van de fine-tuning van het universum. Stel je immers een kilometers uitgestrekt plat vlak voor waarvan ieder punt precies één mogelijk universum representeert. Voor iedere combinatie van natuurconstanten is er dus sprake van exact één enkel punt op het enorme uitgestrekte platte vlak in kwestie. Stel je nu eens voor dat we de punten op het vlak die corresponderen met universa waarin geen leven kan ontstaan zwart kleuren, en dat we de punten op het vlak die corresponderen met universa waarin juist wel leven kan ontstaan wit kleuren. In dat geval zal (uitgaande van de moderne kosmologie) het vlak in alle richtingen kilometers lang pikzwart zijn met slechts ergens één enkel zeer klein wit stipje! Stel je nu eens voor dat iemand vanaf kilometers afstand geblinddoekt volstrekt lukraak een pijltje op dit kilometers uitgestrekt zwarte vlak schiet, en dat vervolgens blijkt dat dit pijltje precies in de witte stip terechtkomt! Natuurlijk is het dan niet redelijk meer om te spreken van bruut toeval. En de reden is, net zoals in het geval van het voorbeeld van de zandstorm, dat er sprake is van gespecificeerde complexiteit, oftewel van een extreem kleine kans in combinatie met een onafhankelijk patroon. Als het pijltje namelijk op één van de vele zwarte stippen terechtgekomen was, en er dus geen sprake was geweest van genoemde combinatie, dan had echt niemand aan bruut toeval als verklaring getwijfeld. Ook al is de kans dat het pijltje precies op die zwarte stip terechtkomt net zo klein als de kans dat het pijltje op de witte stip valt. Kortom, het is inderdaad cruciaal voor het fine-tuning argument dat er sprake is van een onafhankelijk patroon.

Ik zou zeer verbaast zijn over het zandkasteel. Des te meer omdat ik kennis heb van hoe zand zich gedraagt onder wind. Dit schikt zich namelijk helemaal niet geheel willekeurig, het schikt zich automatisch in de vorm van golven. Het zandkasteel lijkt dus zelfs natuurwetten te tarten. Aangaande de constanten van het universum weten wij niet of die zich willekeurig schikken, of dat zij zich schikken volgens bepaalde regels of voorkeuren. Maar laten we voor deze discussie aannemen dat de constanten zich willekeurig en onafhankelijk van elkaar zouden kunnen schikken.

Als het zand zich geschikt zou hebben in een vorm die wij niet bijzonder vinden, dan zouden ik en jij dit toeval vinden. Maar een bewoner van de planeet Yaxet zou in zo'n patroon misschien een exacte replica van een beroemd kunstwerk van die planeet herkennen. De aanwezigheid van een patroon is dus "in the eye of the beholder". Elke reeks van 10 worpen met een dobbelsteen is willekeurig en komt in de praktijk even vaak voor. Toch klopt ons hart sneller als we 1234561234 gooien. Omdat wij dan een patroon zien. Maar de statistische kans op dat patroon is net zo groot als op 4235536232. En als je dat gooit dan begint je hart niet sneller te kloppen. Tenzij je werkt voor de Electric Power Board of Chattanooga landline from Chattanooga, want dan heb je precies het telefoonnummer van aldaar gegooid. Maar je laat mijn vraag over de evolutie van de fruitvlieg onbeantwoord. Ik zal hem hieronder iets anders formuleren. Stel je datzelfde kilometers uitgestrekte vlak voor. Elk punt representeert een mogelijk verloop van de evolutie van onze aarde, vanaf het moment dat DNA ontstond tot op heden. We kleuren de punten waarbij er een fruitvlieg bestaat of kan bestaan wit en de rest zwart, en we groeperen de witte punten. Het ontstane vlak is vergelijkbaar met het door jou voorgestelde vlak: een enorm zwart vlak met ergens een wit stipje. Toch vind jij het bruut toeval dat een blinde werper de dartpijl van kilometers afstand precies op dit witte stipje heeft gegooid. Wat is het verschil in die twee situaties?


Het opwellen van een zandkasteel uit een zandstorm is een voorbeeld van gespecificeerde complexiteit. Het is dan voor jou en mij, of welk mens dan ook, niet rationeel om te beweren dat hier slechts sprake is van toeval. Dit willen ontkennen zou onredelijk zijn. Ik weet zeker dat ook jij niet zal willen beweren dat het redelijk is om zo'n gebeurtenis, mocht deze zich voordoen, aan bruut toeval toe te schrijven. En als na afloop van een zandstorm een exacte replica van een kunstwerk op de planeet Yaxet is ontstaan, dan is dat eveneens een voorbeeld van gespecificeerde complexiteit indien we aannemen dat de ratio van het aantal zandkunstwerken in het universum en het aantal mogelijke zandconfiguraties verwaarloosbaar klein is. En de werknemer van de Electric Power Board van Chattanooga dan? Welnu, als hij zelf de dobbelsteen gegooid heeft en vervolgens zijn eigen telefoonnummer gooit, dan is dat natuurlijk opmerkelijk (*) maar nog niet onwaarschijnlijk genoeg voor het vermoeden van intentionaliteit. Het wordt een ander verhaal als hij bijvoorbeeld een miljoen keer die dobbelsteen zou gooien en iedere keer zijn eigen telefoonnummer gooit! Ook in dit geval kun je echt niet beweren dat het rationeel is voor de medewerker in kwestie om zo'n gebeurtenis toe te schrijven aan toeval. Welnu, onze epistemische positie voor wat betreft de fine-tuning van het universum is analoog aan dit soort situaties. Daarom is het voor ons evenmin redelijk om te denken dat de combinatie van natuurconstanten louter een kwestie van toeval is.

(*) Merk op dat het niet opmerkelijk zou zijn als iemand anders in het universum deze reeks zou hebben geworpen. We kunnen bij iedere reeks immers altijd wel ergens iemand vinden die juist die reeks als telefoonnummer heeft.

Het is mij toch nog niet voldoende duidelijk waarom jij bruut toeval wel heel redelijk vindt als verklaring voor bijvoorbeeld het ontstaan van de fruitvlieg, de mens, of jouzelf. Hierop heb jij naar mening nog geen duidelijk antwoord gegeven. Een fruitvlieg is als een zandkasteel. Het is gespecificeerde complexiteit. Het heeft een bepaald DNA patroon. Als je een willekeurig DNA patroon gooit met een dobbelsteen, dan is de kans dat daar het patroon voor een levensvatbaar wezen uit ontstaat nihil. Als ik zo'n patroon zou gooien met een dobbelsteen, dan zou jij volgens jouw argumentatie toeval uitsluiten. En zelfs met zo'n geweldig selecterend systeem als evolutie is de kans dat de evolutie van het DNA uiteindelijk een wezen op zal leveren met het patroon van een fruitvlieg nihil. Dus terug naar die twee enorme grote zwarte vlaktes met dat witte vlekje. In het ene geval staat het witte vlekje voor de kans dat er leven kan bestaan. In het andere geval staat het witte vlakje voor de kans dat er een fruitvlieg kan bestaan. In beide gevallen wordt er blind met een dart pijl gegooid, en in beide gevallen valt de pijl precies op het witte vlakje. Waarom is het bij de fruitvlieg toeval? En als het bij de fruitvlieg toeval is, is het dan ook bij de mens toeval?

Het feit dat het universum het ontstaan van leven mogelijk maakt kan niet worden toegeschreven aan bruut toeval, aldus het fine-tuning argument waarop ik hierboven uitvoerig inging. Maar het feit dat in een universum dat geschikt is voor het evolutionair ontstaan van leven vervolgens een fruitvlieg ontstaat kan wel degelijk aan toeval worden toegeschreven. Het evolutionaire proces zou immers uiteindelijk hoe dan ook op complexe levensvormen uitkomen, welke vorm dan ook. En dan is het ontstaan van een fruitvlieg, of welke andere specifieke levensvorm dan ook, geen voorbeeld van gespecificeerde complexiteit. Kortom, het is, gegeven een universum dat geschikt is voor het evolutionair ontstaan van leven, dus bruut toeval dat de menselijke soort ontstond, dat wezen met een hoofd, twee armen en twee benen. En het is, gegeven een universum dat geschikt is voor het evolutionair ontstaan van leven, ook bruut toeval dat specifieke andere soorten, zoals vlinders en rupsen, ontstonden. Maar het is geen bruut toeval dat er een universum is dat überhaupt het evolutionair ontstaan van leven mogelijk maakt. Het relevante onafhankelijke patroon is dus een universum dat het evolutionair ontstaan van leven mogelijk maakt (ten opzichte van alle overige mogelijke universa waarin dit immers niet het geval is) en niet het ontstaan van een of andere specifieke levensvorm (zoals fruitvliegen, of welke specifieke levensvorm dan ook) in een universum waarvan we reeds weten dat het geschikt is voor het evolutionair ontstaan van leven.

Laat me hetzelfde punt ook nog op een andere manier maken. Er is sprake van een goed argument voor intentionaliteit indien er sprake is van twee verzamelingen A en B van mogelijkheden, zodanig dat

I. De gerealiseerde mogelijkheid een element is van A,
II. Ieder element van A saillant is in vergelijking met alle elementen van B,
III. De ratio #A/#B (waarbij #X het aantal elementen van de verzameling X betreft) verwaarloosbaar klein is.

In dit geval kunnen we namelijk inderdaad redelijkerwijs concluderen dat intentionaliteit de meest redelijke verklaring is voor het feit dat een element van de verzameling A gerealiseerd is. Welnu, het 'fruitvliegjes'-scenario levert geen goed voorbeeld van een geslaagd argument voor intentionaliteit op ('het ontstaan van fruitvliegen als gewilde uitkomst'). In dit geval is A immers de verzameling universa waarin fruitvliegen ontstaan, en geen enkel element van A is saillant ten opzichte van alle elementen van B. Neem als element uit B maar eens een universum waarin geen fruitvliegen maar wel vlinders ontstaan. Het fine-tuning argument kent dit probleem niet ('het bestaan van een universum dat leven mogelijk maakt als gewilde uitkomst'). De verzameling A is in dit geval immers de verzameling van alle universa waarin leven kan ontstaan, zodat ieder element van A saillant is ten opzichte van alle universa waarin geen leven kan ontstaan (i.e., B).

Dat is helder uiteengezet. Begrijp ik goed dat in jouw optiek de mensheid niet intentioneel is, maar wel de evolutie van intelligent leven (middels correcte fine-tuning van het universum), niet noodzakelijkerwijs met twee armen en twee benen, en levend op één of meerdere planeten, maar niet noodzakelijkerwijs de aarde?

Dat heb je goed begrepen. Zie eventueel ook http://goo.gl/Kva8K